pen komen, ’t selve mede na rato het volk over geven: van gelijken de gesalveerde sloepen geen victualie mede brengende, sullen dan uit Christelijke liefde werden geassisteert; mids ook werk doende als and’re Matroosen.
III. So wanneer schip, schepen, en goederen, in Groenland quam te blijven, ofte verloren werden, so sal den Commandeur en Schipper, of haar plaats representerende, ijder voor so veel hem aangaat, so lang sij daar bij sijn, haare vrije keur hebben, of sij het goed willen laten bergen, en door wie, mids dat de Commandeurs daar present wesende, mede haar believen sullen hebben, om al sulke goederen over te nemen, of niet.
IV. Dog iemand bij al sulke gebleven of verloren schip, schepen, ofte goederen komende, dat verlaten mogt wesen, en niemand bij was, sal vermogen sodanig goed te bergen, van welke gebergde goederen, het sij, Wal-vis-Vangers gereedschap. Item, Spek, Traan, en Wal-vis Baarden, Wal-rus tanden, ook Scheeps-gereedschap, en wat dien aangaande, meerder soude mogen wesen, (hier te lande komende) de eene helft sal genoten werden, bij den berger, en de andere helft bij die het verloren hebben, aan wien den berger, de helft sal moeten uitkeeren; sonder daar voor vragt, parteniers geld, of andere onkosten te mogen eissen, of pretenderen.
V. So geburgen schip, schepen of goederen, voor het bergen, door de maandgelders en parteniers mogt verlaten sijn, sullen sij maandgelders, nog parteniers, van het geburgen schip, schepen nog goederen, niet genieten, of vermogen te pretenderen; en sal in dat geval, het goed van ’t schip, en dat van de Wal-vis-Vangst gaan en genoten werden bij elks Reeders.
VI. Maar ’t volk van ’t gebleven schip, schepen of goederen, daar bij sijnde, en de goederen hebbende helpen bergen, sullen uit het suivere vierde-part, van al het gebergde, de maandgelders van ’t schip, haar bedongen maandgeld, en de parteniers voor haar gedaane arbeid, maandgeld a twintig gulden ’s maands genieten, tot het blijven van ’t schip toe; also de parteniers in dat geval, als maandgelders, tegen de geseide twintig gulden ’s maands werden geconsidereert, te rekenen van de geldeloose maand. Dog het voorschreven vierde-part so verre niet konnende strekken, sal een ijder so maandgelder als partenier, na advenant moeten missen, en ’t geene boven de voorschreve maandgelden van ’t selve vierde-part over schiet, sal komen ten profijte van de Reeders.
VII. Den Commandeur die eenig goed bergt, sal de bedongen portie rekenen, ten aansien van sijn parteniers; het Capitaal dat daar van komt, als vangst van Traan en Baarden, maar de maandgelders sullen daar van niet genieten; en sullen 50. Quarteelen Traan en 1600. pond Baarden, voor een Vis gerekent werden; ’t gebergde tot Capitaal te maken, de Traan en Baarden te begrooten na de markt.