om naar het volgende. Lang keken we naar het laatste werk, toen liet hij de panelen terugvallen tegen de muur. Alsof er een dode in huis was, zo ernstig dekte hij ze af met het laken.
‘U schildert met olieverf?’ vroeg ik.
‘Jazeker, maar alleen die van Histor.’
Ik knikte, waarna het stil bleef. Moest ik nu gaan? Ik voelde mij echter in vertrouwen genomen en wilde niet uit eigen beweging vertrekken, het was aan de man om een teken te geven.
Achteloos presenteerde hij een sigaret. Wuivend in de rook zei hij: ‘Ja, ik schilder, maar ik schrijf ook... Poëzie.’ Op mijn verbaasd opkijken vervolgde hij: ‘Als u nog een ogenblik hebt wil ik u graag iets voordragen.’
Hij nam uit een schuiflade een klein stalenboekje en hield het zo dat de achterkanten van het behang boven lagen. Die waren beschreven, zag ik. Hij zette zijn leesbril op en begon het boekje door te bladeren. Eindelijk verspreidde zich een glimlach over zijn gezicht. Ingespannen keek hij naar de bladzij, goedkeurend knikkend, toen vouwde hij zijn handen met het boekje samen achter zijn rug. Hij kuchte, en zei, uit het hoofd:
‘Haiku,’ voegde hij er na een ogenblik aan toe. Op dat moment klonk de schel van de winkel. Plotseling nerveus keek hij beurtelings naar mij en naar de donkere deuropening.
‘Ik wacht wel even,’ zei ik, waarop de man zich mét een lichte buiging verwijderde uit het kantoortje. Ik doofde mijn sigaret, stak een nieuwe op en keek door de gang naar voren. Het was schemerachtig in de zaak, het licht hing er laag als mist. Bij de kassa stonden twee donkere gestalten. Ik hoorde gedempt een stem.
De man kwam terug, zocht een volgend vers in het boekje en deed de handen weer achter de rug. Op de manier van een kind op moederdag droeg hij zo nog enkele gedichten voor.
‘Allemaal haiku's,’ verklaarde de man na het vierde, ‘ik ben boeddhist’.
Ik knikte begrijpend en trachtte uit te maken of deze opmerking nu bedoeld was als afsluiting of juist om een gesprek te openen.
‘Ik schilder en ik dicht’, ging de man verder, ‘maar proza schrijf ik ook. Misschien mag ik u een kort stuk voorlezen? Eigenlijk is het een proef.’
Terwijl ik me afvroeg wat hij onderzoeken wilde zocht de man tussen de facturen. De telefoon op het bureau begon te rinkelen, maar hij nam niet op. Aangespoord door het zenuwachtig makende geluid zoch hij haastig verder, en met een stralend gezicht bracht hij eindelijk een vierkant stuk smoezelig behangpapier te voorschijn. ‘Let u goed op,’ zei hij, ‘ik ben benieuwd of u het be-