Segheliin. Codicologische, bibliografische en tekstkritische studie en editie
(1983)–Anoniem Seghelijn van Jherusalem– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 3: Stemma-argumentatieIn zijn artikel ‘Over stambomen van handschriften’Ga naar voetnoot(1) stelt A. Dees een reconstructiemethode voor waarin gebruik wordt gemaakt van de volledige opsomming van beschikbare constellaties van stambomen voor een gegeven (niet te groot) aantal manuscripten. De opmerkingen over de structurele kenmerken enerzijds (distributie van twee of meer variante lezingen over het geheel der manuscripten) en de oriëntatiebeschrijving (kwalificatie) aan de andere kant, monden uit in de tegenwoordig bijna legio geworden vaststelling van nood aan inschakeling van de computerGa naar voetnoot(2): voor een gegeven corpus van vijf hss. loopt het aantal mogelijke constellaties immers al op tot 4336... Voor twee, en eventueel drie hss., met drie resp. tweeëntwintig combinatiemogelijkheden, lijkt hem echter de methode zonder computer nog net wel haalbaar. Wat bij ons dan weer de vraag oproept of het sop van niet-georiënteerde, onderliggende en georiënteerde structuren de kool wel waard is, want twee en drie hss. krijgt men ook zonder dat getheoretiseer wel onderling geordend. En lezers met enig redelijkheidsbesef zullen ook moeten toegeven dat zelfs een computer aardig warm zal lopen als hij, in geval van tien hss.,... ‘vele miljarden’Ga naar voetnoot(3) mogelijke bomen te verwerken krijgt. Als hij dan nog het bos ziet... Trouwens, Dees zet zelf zijn hele aanpak op de (beboste) helling wanneer hij beweert dat er ‘enkele practische moeilijkheden (zijn) die we tot nog toe buiten beschouwing hebben gelaten, maar die zeer reëel de boven beschreven procedure in gevaar kunnen brengen. Tweeërlei storende invloeden kunnen namelijk tot gevolg hebben dat zich in de lijst van toegelaten en uitgesloten combinaties, opgesteld door vergelijking van de voorhanden zijnde handschriften, inconsistenties voordoen. Deze storende invloeden zijn de toevallig gelijke veranderingen en de meervoudige afstamming’Ga naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij houden het in onderhavig hoofdstuk bescheiden - d.i. dus zonder computer. We volgen wel Dees' (tegenover de computer alternatieve) suggestie om ‘zelfs een geval van zes of zeven handschriften (...) eerder te behandelen (...) volgens de methode van de geleidelijke opbouw dan met gebruikmaking van de lijst van onderliggende structuren voor zes of zeven manuscripten’Ga naar voetnoot(5). Met ‘geleidelijke opbouw’ wordt dan bedoeld dat men eerst de structuur bepaalt van een deel van de boom om vervolgens de overige hss. één voor één in die reeds gevonden structuur in te passen, totdat alle hss. hun plaats hebben gevonden. Overigens lijkt het ons dat de zaak van onderlinge ordening waarschijnlijk sowieso eenvoudiger ligt in ons geval, waar niet verschillende hss. maar één enkel hs. en een reeks (meestal gedateerde of alleszins bij benadering gedateerde) drukken het te ordenen materiaal uitmaken. In ons onderzoek naar de interne afhankelijkheid der teksten zijn we op volgende ‘geleidelijke’ manier te werk gegaan. Eerst werd volgens de chronologie van het verhaal een lijst aangelegd van alle passages waarin de diverse drukken en het hs. uiteenlopen op het vlak van grotere tekstgehelen (meer dan één vers, meestal een aantal verzen of een paragraaf). Geleidelijk werd hieruit duidelijk dat de drukken t.a.v. het hs. vaak gezamenlijk afwijken. Bij verdere vergelijking, nog steeds van grotere tekstgehelen, bleek daarenboven dat G. (‘Gentse incunabel’) zich binnen die groep in bepaalde gevallen dan nog eens van alle andere drukken distantieerde. Als, m.a.w., de respectieve teksten niet een gemeenschappelijke lezing geven, lopen ten minste alle drukken - min - G. en soms alle drukken (G. inclusief) parallel; B. (hs.) staat telkens apart. Vertrekkende van deze vaststelling hebben we de duizenden verzen systematisch nagelezen op zoek naar eventuele tegenvoorbeelden, om op basis van onderweg opduikende interessante (d.i. afwijkende) lezingen ook geleidelijkaan de groep sterk parallelle teksten (alle drukken op G. na) te differentiëren. Daarbij vielen, gezien het feit dat de meeste drukken gedateerd zijn of konden worden gedateerd, een aantal hypothetisch mogelijke afhankelijkheidsrelaties al vanzelf weg: een oudere druk kan inderdaad nooit op een jongere teruggaan. Verslag van deze hele operatie in onderhavig hoofdstuk waarin, gezien de omvang van het materiaal (ruim 80.000 verzen) uiteraard met een selectie van voorbeelden wordt gewerkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De resultaten van het onderzoek werden wel aan een exhaustieve toetsing, waarvan de voorbeelden de hele tekstoverlevering bestrijken, onderworpen. Dit onderzoek is hier om evidente redenen niet uitgeschreven. De in Hfst. 1 voorgestelde teksten zullen alle met een sigle verwijzend naar de huidige bewaarplaats worden aangeduid. I.v.m. de drukken betekent dit dat wordt afgeweken van de gangbare methode om drukken met de plaats van herkomst (druk) aan te duiden. We hebben echter voor deze werkwijze geopteerd om te vermijden dat voor de verschillende drukken die te Antwerpen werden vervaardigd met exponenten zou moeten worden gewerkt. De aanduidingen K., L. en H. van Verdam worden wel bewaard. Dat brengt ons dus tot volgende lijst:
Zonder op de feiten vooruit te willen lopen, maar om toch de zaken niet nodeloos ingewikkeld te maken, mag hier al gezegd dat de hele stemmaargumentatie in een editeren van B. en G. zal uitmonden; bijgevolg kan in onderhavige argumentatie wat anachronistisch maar wel handig naar de nummering van de respectieve teksten uit deze editie worden verwezen. Van de resterende teksten waren enkel K. en H. al gepagineerd, vermoedelijk door Verdam, die in zijn uitgave ook voortdurend naar deze paginering verwijst. Eigenaardig genoeg werd L., dat bovendien precies dezelfde bladschikking heeft als K. (en ook als W., dat door Verdam niet werd gebruikt), (door Verdam?) niet gepagineerd maar gefolieerd, zodat die overeenkomst niet meer zo onmiddellijk blijkt. Wij hebben daarom L. zelf gepagineerd, zoals overigens ook W. en P., die gepagineerd noch gefolieerd waren. De aanduidingen tussen haakjes verwijzen naar deze paginering; met a en b wordt verwezen naar de eerste resp. tweede kolom van de bladspiegel.
