Sic. Jaargang 2
(1987)– [tijdschrift] Sic– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Een geestverschijning van Multatuli
| |
[pagina 35]
| |
leugenaars-) dilemma, dat hieruit voortspruit.’ Na zijn dood moest Multatuli, zo blijkt uit de brochure, zijn ongeloof bezuren. Tijdens zijn lijkverbranding had zijn geest zich nog niet helemaal losgemaakt van het lichaam.
‘Radeloos van angst, in de onmogelijkheid om te doen blijken, dat mijne ziel nog niet los was van 't lichaam, kwam ik in den gloed. (...) Hulpgeroep, gillende kreten door mijn geest geuit, niemand merkte er iets van; want al hoorde ik ze duidelijk en doordringend klinken, geen der omstanders kon er iets van bespeuren, omdat het geluid geen luchttrillingen teweegbracht.’ Hierna bleek hij nog steeds te bestaan, zij het in ‘vluchtigen, gasvormigen toestand.’ Gehuld in neveldampen, veroorzaakt door de ‘grondstoffelijke uitstralingen’ van zijn fouten en gebreken die aan zijn geestelijk wezen waren blijven hechten, was Multatuli de wanhoop nabij. Zou er dan toch een God zijn? Toen hij tenslotte ‘na langen, langen tijd van overpeinzing, na lang moreel lijden’ begon te bidden, verscheen een lichtende gestalte. Deze voerde hem langs enkele planeten in verschillende stadia van ontwikkeling. Op de meeste planeten verkeerden de mensen in veel gelukkiger omstandigheden dan de mensen op aarde. Hier had Multatuli ook terecht kunnen komen als hij beter had geleefd. De engel stuurde hem echter weer terug naar de plaats die hij zichzelf had bereid: ‘Aanschouw nu uw eigen wezen; denk en leer inzien, dat ge zonder Zijn hulp niets en niets vermoogt.’ Ds. S.F.W. Roorda van Eysinga.
Basrelief, gemodelleerd door Mevr. van Calcar, omelreeks 1880. In eenzaamheid overpeinsde Multatuli zijn leven. ‘Mijn leven was te vergelijken bij een totaal faillissement, dat een nadeelig saldo in rekening aanwees, zoo verbazend groot, dat aan redding uit den nood in de eerste tijden niet te denken viel.’ Plotseling herinnerde hij zich Forster. ‘Gij had mij, toen ik nog mensch was, over spiritisme geschreven, en uw schrijven, ik herhaal het, had mij achting voor uw persoon, die mij overigens geheel onbekend was, doen opvatten, en zoo kwam het, dat ik eene soort verlangen kreeg om met u in contact te komen. Ik dacht daarover bij mij zelf na, en zeide: als ik dien persoon eens vinden kon - volgens zijnen brief was hij toch geen dweper, geen droomer - hij houdt zich reeds zoovele jaren bezig met geesten, met schimmen van afgestorvenen, die ik vroeger als niet bestaanbaar beschouwde, maar waartoe ik nu zelf behoor - hij kan wellicht raad geven - misschien - wie weet - de mogelijkheid bestaat...’ | |
[pagina 36]
| |
In dit stadium bezocht de gekwelde geest een seancekringetje van ‘eenvoudige menschen’, waaronder Forster, en manifesteerde zich in de maagdelijke Mej. E.K. ‘O, wat deed het mij goed, mij weer eens door een menschelijk organisme te kunnen uiten en vooral door dat organisme, (een sprekend medium) dat niet bezoedeld is door al de lage hartstochten, waarmede ik mijn stoffelijk wezen had te gronde gericht.’ Tussen deze eerste manifestatie en de manifestaties via het schrijvend medium Forster lagen twee jaar. In die tijd had de geest Multatuli veel geleerd. ‘Het spiritisme, mijne Heeren, is de eenvoudigste zaak ter wereld en rust op de grondwaarheid dat 2 × 2 = 4 is’ verklaart hij ter inleiding van de brochure. De neveldampers waren inmiddels opgeklaard en verdrongen door de meer zuivere lichtgolven van berouw en goede voornemens. Multatuli had het zwaarste gedeelte van de tol, die hij vanwege zijn aardse gebreken te voldoen had, betaald.
