Dit is een schoon suverlijck boeckxken, in denwelcken ghy vinden sult veel schoone leysenen, ende gheestelijcke liedekens(ca. 1625)–Anoniem Schoon suverlijck boeckxken– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] [Geen meerder geneughte op aerden en is] Geen meerder geneughte op aerden en is Van die int herte te vreden is, Dient Godt in minnen reyne, En laet die weerelt de weerelt zijn, Want alle dinghen verganckelijck zijn, Behalven Godt alleyne. Genoeghte der weerelt en mach niet staen Schoonheydt des lichaems sal vergaen In also coerten stonden Onsen tijt is cort, die doot is snel Wildy hier namaels wesen wel So leeft nu reyn van zonden. Het goedt der Weereldt en mach niet baten Het geselschap moeten wy al hier laten Wy moeten cortelijc sterven, ic bid u Heere geeft my respijt Dat ick hier nu in deser tijdt Genade mach verwerven Wy moeten alle sterven, dat is sekerlijck Daerom rade ic een yegelijck Dat hy nu sterven leere so can hijt, als hy sterven moet Ende varen sonder tegenspoet By Iesum onsen Heere. Gy jonge herten al ist u pijn Genoeghte te derven, gevanghen te zijn, troost u met onsen Heere En voor den arbeyt die ghy hier doet, Sal u Godt geven dat eeuwige goet, Dat eyndet nimmermeere. De gene die haer willeken hebbe hier, sy singen sy springen, sy maken goet chier, Maer cortelijc sullen sy smaken, Die bitter doodt, niemant en spaert, die helle die voor hem open staet Daer sullen sy in gheraken. Och Heere, die alle herten doorsiet, beschermt ons voor dat sware verdriet Als comt die leste uren, Lof sy u Heere tot aller tijdt en troost de gene die op aertrijc, Nu hemelrijck besueren. Die dit Liedeken eerstwerf sangh, na Gods genade hem verlang Hy heeft het so wel gesongen Onse Heere Godt die barmhertigh is die wil ons geven vergiffenis Van alle onse zonden. Vorige Volgende