Als we er de beginverzen van Seghelijn in het handschrift en de respectieve drukken op nalezen, wordt al gauw duidelijk dat het handschrift zich in zijn formulering distantieert van alle andere teksten: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B.:
‘Aria maghet soete
Medeciin ende gherechte boete
Si di vrouwe in alre tiit
Bouen inden enghelen troen
Apostelen ende confessoren
Martelaren ende magheden pure
Ende daer toe alle creature
Moeten v dienen als recht
Hier beneden v dienst knecht
Wil ick siin al miin leuen
Vrouwe ghi moet mi gracie gheuen
Ende uwen soen die ghi droecht
Bidt hem vrouwe dat hi v voecht’ (1-13)
G.:
‘MARIA MAGET
SOETE
Medicine gherechte
boete
Hem allen die sijn in sonden
Dat heeft die menighe onderuonden
Ghi sijt hulpe troest ende raet
Garne sette ic mijns herte staet
In v vrouwe tot deser tijt
Ic bid v dat ghi mi behulpich sijt
Teghen uwen soen die ghi droecht
Bidt hem vrouwe dat hi voecht’ (1-12)
K.:
‘Die hystorie van seghelijn van Iherusalem.
Maria maghet soete
o Medicine gherechte boete
Hem allen die in sonden sijn
Dat heeft die menighe onderuonden
Ghi sijt hulpe troost ende raet
Gherne set ick mijns herten staet
In v vrouwe tot deser tijt
Ic bid v dat ghi my behulpich sijt
Teghen uwen sone die ghi droecht
Bidt hem vrouwe dat hi voecht’ (1a, 1-12)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L.:
‘Die historie van seghelijn van Iherusalem
Maria maghet soete
o Medicine gerechte boete
Hem allen die sijn in sonden
Dat heeft die menighe onderuonden.
Ghij sijt hulpe troost ende raet
Gaerne set ick mijns herten staet
In v vrouwe tot deser tijt
Ic bid v dat ghi mi behulpich sijt
Teghen uwen sone dien ghi droecht
Bidt hem vrouwe dat hi voecht’ (1a, 1-12)
H.:
‘Die hystorie van Seghelijn van Iherusalem.
Maria maghet soete
O Medicine gerechte boet
Hem allen die in sonden sijn
dat heft menich onderuonden
ghi sijt hulp troost en raet
Gherne set ick mijns herten staet
In v vrouwe tot deser tijt
Ick bid v dat ghi mi behulpich sijt
Teghen uwen sone die ghi droecht
Bidt hem vrouwe dat hi voecht’ (1a, 1-12)
W.:
‘Die historie van seghelijn van Iherusalem.
Maria maghet soete
O Medicine gerechtich boete
Hem allen die in sonden sijn
Dat heeft die menighe onderuonden
Ghi sijt hulpe troost ende raet
Gheerne sette ic mijns herten staet
In v vrouwe tot deser tijt
Ic bid v dat ghi mi behulpich sijt
Teghen uwen sone die ghi droecht
Bidt hem vrouwe dat hi voecht’ (1a, 1-12)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P.:
‘O Maria maghet soete
Medecijne gherechtighe boete
Hen allen die sijn in sonden
Dat heeft die menighe onderuonden
Ghi sijt hulpe / troost / ende raet
Gheerne sette ick mijns herten staet
In v vrouwe tot deser tijt
Ick bidde v dat ghi mi behulpich sijt
Teghen uwen sone die ghi droecht
Bidt hem vrouwe dat hi voecht’ (1a, 1-10)
De vraag die zich onmiddellijk opdringt is dan: blijft dit zo gedurende het hele verhaal, of gaan de drukken zich, op het ogenblik dat het verhaal eenmaal op gang is, bij B. aansluiten? En daarbij aanleunend: blijft de groep van de ‘andere’ doorlopend blok vormen tegenover B., of moeten zij onderling nog worden gedifferentieerd? Antwoord op de respectieve vragen: ja - neen - ja. Ja, het hs. distantieert zich in zijn formulering van alle andere teksten en dit blijft zo gedurende het hele verhaal; neen, de drukken gaan zich, wanneer het verhaal eenmaal op gang is, niet bij B. aansluiten; en ja, zij moeten onderling nog worden gedifferentieerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Plaats van B.Er kunnen doorheen het verhaal een hele reeks plaatsen worden gevonden waarin B. een lezing geeft die afwijkt van het blok der andere teksten. Het genre ‘afwijking’ dat bedoeld wordt, moge aan de hand van onderstaand voorbeeld (een uit de honderden) worden geïllustreerd: B.:
‘God die here es bouen al
Hi laet mi segghen ende v hoeren
Dat wij die enghel met .ix. choren
Moeten scouwen tonser vromen
Ick beghin in marien nomen’ (53-57)
G.:
‘God die heere is bouen al
Laet mi so segghen ende v soe horen
Daer wi die enghelen vanden choren
Moeten bescouwen na dat lijf
Beyde man ende wijf
Diet horen sullen ende verstaen
Nu wil ic ter materien gaen’ (52-58)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
K.:
‘God die here is bouen al
Laet my so segghen ende soe horen
Dat wi die enghelen vanden choren
Moeten beschouwen na dat lijf
Beyde man ende wijf
Diet horen sullen ende verstaen
Nv wil ick ter materien gaen’ (1b, 7-13)
L.:
‘God die here is bouen al
Laet mij soe segghen ende v soe horen
Dat wij die enghelen vanden choren
Moeten beschouwen na dtlaijf (sic)
Beyde man ende wijf
Diet horen sullen ende verstaen
Nv wil ick ter materien gaen’ (1b, 7-13)
H.:
‘God die heere is bouen al
Laet my soe segghen ende soe hooren
Dat wi die enghelen vanden chooren
Moeten beschouwen na dat lijf
Beyde man ende wijf
Diet hooren sullen ende verstaen
Nv wil ick ter materien gaen’ (1b, 5-11)
W.:
‘God die here is bouen al
Laet mi so segghen ende so horen
Dat wi die enghelen vanden choren
Moeten beschouwen na dat lijf
Beyde man ende wijf
Diet horen sullen ende verstaen
Nv wil ic ter materien gaen’ (1b, 7-13)
P.:
‘God die heere is bouen al
Laet mi soo segghen ende soo hooren
Dat wi die enghelen vanden chooren
Moeten beschouwen na dit lijf
Beyde man ende wijf
Diet hooren sullen ende verstaen
Nv wil ick ter materien gaen’ (2b, 1-7)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alleen B. heeft es, tegenover de andere is (vers 1); alleen in B. ontbreekt tweemaal so (vers 2); alleen B. heeft enghel, de andere spellen enghelen/ enghelenGa naar voetnoot(6); alle teksten lezen vanden choren, alleen B. geeft: met .ix. choren (vers 3); vers 4 geeft scouwen in B. tegenover bescouwen / beschouwen bij de andere, en na dat lijf in deze laatste tegenover tonser vromen in B.; de verzen 5 en 6 ontbreken volledig in B. maar worden in alle andere teksten identiek aangetroffen; vers 7 van het citaat stelt tenslotte weer B. alleen tegenover G., K., L., H., W. en P.. Interessantst hierbij is allicht de situatie i.v.m. de in B. ontbrekende verzen die in de drukken wel en telkens identiek worden aangetroffen. Dit laat meer dan alleen vermoeden dat voor die drukken ergens een gezamenlijk prototype (mogelijk de oudste druk zelf) moet worden geponeerd, dat die verzen bevat; elk afzonderlijk kunnen de drukken al zeker niet met B. in verband worden gebracht, want dat zou impliceren dat de respectieve kopiisten de bewuste verzen zelf ‘uit het niets’ bijdichtten... en daarbij allen tot precies dezelfde formulering kwamen, wat we uiteraard al kunnen vergeten. Het gegeven voorbeeld wijst echter een voor ons interessante weg: een onderzoek naar de toestand op andere plaatsen in het verhaal waar drukken en hs. niet dezelfde lezing geven (als gevolg van weglating of toevoeging (soms afhankelijk van hoe men het wil bekijken), of (foutieve) omwisseling van verzen) belooft onmiddellijk interpreteerbaar materiaal te leveren. We hebben hier ter illustratie twee voorbeelden uitgewerkt, die om hun niet verkeerd te interpreteren karakter werden geselecteerd. Een eerste, sub a), waarin een gewilde, beredeneerde abbreviatio ligt gevat; een tweede, waarin alleen een foutieve verzenomwisseling er de oorzaak van is dat de lezingen in hs. en drukken uiteenlopen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B.:
172[regelnummer]
‘Mi waer lieuer soudi ontfaen
Die bitterlike doot selue mede
Ende al die ghene vander stede
175[regelnummer]
ic coninc was blide als hiit hoerde
Der vrouwen segghen tgoede woert
Dat si die vruchte soude doden
Die hem tlant soude in noden
Brenghen behielt siin liif
180[regelnummer]
Doen custe hi dat scone wiif
Ende si hem weder metten monde
Mer si deedt met guaden gronde
Sonder yonst ende lieghe v twint
Alsmen vele wiuen viint
185[regelnummer]
Die helsen cussen ende blecken
Ende met haren sablanten trecken
Diemannen aen haer acoert
Nu heeft die vrouwe wel ghehoert
Den nuwen raet van haren man
190[regelnummer]
Daer hi siint aen wan
Die bitterdoot dat es waer
Alsmen horen sal hier naer
Beide seitmen het es quaet
Dat yement seit sinen nausten raet
195[regelnummer]
Had die coninc wel siin bedacht
Hi had node vytbracht
Al sulc tael al sulc woert
Want eer die vrou had vermoert
Haer kiint ende ghenomen tleuen
200[regelnummer]
Si waer lieuer seluer doot bleuen
Want het gaet elcken wiue sonaer
Die vrucht draghen het is waer
Dat si se niet en moghen doden
Menighe wiuen hebben in noden
205[regelnummer]
Ghesin dat si versloeghen
Kiinder die si selue droeghen
Mer dese waren argher dan quaet
God kent alder herten staet
Hem en mach niet ontsteken
210[regelnummer]
Dus ghedaen dinc sal god wreken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouen al dat men mesdoet
Braffeluer die vrouwe goet
Begonst te comen hare piin
Si toech wech die vrouwe fiin
215[regelnummer]
Buten der stat in een foreest
Als si van haren kiinde vreest
Dat si in haer lichaem droech
Datmen doen mocht ongheuoech
Waer gheboren vander vrouwen
220[regelnummer]
Om te beteren allen rouwen
Toech si alleen in dat wout
God moet der vrouwen wesen hout
Want si was daer alleen
Haer piin en was niet cleen
225[regelnummer]
Die si doechde ende torment
Menighe beeste liep daer omtrent
Anders en was daer niement behende
Mer god onse heer daer seinde
Drie prophetessen te haren noot’ (172-229)
G.:
174[regelnummer]
‘Die coninc was blide als hi verstaen
175[regelnummer]
Hadde vander vrouwen dese woerden
Dat si tkint woude doden
Hi custese doe metten monde
Ende si hem weder met quaden gronde
Also men noch veel vrouwen vint
180[regelnummer]
Die ghene minne en hebben twint
Alsmen wel horen sal hier naer
Men mach wel seggen ende tis waer
Had hem die coninc wel bedacht
Si hadt node selfs wtghebracht
185[regelnummer]
Eer si dat kint soude nemen tleuen
Si waer selue lieuer doot ghebleuen
Want het gaet den vrouwen soe naer
Die vrucht draghen ouer haer
BLensefluer die edele vrouwe
190[regelnummer]
Was beuaen met groten rouwe
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het begonste te naken haer pijn
Doe trac wech die vrouwe fijn
Als die van haren kinde vreest
Buten der stadt in een foreest
195[regelnummer]
Tooch si alleen in dat wout
God moet der vrouwen wesen hout
Want si was daer nu alleene
Haer pine die en was niet clene
Mer onse here god die sende
200[regelnummer]
Totter vrouwen in haer ellende
Die prophetissen in haren noot’ (174-201)
Varianten (t.a.v. G.) in K., L., H., W. en P.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We hebben in bovenstaande passus te maken met een staaltje van handige abbreviatio in de drukken t.a.v. het handschrift. Abbreviatio, om de evidente reden dat 58 vzn. uit B. in de drukken tot 28 werden gereduceerd, handig, omdat steeds zo werd verkort dat ook de drukken er een foutloos rijmschema aan overhouden (Het ietwat manke rijm woorden / doden (G. 175-176, met spellingsvarianten in de andere drukken) vormt hierop de enige uitzondering, maar ook B. was net tevoren wat uit de schreef gelopen met hoerde / woert (175-176)). ‘Techniek’ van de abbreviatio: De vzn. B. 172-174 zijn in G.Ga naar voetnoot(8) weggelaten, allicht als mogelijk te missen explicitering van wat onmiddellijk voorafgaat (idee van vs. 171). Door vervanging van als hiit hoerde (B. 175) door als hi verstaen / Hadde (G. 174-175) heeft G. zich een rijmwoord op verslaen (173) gevonden. De vervanging | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van hoerde (B. 175) door verstaen (G. 174) heeft echter ook het rijmwoord voor woert (B. 176) doen wegvallen (- Oorspronkelijk stond er overigens waarschijnlijk hoert). De kopiist van G. probeert hier met wat ongelukkig lapwerk de situatie te redden en maakt van woert (B. 176) woerden (G. 175) om nog enigszins met doden in het volgende vers te rijmen. De explicitatie in B. 178-179 wordt weer weggelaten. Het rijmwoord wiif van B. 180 vindt zijn echo in het voorgaande vers (179). Nu is dat vers precies door G. weggelaten als mogelijk deleteerbare explicitatie. M.a.w. ter hoogte van vs. 180 (B.) heeft G. alweer de helft van het rijmpaar liif/wiif ‘gemist’. Als de kopiist dus het rijmschema intact wil houden, moet hij de gegeven ‘basisconstructie’ zó omdichten dat er een nieuw rijmpaar ontstaat. Dat doet hij door van 3 vzn (B. 180-182) 2 vzn te maken, met weglating van het rijmwoord wiif dat zijn ‘wederhelft’ door deletie moest missen. Concreet wil dit zeggen dat hij van vs. 180 (B.) de aanhef neemt en die bindt aan het einde van vs. 181 om dit nieuwe versgeheel op vs. 182 te laten rijmen. B. 183-191 werden op hun beurt dan weer gereduceerd tot 2 vzn., meerbepaald vs. 184 uit B., waarop een rijmend vers (G. 180) wordt gedicht dat niet in B. staat. B. 192 is dan weer het tweede luik van een rijmpaar. G., dat het eerste luik miste door weglating van het bewuste vers, zal dus, weerom, uit het onmiddellijk volgende vers (d.i. 193) minstens het laatste woord (en eventueel de hele constructie) moeten ombuigen om een rijmwoord voor naer (G. 181) te hebben. Om niet eindeloos in dit toch wel vermoeiende procédé te vervallen, - de kopiist zou nl. altijd één vers ‘achter’ blijven -, schrapt hij nu het duovers van lijn B. 193, nl. 194 met rijmwoord raet, zodat hij weer bij een eerste regel van een rijmpaar kan aanpikken (B. 195) en dit gewoon kan afpennen. In 197-198 werd dan een rijmduo gedeleerd, zodat de kopiist het zichzelf weer wat gemakkelijker maakt, in die zin dat hij niet onmiddellijk weer bepaalde rijmwoorden moet gaan aanpassen. G. 185 vervlecht dan weer 2 vzn. uit B. (198-199), met het rijmwoord van B. 199, eerste rijmwoord van een paar, zodat B. 200 als G. 186 moeiteloos mag volgen. Idem voor de volgende twee verzen (B. 201-202). B. 203-211 zijn dan weer weggelaten, misschien als overbodig aangevoelde moraliserende explicitatie, zonder schade voor het verhaal. De enige moeilijkheid lijkt hier voor de kopiist te zijn geweest dat hij, weerom, bij B. aanpikt ter hoogte van een tweede vers van een rijmduo (B. 212). Hij lost zijn probleem hier op door het bijdichten van een vers (G. 190), na voor een ander rijmwoord dan B. aanbood te hebben gezorgd (vrouwe (G. 189) i.p.v. goet (B. 