Deze taken gaven Multatuli rust noch duur, maar gelukkig kon hij het goed volhouden: ‘beletselen van grondstoffelijken aard, zoals vermoeienis of ziekte’ belemmeren geesten immers niet. Ondertussen bereidde Multatuli zich voor op zijn wederkomst op aarde. ‘Och, ware de tijd ener nieuwe incarnatie voor mij reeds aangebroken!’ Niet zo heel lang duurde het echter, of zijn geest zou weer gebonden worden aan een vruchtbeginsel. Het kindje dat vervolgens zou worden geboren zou, eenmaal groter geworden, ook de werken van Multatuli willen lezen en ‘als het dan goed gaat, dan zal hij zich aangorden - voortgezweept door de diepe verontwaardiging, dat men den liefdenrijken God, dien hij in het hart draagt, zoo durfde verguizen - om te bewijzen, dat die scherpzinnige lasteraar valsch redeneerde, en dat zijne tijdgenooten het kleedje en de strikjes bewonderde, waarin hij de kinderen van zijn geest kleedde en waarmee hij ze opsierde, over het hoofd zagen, dat de wichten zelf misgeboorten waren, monsters, 't aankijken niet waard.’
Het is duidelijk dat Multatuli zijn aardse lezers posthuum een boodschap wilde brengen. ‘God wil dat de mensch zijne zaligheid zelf verovere, en dat hijzelf volkomen beseffe of hij waardig is om hooger te klimmen. (...) Wij worden tot rechters in onze eigene zaak aangesteld.’ Hiermee werd een nieuw licht op de christelijke verlossingsleer geworpen. Spiritisten zagen zich dan ook, aldus de geest, ‘eene toekomst door God (...) geopenbaard zoo heerlijk en schoon, dat zij er met hart en ziel naar gaan streven naar Zijne wetten te gaan leven (...)’ | |
[pagina 37]
| |
Uit: ‘Het Vaderland’ van 22 januari 1891
De mensheid leek aan het begin te staan van een spirituele revolutie, waarvan de spiritisten de voortrekkers waren. Toch bestond er geen eenheid onder de negentiende eeuwse spiritisten. Voorafgaande aan de publicatie van de brochure Multatuli en Spiritisme was er al verschillende malen sprake geweest van een geestverschijning van Multatuli. Kort na zijn dood in 1887 manifesteerde Multatuli zich enige malen in Goes tijdens de seances van dominee D.P.M. Huet, die er verslag van deed in zijn tijdschrift Het Eeuwige Leven. In de seances van Huet trachtte men ongelukkige geesten door middel van gebed tot God te brengen. Aanvankelijk werkte Multatuli nog niet erg mee. Hij wilde alleen het Gebed van den onwetende bidden en verscheen in dezelfde tijd ook aan het rivaliserende spiritistische genootschap Veritas. De reden volgens de dominee: Multatuli was tegen al wat Huet heette! De dominee was namelijk een neef van Conrad Busken Huet, met wie Multatuli sinds de jaren 1870 niet meer op goede voet stond. Overigens werd hij toch, na tussenkomst van de geest van Multatuli's moeder, al vrij snel gered. Ook de weduwe van Multatuli refereerde in De Portefeuille naar een verschijning van haar man in Middelburg: ‘Maar hij was zoo slecht op streek dat hij van een gedicht van Multatuli's vriend Roorda (nl. Sicco Roorda van Eysinga, de broer van Sytse, de uitgever van de brochure - hvr) “De Vloekzang” sprak, als ware hij zelf de maker geweest.’ De verschillende berichten over geestverschijningen van Multatuli weerspiegelden de diversiteit onder de mensen, die zich in de tweede helft van de negentiende eeuw gingen toeleggen op het communiceren met geesten.
