Dat Scaecspel
(1912)–Anoniem Scaecspel, Dat– Auteursrecht onbekend
[pagina I]
| |
I. De ‘Ludus Scaccorum’.In de 14e Eeuw schreef de Dominikaner Jacobus de Cessolis zijn Ludus Scaccorum, een werk dat in verschillende vertalingen zich een plaats in de literatuur van bijna alle landen van Europa verworven heeft. Op dit geschrift, in onze letterkunde bekend als ‘dat Scaecspel’, dat na een populariteit van eenige eeuwen in vergetelheid geraakt was, werd hier te lande voor het eerst weer de aandacht gevestigd door den bekenden Nederlandschen boekenkenner C. Gerard Hultman (1752-1820) die in zijn bundel Bibliographische zeldzaamheden een beschrijving gaf van een Incunabel gedrukt in 1479 bij Gheraert Leeu in GoudaGa naar voetnoot1) Meer dan dertig jaar later nam Van Vloten eenige hoofdstukken van dit werk op in zijn ProzastukkenGa naar voetnoot2). Op de belangrijkheid van dezen tekst voor de Middelnederlandsche Letterkunde en op de wenschelijkheid van een uitgave werd achtereenvolgens nog gewezen door K. de Flou en Edw. GaillardGa naar voetnoot3) en door dr. G. KalffGa naar voetnoot4), terwijl de laatste poging om belangstelling te wekken voor deze moralisatie uitging van dr. De Vooys, die in Dl. XXVI van het Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde een overzicht gaf van wat er over deze Middelnederlandsche bewerking van een Latijnsch origineel uit de 14de eeuw bekend is, en in een paar bijlagen vrij groote stukken van den inhoud openbaar maakte. In het buitenland is aan dit typisch Middeleeuwsch geschrift reeds lang de belangstelling ten deel gevallen, waarop het recht heeft. Te Milaan werd in 1829 door Pietro Marocco uitgegeven: Volgarizzamento del libro de costumi e degli officii de' nobili sopra il giuoco degli scacchi di frate Jacopo da Cessole tratto nuovamente da un codice Magliabechiano. Vier Duitsche vertalingen in verzenGa naar voetnoot5) | |
[pagina II]
| |
werden in de vorige eeuw door den druk algemeen gemaakt: allereerst in 1873, die van den Pfarrer von dem Hechte, door E. SieversGa naar voetnoot1); in 1875 schreef P. Zimmermann zijn dissertatie Das Schachgedicht Heinrichs von Berngen, waarop hij in 1883 de textuitgaveGa naar voetnoot2) liet volgen. In datzelfde jaar verscheen van de hand van W. Schlüter ‘Meister Stephan's Schachbuch’Ga naar voetnoot3) en eindelijk, bij gelegenheid van het 500-jarig bestaan der Hoogeschool te Heidelberg, gaf F. Vetter het SchachzabelbuchGa naar voetnoot4) van Kunrat von Ammenhausen uitGa naar voetnoot5). In Engeland verscheen een berijmde uitgave in 1818, en werd de vertaling van Caxton, een der eerste gedrukte boeken in de Engelsche taal, binnen een tijdsverloop van slechts enkele jaren driemaal herdruktGa naar voetnoot6). Is hierin niet een bewijs te zien, dat men aan dit werk meer dan historische waarde toekende, dat het in de 19de eeuw nog een vrij groot getal van lezers trok? Verklaarbaar is dit zeker, daar het geschrift lezenswaard is voor ieder, die belang stelt in Middeleeuwsche opvattingen en verhoudingen, in de ontwikkeling en den beschavingstoestand der Middeleeuwsche maatschappij. Een der meest in het oog springende trekken der Middeleeuwsche beschaving is de zin voor allegorie, een trek, dien men in verschillende uitingen van kunst terug vindt, in schilder-, zoowel als beeldhouwkunst en niet het minst in de literatuur. Een volk, dat nog slechts de eerste schreden gezet had op den weg tot literaire ontwikkeling, dat volstrekt niet gewend was aan abstract denken, had behoefte aan verzinnelijking van afgetrokken begrippen. Dat dit verschijnsel niet tot een enkel land beperkt was, maar over geheel Europa gevonden wordt, ligt voor de hand, evenals dat de allegorie bestond reeds lang voordat zij in het Latijnsch origineel van het Schaakspel werd toegepast. Ook reeds lang voor het ontstaan van den Roman de la Rose, die gewoonlijk beschouwd | |
