Septentrion. Jaargang 19

[p. 46]

Uit ‘Braziliaanse brieven’
door August Willemsen

Vrijdag 20 juli vroeg terug naar São Paulo. Op de bank: geen geld. De HBU zal nu reclameren en het geld naar de HBU in Rio sturen. São Paulo was, na twee dagen provinciestad, een verademing. Dat cosmopoliete. In de lift van het hotel trof ik een receptionist en een hotelgast. Receptionist, tegen mij: ‘Hier is een landgenoot van u’. Ik kijk naar de man. Zuidamerikaanser kon het niet: klein, donkerharig, besnord, vermetele strohoed. Hij zegt: ‘Ik ben Argentijn.’ Ik zeg: ‘Ik ben Hollander.’ ‘O,’ zegt de receptionist, ‘ik dacht dat u Paraguayo was.’ Het maakt allemaal niets uit. De hotelbaas is Galiciër, de receptionisten zijn Brazilianen, de kokkin spreekt Spaans en de wasvrouw Italiaans, verhaspeld met Spaanse en Portugese woorden. En iedereen verstaat iedereen. Op grond van uiterlijk wordt geen enkele (althans zelden de juiste) conclusie getrokken met betrekking tot herkomst.

Laatste avond in São Paulo. Ik loop, enigszins in gedachten met gebogen hoofd, over de São João, en zie opeens vonken en brandende dingen vlak voor mijn voeten neervallen. Ik kijk omhoog: uitslaande brand in een wolkenkrabber. Toen zag ik dat er wel al politiewagens waren, maar blijkbaar had men het niet nodig gevonden het trottoir af te zetten. Ik maakte dat ik naar de overkant kwam. Brand op de zesde verdieping, vooral gevoed door gordijnen en luxaflex zonneschermen voor de open ramen. Het vuur klom razend snel hoger. Bij elke nieuwe verdieping die werd bereikt steeg gejuich en applaus uit de menigte op. De brandweer had het vuur gauw geblust, het zat voornamelijk aan de voorkant. Maar zeven verdiepingen waren toch geblakerd. En de mensen maar juichen, als betrof het een voetbalwedstrijd.

Later op de avond nam ik nog even afscheid

Extrait des ‘Lettres brésiliennes’
par August Willemsen
Traduit du néerlandais par Frans de Haes.

Vendredi 20 juillet, retour rapide à São Paulo. A la banque. Pas d'argent. La HBU réclamera sûrement et enverra l'argent à la HBU à Rio. Après deux jours passés dans une ville de province, Rio était une respiration. Ce caractère cosmopolite. Dans l'ascenseur de l'hôtel je rencontrai un réceptionniste et un client. Et le réceptionniste de me dire: ‘Voici un de vos compatriotes.’ Je dévisage l'homme en question. Impossible de faire plus sudaméricain: petit, cheveux foncés, moustache, chapeau de paille téméraire. Il dit: ‘Je suis Argentin.’ Et moi: ‘Je suis Hollandais’. ‘Ô’ fait le réceptionniste ‘je vous croyais Paraguayen’. Mais tout cela ne fait rien à l'affaire. Le directeur de l'hôtel est Galicien, les réceptionnistes sont Brésiliens, la cuisinière parle espagnol et la buandière un italien entrelardé de mots espagnols et portugais. Et tous se comprennent. Ici on ne tire aucune conclusion (ou, du moins, rarement la bonne) à partir de l'apparence des individus.