Degenen die zich alleen bezig wilden houden met de ‘feiten’ noemden zich liever ‘spiritualisten’. Zij wensten niet alleen af te gaan op de mededelingen van geesten, en verwierpen de stelsels van de spiritisten als te speculatief. Sytse Roorda van Eysinga en het medium Forster waren beide aanhangers van Allan Kardec. Over | |
[pagina 38]
| |
Forster, in werkelijkheid de heer E. Bosch uit Baarn, is verder niets meer bekend dan alleen zijn naam.Ga naar eindnoot1) Over Sytse Roorda van Eysinga, de uitgever van Multatuli en Spiritisme weten we meer. Zijn broer Sicco († 1887) was een vriend van Multatuli en correspondeerde met hem sinds eind 1870. Sytse Roorda van Eysinga was predikant in Grevenbicht, toen zijn broer als gevolg van een artikel in de Javabode uit Indië werd verbannen. Na zijn aankomst in Nederland in het begin van het jaar 1865 trok Sicco bij Sytse in en bleef daar wonen totdat hij in augustus 1867 in het huwelijk trad. In deze jaren liep ook Sytse warm voor Multatuli. In leerredes en publikaties trok hij, onder invloed van zijn broer, fel van leer tegen de koloniale politiek en riep hij op gehoor te geven aan Multatuli. Zelf heeft hij de schrijver per ongeluk eens ontmoet in 1868. Multatuli zag hem toen aan voor zijn broer Sicco. Daarover schreef hij zijn vriend later: ‘Op 't congres 1868 (?) sprak ik iemand voor u aan. Hy wou - ik zie er onvoordelig uit - niet veel van my weten. Toch meen ik dat hy R.V.E. heette. Ik zag wel dat ik my vergist had, maar gelykenis was er. Was dat een broeder van u? O, ik zeg 't niet met iets als rancune dat hy styf was, volstrekt niet. Hy kende my niet, en was naar m'n uiterlyk volkomen verantwoord.’ Zou Sytse geweten hebben wie hij voor zich had? Sicco antwoordde Multatuli in ieder geval: ‘Myn broeder was in '68 op 't Congres. Hy is ene Johannesnatuur, maar onder menschen gegêneerd, daardoor schynbaar pedant; zyn leven lang gevoed met de slechte spys der godgeleerdheid, waaraan hy zoo gewend is, dat hy er niet buiten kan.’Ga naar eindnoot2) Sicco schreef dit in januari 1871, bijna drie jaar nadat zijn broer het ambt van predikant in Grevenbicht had neergelegd en was vertrokken naar Den Haag. Godgeleerdheid zocht Sytse voortaan in het spiritisme. In Den Haag werd hij al spoedig opgenomen in de vriendenkring van de bekende publiciste en pedagoge Elise van Calcar, die ook een vooraanstaande figuur was binnen de spiritistische beweging in Nederland. Zij boetseerde het profiel van Sytse Roorda van Eysinga in klei. De vriendschap moet echter danig bekoeld zijn toen Roorda, sinds 1872 redacteur van het Spiritistisch tijdschrift, zich ontwikkelde tot aanhanger van de reïncarnatie-ideeën van Allan Kardec. De spiritualiste Elise van Calcar meende daarentegen dat de reïncarnatiegedachte volledig indruiste tegen het geloof in de verlossing van Christus. Zij achtte het ‘dwaasheid de uitspraken van afgestorvenen tot grondslag van eenig leerstelsel te maken en op gezag van onbekende individuen een geloof te omhelzen, dat met het Evangelie in strijd is.’Ga naar eindnoot3) Sytse Roorda van Eysinga was echter overtuigd van zijn gelijk. Toen hij door Forster de mededelingen van de geest van Multatuli kreeg toegezonden was hij drieënzestig jaar oud. Het was precies de boodschap die Roorda al jarenlang de wereld inzond. Wat een kans boden Forsters manuscripten de emeritus predikant! Met deze tekst kon hij zich rechtstreeks richten tot het ongelovige lezerspubliek van Multatuli. Wie zou de spiritistische boodschap beter kunnen verkondigen dan de schrijver zelf, tijdens zijn leven Godloochenaar en verbreider van de materialistische wereldbeschouwing bij uitstek? Achterin het tijdschrift De Blijde Boodschap, waarin de tekst in eerste instantie werd opgenomen, zijn Multatuli's aanwijzingen te vinden voor | |