[pagina III]
| |
wordt als het werk dat de allegorie in zwang gebracht heeft. Deze meening is slechts gedeeltelijk waar; wel leidde de ongemeene bijval, die het werk ten deel, viel allerwege tot navolging, maar hierdoor werd toch slechts een reeds lang bestaande vorm met nieuwe kracht op den voorgrond gebracht. De Roman de la Rose was niet het uitgangspunt van de allegorie. ‘Le Roman de la Rose s'est jeté dans le courant des allegories, dont la source remontait très haut et qui s'était grossi depuis longtemps d'un grand nombre d'oeuvres antérieures; il en a été certainement l'affluent de beaucoup plus important, il en a augmenté la force plus que tout autre, mais pas à l'exclusion des autres’Ga naar voetnoot1). Met deze woorden wordt de invloed van het werk van Jean de Meun en Guillaume de Lorris op zijn werkelijke waarde geschat. In de 12de eeuw maakte Hugo van St. Victor er zijn tijdgenooten als een verwijt van, dat zij een te groote plaats aan de allegorie inruimdenGa naar voetnoot2). Hoever men terug moet gaan om de eerste sporen der allegorie te ontdekken, is niet te zeggen; reeds in de oudheid wordt zij gevonden en in de Christelijke literatuur speelt zij sinds de oudste tijden een belangrijke rolGa naar voetnoot3). Het aanzien dat zij bij de Kerkvaders reeds had, steeg nog gedurende de Middeleeuwen en bereikte het toppunt in den tijd der Rederijkers, maar hier ziet men tevens de ontaarding, waartoe de allegorie in den loop der eeuwen gekomen was. Steeds gezochter en gedwongener werden de vergelijkingen, die wel soms blijk gaven van vernuft en vindingrijkheid, maar ook ten volle het afkeurend oordeel verdienden, dat Jonckbloet ten onrechte op alle allegorie toepaste, dat zij verstandswerk, dus geen voortbrengsel der scheppende phantasie en onaesthetisch wasGa naar voetnoot4). Hoe grooter de mate van scherpzinnigheid werd, waarover men zich in deze allegorieën moet verbazen, des te geringer werd de kunstwaarde. Toen de Cessolis zijn Ludus Scaccorum schreef en hierin de menschelijke samenleving in beeld bracht, bleef hij dus geheel in de lijn van zijn tijd, die de allegorie als een in de didactische letterkunde conventioneelen vorm kende. Ook de allegoriseering van het schaakspel was niet nieuw. Reeds in 1180 paste de Engelsche abt Alexander Neckam in zijn De Naturis rerum de schaakfiguren | |
[pagina IV]
| |
en hun gang op het krijgswezen toeGa naar voetnoot1) en ± 1260 trok Joh. Gallensis in zijn werk: Summa Collacionum of Communiloquium een vergelijking tusschen de sprongen der schaakstukken en het menschelijk leven. Zelfs de vergelijking van het schaakspel met de maatschappij was niet oorspronkelijk. Er bestond reeds een dergelijk werk van Engrebans d'ArrasGa naar voetnoot2) in verzen, maar een groote bekendheid schijnt dit duister geschrift niet verworven te hebben; nergens blijkt dat de Cessolis het gekend heeft en zijn Ludus Scaccorum zal tenminste voor zoover het onderwerp betreft, wel de aantrekkelijkheid van het nieuwe gehad hebben. Dat het schaakspel als symbool der maatschappij diende, lijkt den hedendaagschen lezer misschien wat gezocht, maar als men ziet, hoe los het verband tusschen het symbool en het gesymboliseerde in de M.E. dikwijls was, en welk een overwegende plaats dit spel in het leven van dien tijd innam, dan wordt het ontstaan van deze allegorie begrijpelijk. Schaken behoorde in de M.E. tot een der zeven kundighedenGa naar voetnoot3), waarin een ridder bedreven moest zijn. De ridderromans, waarin herhaaldelijk ridders en jonkvrouwen ten tooneele gevoerd worden, die zich met dit edele spel bezighouden, geven in dit