De Schiedamse jeneverstoker
(ca. 1737)–Anoniem Schiedamse jeneverstoker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
Vois: Ionkmans trekt uit ter Muiten.Ionkman blyft in der muyten,
Gaat met jou lief niet buiten,
‘t Is ‘er zo koud en guur:
Beeter by een schoonder vuur,
Als by een groen zootje dat is wis;
Dat het by ‘t vuur vry beeter is,
Met een glaasje in het ront;
En een pypje dat’s gezont.
Een lekker Breemer Hansje,
En een stukje van een Gansje?
Of van een vette Os!
Of wat speenbaars Snoek of Pos,
Of wat heet Deventer bier;
Rotterdammer dat’s pleizier,
Daar by een glaasje wyn:
Hy wie zouder dood voor zyn.
‘t Is beter als na buiten,
Daar nu geen vogels fluiten,
Niet als een dorren hof:
Daar de bladeren vallen of,
Men ziet geen blomme kruit of gras;
Nog geen ander bloemgewas:
Geen fiere Nagtegaal,
Singter met zyn zoete taal.
Men vind geen Honing beytje,
Men hoort geen moffe preitje,
Geen kikvors maakt geraas;
De Oohevaar en zoekt geen aas,
| |
[pagina 67]
| |
Men ziet geen koetjes in de Wey:
Het land is dor gelyk een hey,
Den Raaf roept voor en naar,
Nu niet anders als Spaar Spaar.
Men hoort nu niemant vragen,
De Klyn Ian met zyn wagen,
Ded plantjes zyn nu vrak:
Yder zoekt nu zyn gemak,
Nu wat Turf Vlees Spek en Hout,
Die dat heeft staat wonder stout;
Anders ziet tryntje bang,
En zy zugt de jammere zang.
Dat is dog het ouwe praatje,
De Klok slaat Winter maatje,
Wat is ‘t een droeve plaag:
Altyd jeukking in de maag,
Daar smalhans keukenmeester is:
Denkt de buyk wel dat is wis,
Dat de keel door een stop,
Al lang is gehangen op.
Denkt Zomer ‘k zal jou wenken,
Wilt om de Winter denken,
Verziet zo het mogelyk is:
Voor al s’Winterdaags jou dis,
Iou Zolder kuyp en botter vat,
Eyge wat hoe mooy is dat:
Want niemant hinkter meer,
Aan een ander man zyn zeer.
Die Zomers gaan plyzieren,
Spiegelt u aan de Mieren,
Hoe dat uit al haar magt:
Vroete werken dag en nagt,
Dat zy by het winter zayzoen,
Spys hebben om haar te voen:
Dit zeg ‘k tot besluit,
‘t Winter deuntje dat is uit.
Gereimt door P. de Vos. |
|