Hij kende die hele Hathaway van haar noch pluim en ook James Brown had hij al z'n hele leven een irritante hufter gevonden.
‘Zelf ken ik James Hathaway niet zo goed,’ zei Kroep, ‘maar Jan zegt dat ie fantastisch is, vooral zijn jazzy nummers.’
‘Jan heeft er verstand van,’ zei Brusselmans, ‘dat blijkt nu al.’
‘En tenslotte,’ zei Kroep, ‘is er uiteraard de mooie jonge godin van de Antwerpse Letteren, Alma Vander Pomp.
‘Eveneens een schuilnaam mag ik hopen?’
‘Nee, Alma heet echt zo. Het vergroot de herkenbaarheid oordeelt ze.’
‘Tja, dat kan wel. Met zo'n naam op de affiche kan ie op z'n minst alle Vander Pompen uit de streek tot je publiek rekenen. Misschien ontdekt een van hen z'n langvermistgewaande nicht op het podium. Zulke toestanden.’
‘Wat?’
‘Niks, zo goed als niks. Zo, juffrouw Kroep, m'n eieren zullen intussen wel de pan uitgekookt zijn, dat heb je al vlug met kanarieëieren. Tot vanavond dus.’
‘Ja, tot vanavond. Mogen we u voor half negen verwachten?’
‘Dat mag u. Da-ag.’
Brusselmans verbrak de verbinding. ‘Dat belooft weer,’ mompelde hij. ‘En dat gezeik over die mooie jonge godinnen begint me serieus m'n strot uit te hangen. Per se willen ze nu overal een mooie jonge godin op hun programma, vergetend dat de eerste dichteres die d'r wat van kan nog geboren moet worden, of je moet Sappho en Sylvia Plath meerekenen. Maar de eerste was een halve man en de tweede pleegde bijtijds zelfmoord, dus die tellen niet mee. Zo gaat dat. Wijven en poëzie schrijven, het wil maar niet lukken.’
Hij dacht diep na of hem niet nog een naam van een aanvaardbare dichteres te binnen zou willen schieten, maar zelfs dit diepe en tijdrovende nadenken leverde geen resultaten op. ‘M'n zus kon er wel wat van,’ mompelde hij, ‘maar wat haar betreft zit het al te duidelijk in de familie.’ Overigens was Brusselmans' zus reeds op dertienjarige leeftijd opgehouden met dichten, kort nadat ze ontdekt had dat ze borsten begon te krijgen en dat die meer aandacht ontvingen dan haar verzen.
Alvorens hij het middagmaal (poging tot hazerug à la Ardennaise) zou bereiden, belde Brusselmans naar zijn vrouw (‘mon premier amour’ in zijn werken). Hij trof haar bij de rand van het zwembad, behorende bij het vijfsterrenhotel Gloria Mundi (in Sorrento, Italië). ‘Oppassen dat de telefoon niet in het zwembad valt,’ zei hij, ‘electriciteit en water, je weet wel.’
‘De ober houdt het toestel stevig vast,’ zei Gerdox (schuilnaam).
‘Dus die zak kan alles horen wat je zegt?’
‘Ja, maar hij begrijpt alleen Italiaans.’
‘Typisch voor dat soort zakken. En anders?’
‘Ik voel me heel goed en ik ben al zeer mooi gebronsd. Hoe gaat het met Johnny The Second?’
Johnny The Second was hun kanarie (geen schuilnaam). ‘Ook heel mooi gebronsd’, antwoordde Brusselmans, ‘al voelt hij zich niet zo goed. Ik bedoel, hij