212)), waarschijnlijk omdat dit zich binnen de gegeven context beter leende tot bijdichten. Door het op deze manier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veranderen van de constructie (Braffeluer/Begonst te comen hare piin werd Blensefluer/Was beuaen met groten rouwe) is er nu nood aan een nieuw onderwerp voor G. 191; het oorspronkelijk onderwerp Blensefluer is nl. al door was beuaen (G. 190) ‘opgeëist’. Daarom in G. Het begonste tegenover Begonst (met onderwerp Braffeluer (212)) in B.. Het versduo B. 215-216 is in G. omgewisseld en leende zich daar ook zonder enig probleem toe. Twee rijmparen (B. 217-220) zijn dan weggelaten. Het betreft enerzijds een gemakkelijk over te slagen explicitering, maar anderzijds een cruciaal moment in het verhaal, nl. het ogenblik van de geboorte zelf. Met de constructie als dusdanig is in B. blijkbaar al wat mis; vooral vs. 219 is er eigenaardig met Waer aan het begin van de regel. Na het overslaan van weer maar eens 3 verzen (B. 225-227), een onpaar aantal, met de daaruitvolgende ons nu reeds bekende moeilijkheid van rijmadaptatie, wordt B. 228 (tweede vers van een duo) van een tegenrijm voorzien door het toegevoegde vs. 200 (G.) op ellende.
Over de onderlinge verhouding der drukken t.a.v. G. binnen het stemma verraden bovenstaande varianten dan weer al een en ander. We komen hierop infra nog uitvoerig terug en mogen hier volstaan met volgende beknopte bedenkingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schematisch laat bovenstaande argumentatie volgende verdeling der teksten toeGa naar voetnoot(9): I.waarbij G. de van B. afwijkende lezing introduceert; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.
waarbij de van B. afwijkende lezing in een x vóór G. wordt geïntroduceerd; III. waarbij opnieuw de van B. afwijkende lezing in x wordt geboren. b) B. 4769-4883. In G., K., L., H., W. en P. wordt dit verzengeheel - foutief! - slechts later in het verhaal geplaatst, met name tussen B. 5014 en 5015:
Logische gang van het verhaal (alleen in B.):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In al de drukken wordt de beschrijving van de minnetekens die Seghelijn aan zijn wapenrusting draagt abrupt onderbroken door een flits van de strijd tegen de Sarasinen die n.b. nog niet was ingezet, om even plots weer om te slaan in een vervolg van de minneteken-passus. Schematisch: Om c) aan b) resp. b) aan d) te binden werd in de drukken telkens één vers bijgedicht, zodat ook daar het rijm intact blijft. Wij menen hieruit te mogen afleiden dat het verkeerd plaatsen (in casu omwisselen) van de passussen in de tekst niet in G. is gebeurd maar in een tekst ouder dan G.. Als we immers zouden veronderstellen dat het de kopiist van G. is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die de verzen (per ongeluk) verkeerd plaatst, dan lijkt het onwaarschijnlijk te stellen dat hij, in dezelfde beweging, nog eens eerst even het rijmschema aanpaste om de passages in het geheel in te bedden. De aandacht voor de inhoud van het verhaal die dit bijdichten noodzakelijk met zich brengt, zou immers ongetwijfeld de fout in het oog hebben doen springen. Anders geformuleerd: het (foutieve) omwisselen van de passages en het bijdichten van de twee verzen moet in twee fazen zijn gebeurd. Wel kan G. eventueel verantwoordelijk worden gesteld voor het bijdichten van de twee verzen: als de kopiist van G. in zijn legger een manklopend rijm vond, kan hij dit naar gewoonte (cfr. supra) hebben hersteld, eventueel zelfs zonder te merken dat er een omwisseling van passages had plaatsgevondenGa naar voetnoot(11).
Conclusie:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overigens brengen de bevindingen van een exhaustief onderzoek naar de naamgeving in de respectieve teksten vooral voer voor hypothese III, zoals uit volgende tabel moge blijken. Inderdaad kunnen de onderscheiden intertextuele afwijkingen binnen hoger voorgesteld stemma worden gekaderd, met overigens duidelijk nog de nood aan differentiatie binnen de groep K., L., H., W. en P., waarin vnl. P. buitenbeentje lijkt te zullen wordenGa naar voetnoot(14):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Interne differentiatie van de drukkenNu is het zo dat, op basis van een duidelijke zettersfout, binnen de groep G., K., L., H., W. en P. en steeds tegenover B., verder kan worden gedifferentieerd. Bekijken we de verzen waar het hier om gaat. In het relaas van de strijd der ‘Barbarien’ tegen keizer Constantiin, Segheliin en diens neef Taelgefer, wordt Segheliin beschreven als ‘seghe salich in striden’, mede door zijn wapenrusting en het feit dat zijn paard niet kan worden gewond. Daarmee contrasteert dan de situatie van de keizer: ‘Et bleef altoes onghewont
Nu was die keyser in deser stont
So verre ghere in die betaelgen
Dat siin ors moest faelgen
Vanden liue het was doersteken
Doerden hals hem moest breken
Sine cracht in dat gheuecht’ (B. 7567-7573)
Volgt dan een scène uit het gevecht, die uitmondt in een close up van Segheliin, die ondanks zijn vermoeidheid toch nog probeert de standaard te bemachtigen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Nochtan dede dedel man
Daer hi sach houden ghescaert
Behaghelike den standaert
Die van goude was gheleit
Die stout ridder wel ghemeyt
Eet darwert wat hi mach
Ende alsmen daer comen sach
Riepen si nv hout v vast’ (B. 7612-7619)
G. geeft deze verzen in precies dezelfde (logische) volgorde: ‘Het bleef altoos onghewont
Nu was die keiser binnen deser stont
So veer ghereden in die bataelge
Dat sijn ors moeste faelgen
Vanden leue het wert doersteken
Doer den hals het most ghebreken
Sijn cracht in dat gheuecht’ (G. 7602-7608)
resp. ‘Nochtan hi reet die edel man
Daer hi sach houden ghescaert
Behaghelijc enen standaert
Die van goude was gheleit
Die ridder wael ghemeyt
Reet derwaert al dat hi mach
Tierste datmen comen sach
So riepen si nv hout op vast’ (G. 7647-7654)
K., L., H., W. en P. van hun kant hebben in onderhavige passages 2 × 5 verzen omgewisseld. De verzen parallel met B. 7567-7573 nemen er de plaats in van deze parallel met B. 7602-7608 en omgekeerd. In de lezingen waarin G. zich van B. distantieert volgen de drukken G.. Ter vergelijking de passus in
K.:
‘Hi bleef altoes onghewont
Daer hi sach honden ghescaert
Behaechlick eenen standaert
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die van gode was gheleyt
Die ridder wel ghemeyt
Reedt derwaert al dat hi mach
Sijn cracht in dat gheuecht’
resp.: ‘Nochtan reedt die edel man
Nv was die keyser binnen deser stont
So verre ghereden in die batailgien
Dat sijn ors moeste faelgien
Vanden leuen het wert doersteken
Doer den hals het moeste ghebreken
Teerste datmen comen sach
So riepen si nv hout op vast’
L.:
‘Hi bleef altoos ghewont
Daer hi sach honden ghescaert
Behaechlijc eenen standaert
Die van gode was gheleit
Die ridder wel ghemeyt
Reedt derwaert al dat hi mach
Sijn cracht in dat gheuecht’
resp.: ‘Nochtan reedt die edel man
Nv was die keiser binnen deser stont
So verre ghereden in die bataelgien
Dat sijn ors moeste faelgien
Vanden leuen het wert doersteken.