[pagina 39]
| |
de publikatie van zijn boodschapGa naar eindnoot4). Een publicatie in De Blijde Boodschap was niet genoeg. ‘Ik wil dat allen, die mijn aardsch geschrijf meer dan bij naam alléén kennen, er notitie van nemen. Ik wil dat zij lezen zullen.’ De geest verwierp de door Roorda van Eysinga voorgestelde titel van de uit te geven brochure ‘Multatuli in het geestenrijk’ als niet ‘menschkundig’. Het woord ‘geesten’ zou de mensen afschrikken. Volgens Multatuli moest de titel zijn ‘Multatuli en Spiritisme’, het handelde immers over Multatuli en spiritisme, en over spiritisme kon men tegenwoordig lezen en spreken zonder zijn gezicht te verliezen. ‘Als ge mijne aanwijzingen volgt, ben ik zoo innig overtuigd, dat het werk een schitterend succes zal hebben, en ik weet bij ondervinding hoe men in Nederland opgang moet maken.’
De verwachtingen moeten hoog gespannen zijn geweest. Zou Multatuli met zijn brochure zijn lezerspubliek weten te overtuigen? Het tegendeel bleek het geval. De pers reageerde genadeloos op de publikatie. Als niet de woorden ‘emeritus predikant’ achter Rooda's naam hadden gestaan, zou menigeen aan godslastering hebben gedacht, ‘zóó sterk als Multatuli nooit bedreef’ aldus Flanor in de Nederlandsche Spectator (24-1-1891). Volgens te Arnhemsche Courant en de NRC werd het spiritisme door de brochure ‘een gevoelige slag’ toegebracht (28-1-1891). Andere bladen reageerden in dezelfde strekking. De voornaamste kritiek gold de erbarmelijke schrijfstijl van de geest, die niet in het minst leek op de stijl van de schrijver Multatuli. Tegen deze kritiek had de geest zich al van tevoren ingedekt. Voor hem noteerde Forster: ‘Verwonder u niet, dat ge in deze geschriften mijn stijl, en mijne wijze van uitdrukking niet wedervindt; toen ik mensch was had ik een eigen, door mijne speciale behoeften gevormd, instrument om mijne ideeën te uiten (...). Nu daarentegen, moet ik werken met uw lichaam en in uwe hersenen heb ik veel hinderpalen te overwinnen; ik druk de gedachten, die in mij opwellen, daarop af; maar nu zijn ze niet zoo geoefend als de mijne waren om in voor menschen verstaanbare taal in geschrift weer te geven, wat er in mij omgaan; (...)’ Erg bevredigend is deze verklaring niet. Zou Forster misschien zijn bedrogen door een geest die zich uitgaf voor Multatuli? In een inleiding op de brochure gaf Forster toe niet te kunnen bewijzen dat wat in de brochure werd beschreven ook werkelijk de toestand was van ‘van wie eenmaal “de heer E. DOUWES DEKKER” genoemd werd, (...) maar een geest die beweert niemand anders te zijn dan hij, die onder het pseudoniem van “Multatuli” als | |
[pagina 40]
| |