opzicht een afspiegeling van de werkelijkheid. Het is niet te verwonderen, dat een prediker op het denkbeeld kwam aan deze aangename tijdkorting een nuttige zijde te verbinden en door te moraliseeren naar aanleiding van dit spel, zijn hoorders of lezers op hun plichten te wijzen. Hiermede sloot de Cessolis zich ook weer volkomen bij den tijdgeest aan. Men moraliseerde in de de M.E. in proza en poëzie over de meest uiteenloopende onderwerpen. Was de stof al bijzonder aantrekkelijk voor een Middeleeuwsch publiek, ook de behandeling daarvan moest dus wel in den smaak vallen, maar de belangrijkste reden voor den buitengewonen opgang van het werk zal men wel hebben te zien in de talrijke geschiedenissen, zgn. exempelen, die de auteur gewoonlijk als waarschuwend of opwekkend voorbeeld, maar soms ook in vrij los verband met den tekst, meer om het verhaal zelf, in zijn geschrift heeft ingevoegd. Over deze exempelen zal later uitvoeriger gesproken worden; eerst volgt nu een korte inhoudsopgave, om een indruk te geven van het werk van Jacobus de Cessolis. Het is onverschillig aan welk Hs. deze inhoudsopgave | |
[pagina V]
| |
ontleend wordt. Hiermede is niet gezegd, dat er onder de Latijnsche codices volkomen overeenstemming heerschtGa naar voetnoot1), maar het onderscheid bepaalt zich tot verschil in de woordkeuze, het al of niet voorkomen van een tafel en dergelijke niet zeer ingrijpende afwijkingen. Voor zoover den inhoud betreft vertegenwoordigen alle Latijnsche teksten één typeGa naar voetnoot2). De Ludus Scaccorum bestaat uit vier tractatusGa naar voetnoot3), die weer onderverdeeld zijn in capitula. De korte tractatus primus begint met de woorden: Inter omnia mala signa in homine unum est precipuum, quando aliquis non timet deum offendere per culpam et homines per inordinatam vitam..... Het eerste capitulum vermeldt dan: ‘Sub quo rege ludus est inventus’ het tweede: ‘Quis ludum invenerit’ en het derde handelt ‘de triplici causa inventionis huius ludi’. In den tweeden tractatus worden de voornaamste schaakstukken ten tooneele gevoerd, de representanten van de aanzienlijke leden der maatschappij, de nobiles. Hier begint de schrijver te allegoriseeren en te moraliseeren. Eerst heeft hij het over het uiterlijk van den koning, dat nauwkeurig beschreven en symbolisch uitgelegd wordt. De corona is het zinnebeeld van de dignitas; dat de koning inter ceteros, ymmo et supra ceteros debet virtutibus et graciis enitescere, wordt aangeduid door den purperen mantel; de scepter is verder het teeken van iusticia en vigor, en ten slotte wordt nog verband gezocht tusschen de pila, die hij in de linkerhand houdt en 's konings administratio totius regni. Als belangrijkste deugden worden daarop genoemd: clementia en misericordia. Met eenige citaten en toepasselijke voorbeelden wordt de koning dan gewezen op zijn plicht om deze deugden aan te kweeken. Het tweede stuk, dat ter sprake komt is de koningin; daarop volgen allen die een aanzienlijk ambt in het rijk bekleeden, voorgesteld door de alphiliGa naar voetnoot4), de militesGa naar voetnoot5) en de rochiGa naar voetnoot6). De derde tractatus, de langste van de vier, spreekt over de ondergeschikte schaakstukken, de pionnen, die de lagere standen der samenleving, de populares, voorstellen. Hiertoe worden gerekend: de agricolaGa naar voetnoot7), de faberGa naar voetnoot8), waaronder | |
[pagina VI]
| |