Dernière soirée à São Paulo. La tête penchée, comme plongé dans mes pensées, je me promène sur le São João, quand brusquement je vois des étincelles et des objets brûlants tomber juste devant mes pieds. Je lève la tête et vois les flammes d'un incendie qui lèchent la façade d'une tour d'habitation. Je m'aperçus alors que les cars de police étaient, certes, déjà sur les lieux, mais que selon toute apparence personne n'avait jusqu'à présent cru nécessaire de barrer le trottoir. Je me précipitai vers le côté opposé. L'incendie faisait rage au sixième étage, nourri surtout par les rideaux et les marquises en luxaflex devant les fenêtres ouvertes. Le feu montait à une allure effrayante. A chaque nouvel étage qu'il atteignait, cris de joie et applaudissements fusèrent de partout. Bientôt les pompiers vinrent à bout du feu qui s'était

[p. 47]

van ‘mijn’ Portugees, een kroegbaas op de hoek. Vreemd dat een Portugees in Brazilië, voor mij, toch weer iets ‘eigens’ heeft (Europa?). Een alleraardigste man, eigenaar van de onbenulligste Portugese naam die er bestaat, José Maria da Silva, en tot nu toe de enige mens op aarde die mijn leeftijd juist wist te schatten. ‘Je krijgt er kijk op, in dit bedrijf’, was zijn verklaring. Hij bood me ten afscheid ettelijke bellen cachaça aan, zodat er niets kwam van mijn voornemen zaterdagochtend vroeg naar Rio te gaan. Achteraf viel het nog mee dat ik de bus van elf uur haalde. Aankomst zes uur. Met een taxi naar wat ik omschreef als ‘fatsoenlijk hotel met redelijke prijs’. De prijs was redelijk, maar de ambiance was van een goedkope liederlijkheid en verloedering die werkelijk tot braken noodde. Het is me intussen duidelijk geworden dat vrijwel elk hotel dat niet zéér duur is, in het centrum, een hoerenkast is. Hoererij is trouwens niet tot bepaalde straten beperkt, maar lijkt zo'n beetje in het hele centrum de gewoonte te zijn. Die kast waar ik in '73 met Noor zat was heel rustig vergeleken met het kot waar ik de eerste avond in Rio belandde. Daar komt bij dat tegenwoordig zelf de meest nederige van deze etablissementen radio op de kamers hebben met voorgeprogrammeerde popmuziek, en vaak ook nog televisie met porno en geweld, wat tot gevolg heeft dat de keet nog groter is en langer duurt dan wanneer er alleen maar wordt geneukt. Rekening houden met een ander is de mensen werkelijk volkomen vreemd. Om drie, vier, tot vijf uur in de nacht gelach en gegil, dreunende muziek, gesla met deuren - en toen ik, vroeg in de ochtend, eindelijk een beetje slaap vatte, droomde ik dat ik thuis was gekomen. Maar ik was niet alleen. Er waren vreemde mensen bij, met wie ik een opera aan het instuderen was.

principalement déclaré à l'avant du bâtiment. N'empêche: sept étages avaient été roussis. Et les gens de pousser des cris de joie, comme s'il s'était agi d'un match de football.

Plus tard dans la soirée je fis mes adieux à ‘mon’ Portugais, le tenancier du bistro du coin. Curieux qu'à mes yeux un Portugais garde, ici au Brésil, quelque chose de ‘propre’ (l'Europe?). Un homme fort gentil, propriétaire du nom portugais le plus insignifiant qui soit, José Maria da Silva, et jusqu'à présent le seul être sur terre qui pût deviner mon âge avec justesse. ‘Dans ce genre de commerce, on finit par avoir l'oeil’ expliqua-t-il. En guise d'adieu il m'offrit de nombreux grands verres de cachaça, de sorte que mon intention de partir pour Rio de bonne heure tombât à l'eau. Mais j'eus la chance, après tout, de ne pas rater le bus de onze heures. Arrivée à six heures. Un taxi vers ce que j'avais décrit comme devant être ‘un hôtel convenable à un prix raisonnable.’ De fait, le prix était raisonnable, mais l'ambiance celle d'une lascivité à bon marché et d'une déchéance à vraiment dégueuler. Entretemps j'ai compris que tout hôtel au centre qui n'est pas hors prix est en réalité un bordel. La prostitution ne se limite d'ailleurs pas à certaines rues, mais semble faire partie des coutumes de tout le centre ville. La bicoque où en 1973 je nichais avec Noor était d'une belle tranquillité en comparaison avec le taudis où j'échouai le premier soir à Rio. S'y ajoute le fait que de nos jours le plus humble de ces établissements propose la radio dans chaque chambre avec de la musique pop préprogrammée, et souvent aussi la télévision offrant violence et porno, de sorte que le boucan est encore plus sévère et dure bien plus longtemps que là où l'on se contente de baiser. Tenir compte de l'autre est tout à fait étranger aux gens d'ici. A trois, à quatre et

