tot de Maagd Maria had gebeden.
‘Hoch! Ja, jetzt, schön sol’, fleemde ze.
Het leek alsof ze mij dresseerde. Ik gaf me met liefde over aan haar geboden en zoete complimentjes. Nu stonden de leeuwen op hun achterpoten, de tongen uit hun bek, als speelgoedbeesten die geen vlieg kwaad doen. Onwillekeurig sperde ik mijn mond open.
‘Maharasha, hier kommen! Jetzt! Ja! Hierrr!’, snerpte Lisa.
Ze priemde met de punt van het zweepje naar de uitgesleten plek voor haar voeten en wachtte op het meest gevaarlijke beest. De spierbundels en pezen in zijn flanken spanden zich toen hij op haar toeliep. Ik hield de adem in en verstrakte.
‘Nieder. leg dich hin! Ja brav! Maul öffnen. Ich sage: Maul öffnen!’, commandeerde ze.
Tussen mijn vingers gluurde ik naar de leeuw, die met zijn klauw in het zaagsel wroette, zijn manen schudde en de fluitende zweep ontweek, heen en weer geslingerd tussen ontzag en haat voor mijn Lisa.
‘Lege dich hin! Maharasha, jetzt!’, zei ze scherp.
Hjj leek een ogenblik te twijfelen, grauwde en gaf zich gewonnen. Op zijn rug, de poten omhoog, opende hij zijn muil. Je hoorde alleen de wind in de bladeren ritselen, toen ze haar hoofd tussen de vlijmscherpe tanden stopte. Er volgde een luid applaus. Lisa boog en glimlachte koeltjes.
Het leren pak spande zich als een tweede huid om haar slanke lichaam. Ik voelde me duizelig worden. Waarom luisterden de leeuwen naar haar? Ja, er ging een geheimzinnige, onweerstaanbare kracht van haar uit, iets hypnotiserends, dat zeldzaam en angstaanjagend was. Ze ging vast nooit naar de kerk. Een leeuwentemster knielt niet. Dat zou haar van alle gratie en macht beroven, ze zou in de kooi aangevallen en aan stukken gereten worden.
Iedereen was al weg toen ik rond de leeuwenkooi drentelde, half-verdoofd, nog steeds gefascineerd door wat ik had gezien, zonder te begrijpen welke goddelijke voorzienigheid haar onkwetsbaar maakte. Ik vond een stok en streek ermee langs de tralies, zodat er een naargeestig geratel opklonk.
‘Wer bist du?’, hoorde ik.
Het hart klopte in mijn keel toen ik Lisa zag naderen. Ze had een tijgerbadpak aan en wreef met een handdoek haar lange blonde haren droog. Ik wilde iets zeggen, maar mijn tong was verlamd.
‘Hat de Vorstellung dir gefallen, Kleiner?’, vroeg ze fluwelig. Ze glimlachte, streelde met de rug van haar hand traag langs mijn wang en ging op haar hurken zitten, zoals volwassenen wel eens bij kleuters doen. Ik sloeg mijn ogen neer. Opeens wilde ik in haar verdwijnen, met haar versmelten, in dat zalige rijk van dompteurs en bloeddorstige leeuwen komen, waar zwepen knallen en de lucht van zweet en wilde beesten je bedwelmt. Ik sloeg mijn armen om haar heen.
Ze mocht me nooit meer los laten.
‘Kom, het is taid dat je gaat, mijn Kleiner,’ zei ze.