schrijver bekend is geworden, geeft er de schets van.’ Collegaspiritisten zullen wellicht hebben gedacht dat Forster en Roorda door een geest waren beetgenomen. In de spirit(ual)istische bladen wordt in ieder geval met geen woord over de publikatie gerept. De vraag komt natuurlijk op of Roorda en Forster het hele verhaal uit hun duim hebben gezogen. Of zou Forster misschien uitgever Roorda - voor het goede doel - opzettelijk hebben misleid? Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat Forster zelf het slachtoffer is geworden van zijn eigen verbeelding. In de brochure blijkt niet in welke omstandigheden Multatuli's geest zich in hem manifesteerde. Weliswaar wordt in de brochure gesproken over een kleine seancekring - waarin Multatuli sprak door de maagdelijke Mej. E.K. - maar dit had betrekking op de eerste keer (april 1888) dat Multatuli zich manifesteerde. De openbaringen aan het schrijvend medium Forster die de inhoud vormen van de brochure Multatuli en Spiritisme dateren van maart en april 1890. Is Forster toen misschien op eigen houtje begeesterd aan het werk gegaan, in de overtuiging de gedachten te verwoorden die Multatuli hem ingaf? De woorden die de geest tot Forster richt lijken te bevestigen hoe gemakkelijk zoiets kan gaan:
‘(...) maar gij, die zoo geleidelijk zit te schrijven, omdat ik uw hand voortstuw, gij, die zoo kalmweg zonder u ook maar enigszins in te spannen rustig de gedachten, die ik in uwe hersens storten kan, weergeeft (...)’
Ook Forster moet hebben gehoopt met de publikatie van de mededelingen van de geest Multatuli de bewonderaars van de schrijver Multatuli te bereiken.
‘Gij zelf, die dit schrijft, hebt ook aan dat euvel mank gegaan; maar - God zij dank - gij zijt niet aan den leiband blijven loopen.’
Forster is nu, evenals Roorda, aanhanger van de ideeën van Allan Kardec geworden. Wat niet lukte in 1876, toen hij de vereerde schrijver Multatuli enkele geschriften van Allan Kardec toestuurde, heeft hij nu bereikt: Multatuli draagt Kardecs ideeën uit aan zijn lezers.
Gezien de uitlatingen van Multatuli moet ook Forster, als vertolker van de ideeën van de geest, veel van de publikatie van Multatuli en Spiritisme hebben verwacht. Zijn reactie op het uitblijven van succes van de brochure is ons echter niet bekend. Sytse Roorda van Eysinga was echter zwaar teleurgesteld. Op 26 juli 1891 schreef hij aan een vriend: ‘Ik ben geen flapuit. Ik kan veel hooren, veel slikken, veel terugdringen naar den achtergrond van mijner ziel. Daar kan het sluimeren - jarenlang - maar met mijn filosofisch geduld ben ik uiterst gevoelig. Na 19 jaren van teleurstelling had ik toch nog een illusie; namelijk dat de mededeeling van Multatuli pakken zou - en zie! nooit is de onbeholpenheid en onbeschoftheid van de pers die dit geschrift moest aankondigen zoo naakt voor den dag gekomen. Ja, toen was ik gegriefd. Toen was het gevaarlijk mij te na te komen.’Ga naar eindnoot5)
Roorda schreef dit zeven maanden na | |
[pagina 41]
| |
het verschijnen van de brochure. Zijn tijdschrift De Blijde Boodschap verscheen dat jaar voor het laatst. Alleen in 1893, drie jaar voor zijn dood, vernam het publiek nog iets van Roorda. Hij schreef toen echter over de bestrijding van vivisectie.
Twee heren en een geest bonden de strijd aan tegen de materialistische wereldbeschouwing. Hun doel werd niet bereikt. In 1907 werd nog één maal een soortgelijke poging ondernomen. In Batavia verscheen toen van de heer W. Blommestein de brochure Multatuli's spiritistische onthullingen. Het resultaat was nihil. Een reactie van de pers bleef uit. |
|