[p. 48]

Net zou ik voor deze mensen wat pils uit de koelkast halen, toen Roos de gang in kwam lopen. Het gekke was dat ik tot dan toe, omdat die operaklanten erg opdringerig en aandachteisend waren, niet aan haar gedacht had. Ze begon als een idioot in het rond te springen, net zoals ze altijd doet wanneer ze ons een dag niet heeft gezien. Toen werd ik wakker, in dat vreselijke hotel, en ik geloof niet dat ik me ooit in mijn leven zo ellendig heb gevoeld. Ik besloot zo iets als dit nooit meer in mijn eentje te doen. Ik wil wel nog eens naar Brazilië, zal trouwens wel moeten, maar dan met z'n drieën. Tjaja, wie had dat gedacht. Maar intussen gaat het alweer veel beter. Ik ging er zondagochtend natuurlijk al vroeg op uit om iets beters te vinden, en dat lukte. Ik herinnerde me namelijk vaag, dicht bij het straatje van '73, een groot hotel, dat toen voor ons te duur was. Duur is het wel (f 47,50), maar voor Rio is dat heel redelijk. Het is rustig, het is fatsoenlijk, en hier zit ik dus nu te tikken, voor een open raam, tegenover me een voetbalwedstrijd op de TV (met het geluid uit, het is alleen voor het luxeidee), en die TV staat weer op een koelkast waaruit ik zojuist een pilsje heb gepakt.

Deze hele week is het prachtig weer geweest, zon, vijfentwintig graden, 's nachts maar weinig koeler dan overdag. Wat een verschil met São Paulo en Curitiba. Vooral in Curitiba was het moordend koud. Overdag ging het nog wel, maar na zonsondergang ‘daalde het kwik’ tot bij nul. En zelfs daar blijven de Brazilianen doen alsof het overal een tropisch land is, d.w.z.: geen cafés met deuren, nee, alleen die betegelde, onverwarmde hallen. Ik at in een ‘rincón gaucho’ (op z'n Spaans), een soort RAI-hal waar enorme brokken vlees werden geroosterd en, aan een zwaard geregen, werden opgediend door een folkloristisch uit-

jusqu'à cinq heures du matin, on rit, on hurle, la musique gueule, on claque les portes - et lorsque, au petit matin, je pus enfin trouver un peu de sommeil, je rêvai que j'étais arrivé à la maison. Mais je n'étais pas seul. Il y avait là des étrangers avec qui je répétais un opéra. Sur le point de prendre quelques bières dans le frigo pour tous ces gens, je vis Roos venir à ma rencontre dans le corridor. Étrangement je n'avais pas pensé à elle à cause de ces sbires d'opéra très envahissants et réclamant l'attention. Comme une idiote elle se mit à sauter en rond, ainsi qu'elle fait toujours quand elle ne nous a pas vus de toute la journée. C'est alors que je me suis réveillé, dans cet hôtel sordide, et je ne crois pas m'être senti aussi moche de toute ma vie. Je pris la résolution de ne plus jamais entreprendre seul une randonnée pareille. Un retour au Brésil, oui, d'accord, il le faudra d'ailleurs, mais alors à trois. Hé! Hé! Qui l'eût cru. Mais entretemps les choses s'arrangent. Bien sûr, je me mis à la recherche d'un mieux dès le dimanche matin, avec succès d'ailleurs. Il s'est fait que je me suis vaguement souvenu, près de la petite rue de 1973, d'un grand hôtel, bien trop cher pour nous à l'époque. Cher il l'est, certes (47 florins 50), mais pour Rio c'est très raisonnable. Il y fait tranquille, décent, et me voici donc tapant à la machine, fenêtre ouverte, un match de foot à la télé (le son coupé pour uniquement maintenir l'idée du luxe) et cette télé est bel et bien posée sur le frigo d'où je viens de sortir une bière.