Doer den hals het moeste gebreken.
Teerst datmen comen sach
So riepen sy nv hout op vast’
H.:
‘Hi bleef altoes onghewont
Daer hi sach honden ghescaert
Behaechlick eenen standaert
Die van gode was gheleit
Die ridder wel ghemeit
Reedt derwaert al dat hi mach
Sijn cracht in dat gheuecht’
resp.: ‘Nochtan reedt die edel man
Nv was die keyser binnen deser stont
So verre gereden in die batailgien
Dat sijn ors moeste faelgien
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vanden leuen het wert doersteken
Doer den hals het moeste gebreken
Teerste datmen comen sach
So riepen si nv hout op v vast’
W.:
‘Hi bleef altoos onghewont
Daer hi sach honden gheschaert
Behaechlic eenen standaert
Die van gode was gheleyt
Die ridder wel ghemeyt
Reedt derwaert al dat hi mach
Sijn cracht in dat gheuecht’
resp.: ‘Nochtans reedt die edel man
Nv was die keyser binnen deser stont
So verre ghereden in die batalgien
Dat sijn ors moste faelgien
Vanden leuen het wert doorsteken
Door den hals het moste ghebreken
Teerste datmen comen sach
So riepen si nv hout op vast’
P.:
‘Hy bleef altoos onghewont
Euen cloeck in alder stont
Waer hy sach heyden gheschaert
Behaghelijck eenen standaert
Die van gode was gheleyt
Voerde die ridder wel ghemeyt
Ende reedt derwaert al dat hi mach
Slaende menighen vreesliken slach
Met grooter crachte in dat gheuecht’
resp.: ‘Nochtans reedt die edel man
Nv was die keyser binnen deser stont
Hoort wat ick v sal maken condt
So verre gereden in die battaelgien
Dat zijn ors moeste faelgien
Vanden leuen / het wert doorsteken
Door den hals / het moeste ghebreken
So haest alsmen hem comen sach
So riepen si nv slaet vasten slach’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De redactie van B. en G. is zeker de oorspronkelijke: de respectieve passussen zijn logisch ingebouwd in het relaas van de strijd, wat in de drukken K., L., H., W. en P. niet meer het geval is; daarbij kan het rijmschema dat in K., L., H. en W. mank loopt, hersteld worden door eenvoudige omwisseling van de betreffende 2 × 5 verzen, wat voor de stelling dat we hier wel degelijk met een zetfout te maken hebben, pleit. P. is in dit verband dan nog eens een geval apart: we vinden er de foutieve versvolgorde, die het verhaal logisch niet te volgen maakt, maar een correct rijmschema. De kopiist heeft zich blijkbaar geforceerd om de (inhoudelijke) wirwar van gegevens althans formeel toch wat ordelijk te laten voorkomen. Blijkens onderstaande tabel geven de drukken zoals gezegd de lezing van G.:
Wat kan nu de reden geweest zijn voor het omwisselen van de betrokken passages? Doordat de verzenreeksen in K., L. en W. op precies dezelfde hoogte op de bladspiegel voorkomen, is het vermoedelijk zo dat we met een zetfout te maken hebben: de vijf verzen uit de ene kolom werden bij het klaarmaken van de tekst voor de druk gewoon verkeerdelijk met evenzoveel verzen uit de andere kolom verwisseld. Daar het onwaarschijnlijk is dat deze fout door de onderscheiden drukken afzonderlijk uit een correcte tekst werd gemaakt, kunnen we al voorzichtig stellen dat K., L. en W. tot één legger zijn terug te voeren die de fout bevatte/maakte en de bewuste verzen ook onderaan de kolom had. G., met de oorspronkelijke, juiste volgorde der verzen, komt als mogelijke legger bijgevolg zelfs niet in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanmerking. Wel kan K. als oudste druk voor de fout verantwoordelijk worden gesteld; W. en L. zouden daar dan op teruggaan, beide rechtstreeks of W. via L.. P. en H. zouden dan een plaats krijgen onderaan het stemma. Als niet K. de zetfout maakte,moet een druk tussen G. en de overige drukken worden gepostuleerd, die dan de fout maakt en waar K., L., W., H. en P. op de een of andere manier van afhankelijk zijn, ofwel een druk naast G., die dan de legger van K., L., W., H. en P. zou zijn. Voortbouwend op de hoger vermelde stemmata betekent dat: II. a. waarin K. de zetfout maakt
b. waarin x1 de zetfout maakt
III. a. waarin K. de zetfout maakt
b. waarin x1 de zetfout maakt
Op basis van onderstaande variantentabel kan dan weer een en ander worden afgeleid i.v.m. de onderlinge diversifiëring van de onderscheiden drukken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo lijkt te kunnen worden gedistilleerd dat L. aan het einde van een ‘tak’ in het stemma moet worden geplaatst, omdat duidelijk zijn afwijkende lezing (spelling) door geen enkele (bewaarde) druk wordt gevolgd (3 vbn.: keiser, teerst, sy. Daarenboven geeft L. in vs. 1 (foutief) ghewont waar alle andere teksten onghewont lezen). Ook voor H. lijkt dit op basis van de alleen daar voorkomende lezing op v vast te moeten worden aangenomen. Voor P. geldt dat a fortiori, omdat hier zelfs verzen werden bijgedicht om zo het rijmschema te herstellen, nl. Euen cloeck in alder stont, Slaende menighen vreesliken slach, resp. Hoort wat ick v sal maken condt. De rijm-incongruentie in het voorlaatste en laatste vers van de passus werd er door interne aanpassing opgelost: de lezing nv hout op (v) vast werd nv slaet vasten slach en rijmt zo met sach in het voorgaande vers. Deze hele adaptatie is op deze plaats enkel in P. aanwezig, wat meteen P. als mogelijke legger voor een of meerdere van de andere teksten uitsluit. Daarenboven blijkt uit de tabel dat de lezing van P. in die gevallen waarin door de drukken verschillende lezingen worden gegeven het meest deze van W. benadert. Waarschijnlijk is W. dan ook de basistekst geweest voor P. waar P. tamelijk vrij tegenover staat. Een en ander zal nog verder moeten worden uitgezocht op basis van de nu volgende passages, die om hun significant uiteenlopende respectieve lezingen in dit verband werden geselecteerd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B.:
1[regelnummer]
Ic bin v wiif ghi miin man
Steruic doer v daer leit an
Opdat ghi den ghenen wist
Die mi brocht in desen twist
5[regelnummer]
Int dit vernoy in dit zeer
Lacen en sie v nemmermeer
Dies heb ic den rouwe groot
Mer mocht ic voer miin doot