zoowel de fabri ferrariiGa naar voetnoot1) als de aurificesGa naar voetnoot2), de naucleriGa naar voetnoot3), de lignorum cesoresGa naar voetnoot4) als de cementariiGa naar voetnoot5) en de domos conponentesGa naar voetnoot6) begrepen zijn), de lanificusGa naar voetnoot7) (die ook verschillende verwante ambachten vertegenwoordigt), de mercatorGa naar voetnoot8), de medicusGa naar voetnoot9), de hospesGa naar voetnoot10), de custos civitatumGa naar voetnoot11) en de prodigusGa naar voetnoot12), welke laatsten ook alle een groep van menschen vertegenwoordigen; zoo komt bij den medicus ook ter sprake de pygmentariusGa naar voetnoot13) en de apothecarius, bij den custos civitatum de pedagiariusGa naar voetnoot14) of massariusGa naar voetnoot14), enz. Als de auteur zoo de geheele maatschappij besproken en beoordeeld, dikwijls ook veroordeeld heeft, legt hij in den vierden tractatus den gang der verschillende stukken uit; ook hier geeft hij niet eenvoudig de regels om een partij schaak te spelen, ofschoon die er, volgens Van der LindeGa naar voetnoot15), wel uit te halen zijn, maar hij geeft aan iederen zet een diepere beteekenis en zet ook hier de allegorie voort. Dexter enim (iudex) qui nigerGa naar voetnoot16) est versus dextram pergens se in spacio nigro et vacuo ante agricolam locat en dit is, opdat hij de populares et laboratores secundum iura sibi tradita zal beschermen. Doet deze iudex denzelfden sprong in linksche richting, dan komt hij voor den medicus te staan. Ook dit heeft een goede reden, hun ambten zijn verwant: sicut medicus habet curare corpus et ad sanitatem perducere, sic et iudex (habet) animosas contentiones sanare et ad concordiam reducere. De witteGa naar voetnoot17) iudex kan natuurlijk dezelfde sprongen doen; hij komt dan te staan voor den mercator, zoodat hij een einde kan maken aan diens geschillen met zijn collega's, of voor den ribaldus, dien hij tot de orde roepen kan of straffen voor den diefstal dien hij gepleegd heeft. Zoo wordt van de verschillende zetten van ieder stuk een verklaring gegeven, die dikwijls niet van gezochtheid is vrij te pleiten. Met een korte recapitulatie, die het achtste capitulum van den vierden tractatus vult, eindigt het werk, dat in de meeste Hss. wordt voorafgegaan door een voorrede. In deze voorrede noemt de schrijver zijn naam, die | |
[pagina VII]
| |
in ongeveer 30 verschillende vormenGa naar voetnoot1) is overgeleverd, waarvan de juiste naar alle waarschijnlijkheid: Jacobus de Cessolis is. Hij voegt er nog bij, dat hij tot de orde der PredikheerenGa naar voetnoot2) behoorde en dat hij er pas op herhaalden aandrang van vele medebroeders en wereldlijke vriendenGa naar voetnoot3) toe overgegaan was, de preeken, die hij over het schaakspel gehouden hadGa naar voetnoot4), te verwerken in het werk, dat hij den titel gaf: Libellus de moribus hominum et officiis nobilium ac populariumGa naar voetnoot5). In hun werk, Scriptores ordinis Praedicatorum (Parijs 1719) I 471-72 zeggen Quétif en Echard, dat een Fransch geestelijke, Jacobus de Cessolis, predikheer te Rheims, tegen het einde van de 13de eeuw een werk schreef getiteld: De moribus hominum et de officiis nobilium super ludo scaccorum. Dit is langen tijd de gangbare meening geweest, voor het eerst in twijfel getrokken, voor zoover het geboorteland van de Cessolis betreft, door F. Lajard, die het vermoeden uitspreektGa naar voetnoot6), dat de schrijver van de beroemde schaakallegorie verwant zou zijn met de familie di Cessole, die in de vorige eeuw in hoog aanzien stond te Nice. Hierbij zich aansluitend tracht Van der LindeGa naar voetnoot7) met verschillende aan het werk zelf ontleende gegevens te bewijzen, dat Italië het stamland van de Cessolis was. Ook P. ZimmermannGa naar voetnoot8) en F. VetterGa naar voetnoot9) pleiten voor de Italiaansche afkomst. De Cessolis deelt de Lombardische speelregels van zijn landgenoot Nicolao de Nicolai medeGa naar voetnoot10); hoogstwaarschijnlijk heeft hij, sprekende over de overeenkomst van het schaakbord met de stad Babylon, de afmetingen in Lombardische maat gegeven; herhaaldelijk spreekt hij met groote kennis van zaken, plaatselijke omstandigheden en toestanden en met blijkbare sympathie van Lombardije. Het opschrift op den knuppel, die de erfenis van Johannes Ganaza uitmaakt, is in alle Latijnsche texten en in een groot aantal vertalingen | |