Toute cette semaine il a fait beau. Soleil, vingt-cinq degrés, la nuit à peine plus fraîche que le jour. Quelle différence avec São Paulo et Curitiba. C'est surtout à Curitiba qu'il faisait un froid de canard. Le jour ça passait encore, mais après le coucher du soleil le mercure descendait ‘jusqu'aux alentours du zéro’. Et

[p. 49]

gedoste debiel. Sjerp en hoed, rijlaarzen en rinkelende sporen. Maar het was er spotgoedkoop, bij het vuur was het voor mij, in trui, colbert én regenjas, redelijk uit te houden, en het lag vlak naast mijn hotel - waar wél verwarming was. En dan Rio, een afstand van achthonderd kilometer en een verschil van vijfentwintig graden. Drukke week gehad. Eindelijk (afgezien van het bezoek aan Trevisan) begin ik de werkzaamheden te verrichten waarvoor ik hier moest zijn en die mijn verblijf hier althans rechtvaardigen. Aan een dergelijke rechtvaardiging heb ik sowieso behoefte, en dat al sinds vele jaren. Het was, denk ik, in 1971, tijdens mijn grote reis door Marokko, dat ik het gevoel kreeg dat het eigenlijk onfatsoenlijk was om in arme landen rond te kijken, alleen om te kijken. Het hele idee van vakantie kreeg voor mij iets onzindelijks: dat vrijblijvend koekeloeren in een land waar je niets te maken hebt. Sindsdien heb ik alleen nog naar het buitenland willen gaan als mijn aanwezigheid daar geëxcuseerd werd doordat ik er wél iets te maken had, en dat was dan meestal mijn werk. Ook bij jou in Molières voelde ik me niet op mijn gemak als ik niet elke dag minstens een uurtje had zitten vertalen. En nu, in Brazilië, komt daarbij nog het gevoel dat ik mijn aanwezigheid hier ook tegenover Noor en Roos moet rechtvaardigen. Goed, ik werk dus nu, maar desondanks steek ik nog steeds niet lekker in mijn vel. Het is vreemd: wanneer ik afspraken heb met mensen, en in gezelschap ben, is dat natuurlijk een afleiding, maar tegelijk verlang ik ernaar alleen te zijn, en wanneer ik dan alleen ben, is dat éven plezierig, maar voel ik weer gauw de behoefte aan afleiding, echter zonder dat ik ertoe kom b.v. een film of toneelstuk te gaan zien of de stad te verkennen. Nou, zoek het dan maar uit. Ik zit hier in wat de mooiste stad ter

même alors les Brésiliens font comme si leur pays était tropical d'un bout à l'autre, ce qui veut dire: pas de portes aux cafés, non, seulement des halls dallés, sans chauffage. Je mangeai au ‘rincón gaucho’ (à la manière espagnole), une sorte de hall de RAI où sont rôtis d'énormes quartiers de viande, embrochés à une épée, servis ensuite par un débile à l'accoutrement folklorique. Châle et chapeau, bottes de cavalier, tintements d'éperons. Mais ça ne coûtait rien, et pour moi, assis auprès du feu, vêtu d'un pull, d'un colbert et d'un imperméable, c'était assez supportable. En outre, ce resto était tout près de mon hôtel - celui-ci bien chauffé. Ensuite il y eut Rio, une distance de huit cents kilomètres et une différence de vingtcinq degrés. Semaine fort chargée. Enfin (si j'excepte la visite à Trévisan), je commence à effectuer les travaux pour lesquels je devais être ici et qui au moins justifient mon séjour. Pareille justification m'est de toute façon nécessaire, et ce depuis de longues années. C'était en 1971, je crois, lors de mon grand périple à travers le Maroc, que j'ai eu la sensation que, de fait, il était indécent de traîner son regard partout dans ces pays pauvres, rien que pour voir. Toute idée de vacances a attrapé un air de malpropreté: ce voyeurisme désinvolte dans un pays où l'on n'a rien à faire. Depuis lors je n'ai accepté de me rendre à l'étranger que si ma présence sur les lieux était excusée par le fait que précisément j'y avais à faire, mon travail la plupart du temps. Même auprès de toi à Molières je me sentais mal à l'aise si je ne me mettais pas à traduire au moins une petite heure par jour. Et à présent, au Brésil, s'y ajoute le sentiment que je doive en outre justifier ma présence ici auprès de Noor et de Roos là-bas. Bon, voilà que je travaille donc, mais néanmoins je ne me sens pas bien dans ma peau. C'est étrange:

[p. 50]

wereld heet, en het doet me niets. Trouwens, dat mooie kan alleen maar slaan op de ligging. De stad zelf, het centrum, is architectonisch niets bijzonders, onverdraaglijk druk, lawaaiig, smerig, en ik voel me onherstelbaar vervreemd van de mensen als ik er overdag rondloop. Nooit zie je eens iemand met een introvert gezicht. Alles is direct, onmiddellijk, spontaan, en dat begin ik te ervaren als dodelijk vermoeiend en vervelend. De zondagen zijn het ergst. Dan is het weer stil. Bijna alle cafés zijn dicht, de meeste restaurants ook. De stad ligt er uitgestorven bij, de mensen liggen op de stranden, en ik kan weinig doen. Mijn bibliografische lijsten bijwerken, boeken inpakken voor verzending, schrijven. In Bahia, zes jaar terug, ging ik nog wel eens naar het strand, hier bevalt de sfeer me niet. Die té mooie meiden, dat zelfingenomen welgestelde, die jeunesse dorée, dat jet-set-achtige-trouwens, wat moet ik op een strand, ik kan niet niets doen, nu minder dan ooit. Iets doen, dat is het enige.

Uit ‘Braziliaanse brieven’, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1985 (reis van 1979).

quand j'ai des rendez-vous, ou que je me trouve en compagnie, cela représente bien entendu une diversion, mais du même coup je désire être seul, et quand je suis seul, cela s'avère alors tout aussi agréable, mais très vite j'éprouve à nouveau le besoin d'une diversion, sans que je sois capable pour autant d'aller voir un film ou une pièce de théâtre ou simplement d'explorer la ville. Bon, allez savoir! Me voici dans ce qu'il est convenu d'appeler la plus belle ville du monde, et cela me laisse froid. D'ailleurs cette ‘beauté’ ne peut se reporter qu'à sa situation géographique. La ville même, le centre, n'a rien d'exceptionnel sur le plan architectonique, elle est d'une agitation insupportable, bruyante, crasseuse, et je me sens incurablement étranger aux gens lorsque je me promène le jour. Jamais on n'y voit un visage un tant soit peu introverti. Tout y est direct, immédiat, spontané, et je commence à éprouver tout cela comme une affaire fatigante et mortellement ennuyeuse. Le pire, ce sont les dimanches. Alors il fait bien trop silencieux. Presque tous les cafés sont fermés, la plupart des restaurants aussi. La ville est comme morte, les gens se prélassent sur les plages, à ces moments-là il me reste peu à faire. Peaufiner mes listes bibliographiques, emballer des livres pour la poste, écrire. A Bahia, il y a six ans, il m'arrivait encore d'aller à la plage, ici l'atmosphère ne me plaît guère. Ces filles bien trop jolies, ce genre cossu et autosatisfait, cette jeunesse dorée, cette allure de jet-set, non, que ferais-je sur une plage, je suis incapable de ne rien faire, à présent moins que jamais. Faire quelque chose, c'est ce qui compte.

Extrait des ‘Braziliaanse brieven’ (Lettres brésiliennes), De Arbeiderspers, Amsterdam, 1985 (voyage de 1979).