Noch bescouwen segheliin
10[regelnummer]
Sone gaef ic niet om al pine
Die ic heb ghedoghet .i. slee
Lacen dit en mach nemmermeer
G.:
Ic bin v wiif ghi sijt mijn man
Al sterue ic doot daer leit niet an
Op dat ghi den ghenen wist
Die mi brenghen in desen twist
In dit vernoy in dit zeer
Och lacy en sie v nimmermeer
Des heb ic den rouwe groot
Mer mocht ic voer mijnre doot
V bescouwen seghelijn
So waer vergheten al mine pijn
Die ic geleden heb ende menich wee
Och lacy en sie v nimmermeer
K.:
Ic ben v wijf ghi sijt mijn man
Al ben ic doot daer en leyt niet an
Op dat ghi die ghene wist
Die mi brenghen in desen twist
In dit vernoy in dit seer
Och lacen ic en sie v nemmermeer
Des heb ic den rouwe seer groot
Mer mocht ic voer mine doot
V beschouwen lieue seghelijn
So waer vergheten alle mijn pijn
Die ic gheleden hebbe sonder keer
Och lacen ic en sie v nemmermeer
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L.:
Ic ben v wijf ghi sijt mijn man
Al ben ic doot daer en leit niet an
Op dat ghi die ghene wist
Die mi brengen in desen twist
In dit vernoy in dit seer
Och lazen en sie ic v nemmermeer
Des heb ic den rouwe seer groot
Mer mocht ic voer mine doot
V beschouwen lieue seghelijn
So waer vergheten alle mijn pijn
Die ic geleden hebbe sonder keer
Och lazen ic en sie v nemmermeer
H.:
Ic ben v wijf ghi sijt mijn man
Al ben ick doot daer en leyt niet an
Op dat ghi die ghene wist
Die mi brenghen in desen twist
In dit vernoy in dit seer
Och lacen ick en sie v nemmermeer
Des heb ick den rouwe seer groot
Mer mocht ick voer mine doot
V bescouwen lieue seghelijn
So waer vergheten alle mijn pijn
Die ick gheleden hebbe sonder keer
Och lacen ick en sie v nemmermeer
W.:
Ic ben v wijf ghi sijt mijn man
Al ben ic doot daer en leyt niet an
Op dat ghi die ghene wist
Die mi brenghen in desen twist
In dit vernoy in dit seer
Och lazen ic en sie v nemmermeer
Des heb ic den rouwe seer groot
Mer mocht ic voor mijn doot
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V beschouwen lieue seghelijn
So waer vergheten alle mijn pijn
Die ic gheleden heb sonder keer
Och lazen ic en sie v nemmermeer
P.:
Ick ben v wijf / ghi sijt mijn man
Al ben ick doot daer en leyt niet an
Op dat ghi die ghene wist
Die mi brenghen in desen twist
In dit vernoy / in dit seer
Och lacen ick en sie v nemmermeer
Des hebbe ick den rouwe seer groot
Maer mocht ick v voor mijn doot
V beschouwen lieue Zeghelijn
So waer vergheten alle mijn pijn
Die ick gheleden hebbe sonder keer
Och lacen ick en sie v nemmermeer
G. geeft in enkele gevallen de lezing van B. waar de overige drukken gezamenlijk iets anders lezen, maar gaat zich op bepaalde punten ook duidelijk van B. distantiëren en de andere drukken bijtreden:
Onze hoger getrokken conclusie dat G. niet zomaar zonder meer rechtstreeks op B. kan teruggaan wordt dus bevestigd. Nu brengen de verzen 2 resp. 11-12 in dit verband interessant materiaal aan:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze regels blijkt met name niet alleen dat G. niet op B. kan teruggaan, omdat dit zou impliceren dat G. tegelijk een fout zou maken t.a.v. B. (lezing doot uit doer) én een foute lezing van B. (het vergeten van niet) niet zou overnemen, wat tamelijk onwaarschijnlijk is, maar er kan ook enigszins uit worden vermoed hoe B. en G. dan wél met mekaar in verband moeten worden gebracht. Er lijkt met name een dubbele traditie te moeten worden aangenomen. Een oorspronkelijk Steruic door v daer leit niet an en in de verzen 11-12 het rijm slee/nemmermeer (teruggaand op een oorspronkelijker slee/nemmermee) heeft zich enerzijds (B.) tot Steruic doer v daer leit an, (met omissie van niet) en rijm slee/nemmermeer in vzn. 11-12 ontwikkeld, anderzijds (G.) tot Al steruic doot daer leit niet an, resp. een veranderen van de constructie in 11-12, mogelijk omdat het woord slee niet meer werd begrepen (maar met behoud van nemmermeer uit de legger). De andere drukken leunen dan bij G. aan, met die nuancering dat het rijmpaar wee/nimmermeer (mank) wordt hersteld door vervanging van menich wee door sonder keer: G.:
Die ic geleden heb ende menich wee
Och lacy en sie v nimmermeer
K.:
Die ic gheleden hebbe sonder keer
Och lacen ic en sie v nemmermeer
L.:
Die ic geleden hebbe sonder keer
Och lazen ic en sie v nemmermeer
H.:
Die ick gheleden hebbe sonder keer
Och lacen ick en sie v nemmermeer
W.:
Die ic gheleden heb sonder keer
Och lazen ic en sie v nemmermeer
P.:
Die ick gheleden hebbe sonder keer
Och lacen ick en sie v nemmermeer
Net als in de verzen 2, 3, 6, 7, 9 en 11, waarin K., L., H., W. en P. ook gezamenlijk een van G. afwijkende lezing geven, vinden we in dit sonder keer opnieuw een argument ten voordele van de supra voorgestelde tekst tussen of naast G. en al de drukken (tekst die eventueel K. kan zijn), die de lezing sonder keer introduceert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarbij lijkt de vorm van vers 6 in L. Och lazen en sie ic v nemmermeer, waarvoor K. Och lacen ic en sie v nemmermeer en G. Och lacy en sie v nimmermeer geeft, te suggereren dat K. niet rechtstreeks de legger van L. zou zijn. Het lijkt immers minder waarschijnlijk dat L., wanneer hij op K. terugging, de emfatische uitroep in deze laatste tot retorische vraag zou hebben omgesmeed door verplaatsing van het woord ic. Wel voor de hand liggend lijkt ons de mogelijkheid te zijn dat L. en K. afzonderlijk teruggaan op een tekst zonder ic, waarin zij dan elk, en elk op een andere plaats, een ic invoegen. Dat deze tekst niet rechtstreeks G. kan zijn, alhoewel daarin ook die ic ontbreekt, werd supra al betoogd. Met voorbeelden uit de tekst hier kan de stelling worden gestaafd met die passussen waarin de drukken gezamenlijk een lezing geven verschillend van G. (en B.). Het hele argument kan dan weer worden weerlegd door te stellen dat termen als emfatische uitroep en retorische vraag hier niet ter zake doen, en dat de kopiist van L. ‘gewoon’ de ic toevallig anders plaatste dan zijn legger K., eventueel zelfs maar half gezien had waar die ic precies stond in K.. Wat er ook van zij, het is en blijft feit dat L. op basis van dit voorbeeld zelf niet legger kan zijn van een der bewaarde teksten. Verdere voorbeelden in dezelfde richting liggen voor het grijpen, ook in de verzen die op de net geciteerde passussen volgen; L. scheidt zich van de andere drukken af, terwijl het daarbij vaak (niet altijd) de lezing van G. geeft: G. 11072:
K.: Ay my en waen v niet meer scouwen
L.: Ay mi en waen v nye meer scouwen
H.: Ay mi en waen v niet meer scouwen
W.: Ay mi en waen v niet meer schouwen
P.: Ay mi ick en waen v niet meer schouwen (G.: nimmermeer)
G. 11079:
K.: Bi god sprac die ioncfrouwe fijn
L.: Bi gode sprac die vrouwe fijn
H.: Bi god sprac die ioncfrouwe fijn
W.: Bi god sprac die ioncfrouwe fijn
P.: Bi god sprack die ioncfrou fijn (G.: gode; vrouwe)
G. 11093:
K.: Doe rocht hi niet te vechten meer
L.: Doen rocht hi niet te vechten meer
H.: Doe rocht hi niet te vechten meer
W.: Doe rocht hi niet te vechten meer
P.: Doen en luste hem niet te vechten meer (G.: doen)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G. 11098:
K.: Binnen der bercken dat hi sloech
L.: Binnen der bercken dat si sloech
H.: Binnen der bercken dat hi sloech
W.: Binnen der bercken dat hi sloech
P.: Binnen der bercken dat hi sloech (G.: si)
G. 11100:
K.: Elck moest hem houden ouer een planck
L.: Elc moest hem houden aen een planck
H.: Elck moest hem houden ouer een planck
W.: Elc moste hem houden ouer een planck
P.: Elck moeste hem houden ouer een planc (G.: an)
G. 11104:
K.: Herde verre dat si verschieden
L.: Herde verde dat si verscheiden
H.: Herde verre dat si verschieden
W.: Herde verre dat si verschieden
P.: Herde verre dat si verschieden (G.: verre; verschieden)
G. 11105:
K.: Nv quam segelijn met sijn lieden
L.: Nv quam segelijn met sine lieden
H.: Nv quam segelijn met sijn lieden
W.: Nv quam seghelijn met sijn lieden
P.: Nv quam Seghelijn met zijn lieden (G.: sinen)
G. 11107:
K.: Op die planck in groten rou
L.: Op die planc in groten rouwe
H.: Op die planck in groten rou
W.: Op die plancken in groten rou
P.: Op die plancke in grooten rou (G.: planc; rouwe) enz. enz.
Het wordt dan ook weinig waarschijnlijk dat L. via K. op G. zou teruggaan (zoals de a-stemmata de onderlinge afhankelijkheid voorstellen). Veeleer lijkt een tekst als legger te moeten worden verondersteld waarop ook K. teruggaat en die zelf niet ver afstaat van de G.-tekst, zodat enerzijds de overeenkomsten tussen L. en K., anderzijds deze tussen L. en G. vanuit het stemma kunnen worden verklaard (i.e. de situatie in alle b-stemmata): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. b. (partim) of III. b. (partim)
Ook uit deze passus, die supra al om de verzenomwisseling die erin voorkomt werd belicht, blijkt voortdurend de tweedeling L. ∾ K., W., H., P., en een soms licht uiteenlopen van W. en H., op zo'n manier echter dat H. niet de lezing van L. volgt maar wel degelijk onder K. blijft thuishoren, zij het dan niet via W. (Vbn. 1, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11). P. geeft een lezing die bij W. en H. aansluit; bij verschillende lezing in W. en H. staat P. dichter bij W.. Van alle teksten gaat P. het meest vrij met de tekst te werk. Om de verschillen tussen W. en P. te verklaren kan hetzij een kopiist met karakter worden verondersteld ofwel nog een traditie tussen W. en P. worden geponeerd, waarbinnen de tekst zoals we die nu in P. vinden dan geleidelijker zou zijn gegroeid. Enkele voorbeelden: 1:
K. Ende reedt wt op dat velt
L. Ende reet wt op dat velt
H. Ende reedt wt op dat velt
W. Ende reet wt op dat velt
P. Ende reedt wt op dat velt
2:
K. Hoeftcleet wimpel mouwen pinioen
L. Hoeftcleet wimpel mouwen pinyoen
H. Hoef cleet wimpel mouwen pinioen
W. Hooft cleeet wimpel mouwen pinioen
P. Hooft cleet wimpel mouwen pinioen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3:
K. Die coninc ende sadt op sijn paert
L. Die coninc ende sat op sijn paert
H. Die coninc ende sadt op sijn paert
W. Die coninc ende sadt opt paert
P. Die coninck / ende sadt op zijn paert
4:
K. Wter scheyden toech hi sijn swaert
L. Wter scheiden toech hi sijn swaert
H. Wter scheiden toech hi sijn swaert
W. Vter scheeden toech hi sijn swaert
P. Wter scheede tooch hi sijn swaert
5:
K. Ende sloech hem af dat hoeft sijn
L. Ende sloech hem af dat hoeft
H. Ende sloech hem af dat hoeft sijn
W. Ende sloech hem af dat hooft sijn
P. Ende sloech hem af dat hooft sijn
6:
K. Ende reedt ter neder man ende paert
L. Ende reedt te neder man ende paert
H. Ende reedt ter neder man ende paert
W. Ende reet ter neder man ende paert
P. Ende reedt ter neder man ende paert
7:
K. Ick ben des in sekeren waen
L. Ick bin des in sekeren waen
H. Ic ben des in sekeren waen
W. Ic ben des in sekeren waen
P. Ick ben dies in sekeren waen
8:
K. Sijn lief ben ick ende ghi sijt mat
L. Sijn lief bin ic ende ghi sijt mat
H. Sijn lief ben ick ende ghi sijt mat
W. Sijn lief ben ic ende ghi sijt mat
P. Sijn lief ben ick / ende ghi sijt mat
9:
K. Met ioncfrouwen hoefden bescreuen
L. Met ioncfrouwen hoefden bescrenen
H. Met ioncfrouwen hoefden bescreuen
W. Met ioncfrouwen hoofden bescreuen
P. Met ioncfrouwen hoofden bescreuen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10:
K. Die mouwe mijn is gheseten
L. Die mouwe mijns is gheseten
H. Die mouwe mijn is gheseten
W. Die mouwe mijn is gheseten
P. Mijn mouwe die is gheseten
11:
K. Ter slincker hoeck van sinen scilde
L. Ter slinckeren hoec van sinen schilde
H. Ter slincker hoeck van sinen schilde
W. Ter slincker hoeck van sinen schilde
P. Ten slincken hoecke van sinen schilde
Schematisch: II. b. (partim) of III. b. (partim) Tot dezelfde conclusie voeren ook onderstaande voorbeelden: a) -
B. Si hieuen opten standert siin (7632)
G. Si hieffen op die stander sijn
K. Hi hief op die standaert fijn
L. Hi hief op die standeert fijn
H. Hi hief op die standert
W. Hi hief op die standaert fijn
P. Hi hief op den standaert fijn