[pagina VIII]
| |
Italiaansch. In één Latijnschen Codex komt een Italiaansch spreekwoord voor: Cortesia da bocca assai vale e poco costaGa naar voetnoot1). Enkele exempelen zijn in Italië gelocaliseerd, geen enkel in Frankrijk. Vrij talrijk zijn de verhalen ontleend aan Paulus Longobardorum hystoriacus, die, volgens Zimmermann, door de Cessolis ‘nicht ohne einen gewissen Stolz’ genoemd wordt. F. Vetter vestigt nog de aandacht op de samenstelling van eenige Hss., die in dezelfde richting wijst. In een Codex te München volgt op den Ludus Scaccorum een brief van zekeren Bernardus aan een miles Raymundus Dominus Castri AmbrosiniGa naar voetnoot2). In een 15de eeuwsch Hs. te Milaan gaan aan het werk van de Cessolis vooraf twee Latijnsche geschriften; de uit het Italiaansch vertaalde vertelling Hermestes en de Anglus, beide door Mafeus de Grassis afgeschreven en aan den Italiaan Lanzarotus Crotus gezonden. De tekst van het schaakspel: Liber de schachis sive de moribus hominum et maxime ludum scachorum scientium et maxime nobilium qui creditur compositus fuisse anno domini MCCCXXVII is van een andere hand. Maken deze argumenten het al zeer aannemelijk, dat Italië het geboorteland van de Cessolis was, zekerheid wordt hier verkregen door een artikel van Francesco Novati, dat in 1909 in de revue Il libro e la stampaGa naar voetnoot3) verscheen, getiteld: Una data certa per la biografia de frate Jacopo de Cessulis. Hierin wordt gewezen op een Italiaansche oorkonde gedateerd: ‘Anno domini nativitatis millesimo CCCXVIII Indicioni XV secundum cursum Janue die VIII Januarii post vesperas’. Het slot van het stuk luidt: ‘Actum Janue in domo fratrum Predicatorum presentibus testibus fratribus Benedicto de Camis lectore fratrum predicatorum de Janua, Jacobo de Cessulis, Vicario Domini Inquisitoris et aliorum inquisitorum et Petro de Saxa Mediolamensi eiusdem ordinis’. - In 1317-1318 was de Cessolis dus vicaris van de inquisiteurs te Genua. In verband hiermede is zijn geboortejaar vermoedelijk wat later te stellen, dan men gewoonlijk doet, misschien ± 1275. De ‘Ludus Scaccorum’ zou dan niet vóór 1300, maar pas eenigen tijd daarna geschreven zijnGa naar voetnoot4). Novati komt nog terug op de veronderstelling van Lajard, dat de | |
[pagina IX]
| |
schrijver zijn naam ontleend zou hebben aan het dorpje, waaruit hij afkomstig was en wijst nog eens op de mogelijkheid van een verwantschap met de familie di Cessole te Nice. In zijn werk, dat hij volgens de gewoonte dier dagen toen de landstalen als minderwaardig beschouwd werden in het Latijn schreefGa naar voetnoot1), toont de Cessolis behalve zijn bijbelkennis een groote belezenheid in de LatijnscheGa naar voetnoot2) auteurs der oudheid, blijkende uit tallooze citaten en het groot aantal exempelenGa naar voetnoot3). Merkwaardig is, dat hij de plichten van koning en koningin, den adel, verschillende beroepen en ambachten bespreekt, alle standen der maatschappij de revue laat passeeren, maar de geestelijkheid met geen enkel woord vermeldt. Naar de reden van dit negeeren van zijn eigen stand kan men slechts gissen. Behandelt hij alleen de deugden en plichten van hen tot wie hij zijn vermaningen richtte, op wier verbetering hij, bij de samenstelling van zijn werk het oog hadGa naar voetnoot4)? Dat het geschrift goed ontvangen werd is reeds gezegd. Te oordeelen naar de snelheid, waarmede het zich over geheel Europa verspreidde, moet het in zijn tijd voor een waar meesterstuk gegolden hebben. |
|