Salon des variétés
(ca. 1880)–Anoniem Salon des Variétés– Auteursrechtvrij48 der meest geliefkoosde coupletten en comique scènes
[pagina 75]
| |
schoon-ste, lief-ste, bes-te vrouw. Zijn oog ziet niets dan zon-ne-gloed. Geen
wolk-je schokt zijn blij ge-moed; Maar pas in d'ech-ten-staat ge-treên Of
rit. a tempo.
't la-chend droom-ge-zicht ver-dween, Bij 't knor-rig vrouw-tje merkt hij
klaar. Die jong'-lings-droo-men zijn niet waar.
Zoo menig droomt reeds in zijn waan,
Als kunst'naar op 't Tooneel te staan
Drie duizend guldens traktement,
Daarmede is hij schaars content;
Hij hoopt naast Garrick, Talma, Snoek,
Bij 't nageslacht eens staan te boek;
Maar treedt hij op, dat groot genie,
Dan fluit een ieder wel voor drie;
Bij 't voetlicht wordt het hem dan klaar,
Die kunst'naarsdroomen zijn niet waar.
‘Wat treurig lot,’ roept menig klerk,
Ik heb het gansche jaar door werk,
Van 's Maandags tot den Zaterdag,
Geen tijd dat ik opkijken mag:
Maar 's Zondags met zijn gâ vol zwier,
Stapt hij gelijk een rijk bankier,
En gaat op feest of danspartij,
Mevrouw, zij schittert aan zijn zij',
Doch 's Maandags aan zijn lessenaar,
Wordt hem zijn standpunt duid'lijk klaar.
Een meisje droomt van 't zoet der min,
Met een schoon jong'ling naar haar zin,
Die haar alléén, slechts liefde biedt,
En naar haar minste luimen ziet;
Dat beeld vervult haar ziel alléén,
Elk ander krijgt een blauwe scheen,
Maar na wat langen droomenstijd,
Wenscht zij toch naar de werk'lijkheid,
Zij neemt een stakkerd grijs van haar,
En zucht: mijn droombeeld werd nooit waar.
Ziet ginds dien trotschen knevelbaard,
Hij maakt de menschen schier vervaard,
Van die sappeurs een stuk of wat,
Veroov'ren wis een heele stad;
Elk die hem ziet vertrouwt ook wis,
Dat dit een fiere krijger is,
Zijn kloeke vuist hanteert het staal,
Maar zie in hem geen generaal,
Het is een wind'rig kapper maar....
En 't helden-voorkomen niet waar.
| |
[pagina 76]
| |
'k Had laatst een droom zoo zoet en schoon,
O dat dat beeld zich ras weer toon,
Ik droomde m' in Luilekkerland,
Gezegend was daar ieder stand;
Belasting of equivalent,
Was zelfs bij naam er niet bekend,
Geen huisheer, die naar nieuwe wet,
De huur te hoog had opgezet;
Maar ach! ontwakend, bleek mij klaar,
Dat heerlijk droomen was niet waar.
Zoo droomen wij gestadig voort,
Totdat de vaste slaap ons stoort,
De jong'ling droomt van liefdes-macht,
De man, van aanzien, glans en pracht;
Het wichtje, dat de moeder 't kust,
De grijsaard, van gemak en rust,
Ook ik droom hardop nu en dan,
Of ik u wat vermaken kan;
Zoo ik thans uwen bijval gaâr
Dan is mijn droom gewis toch waar.
|
|