waarvoor het met name meer voor de hand ligt stemma IIIb te poneren, dat G. als enige een zijsprongetje laat maken met afwijkende lezing stander, dan wel te beweren dat zich (in x1) vanuit de lezing stander (G.) opnieuw de vorm stand(a) (e) (e)rt zou hebben gevormd (zoals stemma IIb dat doet). De overgang G.→K. (of L.) lijkt overigens wat té groot om hier maar één | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tussenstap (x1) te poneren, zoals stemma IIb veronderstelt. Stemma IIIb voorziet dan tenminste toch al twee stappen die de veranderingen in de tekst kunnen teweeggebracht hebben (x resp. x1). Maar, en we herhalen hier wat al tevoren werd gezegd, de stemmata geven het minimum aantal tussenstadia aan dat vanuit de onderzochte passussen moet worden geponeerd om voor de onderlinge tekstverschillen verantwoording te kunnen afleggen; stemma IIb kan m.a.w. ook onderhavig tekstverschil verklaren als tussen G. en K. en L. meerdere x-en wordt verondersteld (waarvoor de stippellijnen in wezen verantwoording afleggen). b) -
B. Segheliin ic heb misdaen (7595)
G. Seghelijn ic heb mesdaen
K. Seghelijn heb ick mesdaen
L. Seghelijn heb ic mesdaen
H. Seghelijn heb ic mesdaen
W. Seghelijn heb ic mesdaen
P. Seghelijn ick hebbe mesdaen
c) -
B. Mer heden meer neem ics wrake (7600)
G. Mer huden so neem ic gheen wrake
K. Mer huden so en neem ic gheen wrake
L. Mer huden so en neem ic geen wrake
H. Mer huden so en neme ic geen wrake
W. Mer heden so en neem ic gheen wrake
P. Maer heden en neme ick gheen wrake
d) -
B. Hi sloech met sporen ende vacht (7608)
G. Hi sloech met sporen ende vacht
K. Hi sloech met sporen ende sach
L. Hi sloech met sporen ende sach
H. Hi sloech met sporen ende sach
W. Hi sloech met sporen ende sach
P. Hi sloech zijn ors met sporen / ende sach
e) -
B. Heeft versleghen van barbarien (7622)
G. Heeft verslaghen van barbarien
K. Heeft gheslagen van barbarien
L. Heeft gheslagen van barbarien
H. Heeft geslagen van barbarien
W. Heeft gheslaghen van barbarien
P. Heeft verslaghen van barbarien
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f) -
B. Dat hem noit in wighe gheuel (7629)
G. Dat hem nie in wighe en gheuel
K. Dat hem nye in weghen gheuel
L. Dat hem nye in weghe gheuel
H. Dat hem nie in wegen geuel
W. Dat hem nye in weghen gheuel
P. Dat haer noyt in weghen gheuel
g) -
B. Metten swerde het ghinc doer (7635)
G. Met sinen swaerde het ghinc al dore
K. Met sinen swaerde het ghinc al deure
L. Met sinen sweerde het ghinc al dure
H. Met sinen swaerde het ginck al dure
W. Met sinen swaerde het ghinc al duere
P. Met sinen swaerde het ghinc al duere
h) -
B. Diemen god noemt in al die werelt (2579)
G. Die goet noemt die warelt wijt
K. Die goet noemt die werelt
L. Die goet noemt die werelt wijt
H. Die goet noemt die werelt
W. Die goet noemt die werelt
P. Dien die werelt noemt goet
i) -
B. Dat si den goeden verdaden (2582)
G. Dat si den seluen man verdaden
K. Dat si den seluen verraden
L. Dat si den seluen man verraden
H. Dat si den seluen verraden
W. Dat si den seluen verraden
P. Want si den seluen hebben verraden
j) -
B. Taenschiin ons heeren enen ghedicht (2454)
G. Dat aenschijn ons heeren op euen dicke
K. Dat aenschijn ons heren euen dicke
L. Dat aenschijn ons heren op euen dicke
H. Dat aenscijn ons heren euen dicke
W. Dat aenschijn ons heren euen dicke
P. Dat aenschijn ons heeren euen dicke
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte kunnen voor de plaats van H. (onder K. en niet onder L.) nog sluitende bewijzen gevonden worden in onderstaande passussen waarin H. dezelfde (verkeerde) lezing heeft als K. en afwijkt van L.. Het zou in zulke gevallen inderdaad al moeten lukken dat H. ‘toevallig’ tot eenzelfde verkeerde lezing komt als K., wanneer H. L. als legger heeft, met dus een goede tekst. Passages waarin H. en K. een juiste lezing geven terwijl L. verkeerd leest, zijn in dit verband minder betrouwbaar bewijsmateriaal, omdat H. bij louter toeval de juiste lezing kan hersteld hebben, zelfs met een foute legger (L.)Ga naar voetnoot(16). 840:
K.: om te peynsen uuter mate
L.: om u te peinsen uter mate
H.: om te peynsen uutermate
1524:
K.: Op aertrijck noch vol volmaect
L.: Op aertrijc noch volmaect
H.: Op aertrijck noch vol volmaect
1942:
K.: Aldus reedt hi op die grachter
L.: Aldus reet hi op die grachte
H.: Aldus reedt hi op die grachter
De distributie der teksten zoals voorgesteld in beide bovenstaande stemmata mag dus gehandhaafd blijven. Overigens brengt ook de BLADSPIEGEL een argument in deze richtingGa naar voetnoot(17):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De HOUTSNEDEN doen volgende interne groepering ontstaan: G. ∾ K., W. ∾ H., L.
Dat twee teksten door dezelfde drukker gezet niet noodzakelijk dezelfde houtsneden hebben, bewijzen W. en K. (Eck. van Homberch):
M.a.w. we ontmoeten doorlopend dezelfde houtsneden in W. resp. in K., op de titelbladhts. na, die in W. anders is (nl. de doorlopende hts. uit K.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitUit bovenstaande argumentatie en de stemmata waartoe zij heeft gevoerd laat zich eenduidig afleiden dat men met een uitgave van het Berlijnse hs. enerzijds en de Gentse incunabel aan de andere kant (- ook letterlijk) een representatief beeld ophangt van wat ons aan Seghelijn-teksten doorheen de eeuwen is bewaard gebleven. Dat G. nooit eerder werd uitgegeven, en dus a fortiori ook nooit aan een grondig onderzoek kon worden onderworpen, is nog een verder argument ten voordele van beoogde editie. Over de vorm waarin de tekst van het hs. in Verdams editie het licht moest zien, hebben we in Hfst. 2 al ons beklag gedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op basis van een nauwkeurige analyse van de verschillen tussen de twee tradities in de noten bij de tekst, willen wij tot een zekere (interne) typologie van beide komen. Op het externe vlak kan die dan met de gegevens uit de respectieve materiële beschrijvingen van hs. en druk (Hfst. 4) worden aangevuld. |
|