VIII.
De duiten.
Van al-le schat-ten de-zer aard, Hoe schoon zij mo-gen
prij-ken, Kan 't lie-ve geld zoo dier en waard, Mij toch het mee-ste
lij-ken; Ja al-les wat de mensch be-drijft En wie ook kan er
bui-ten, Het-zij toch goed of kwaad be-klijft, 't Is en-kel om de
dui-ten, En-kel om de dui-ten.
De koning de eerste in elken staat,
Waarop we eerbiedig staren,
De wrijfpaal dikwerf voor al 't kwaad,
Ja, menig vorst trad van zijn troon,
Al sloeg ook 't volk aan 't muiten,
Wars van al 't huichlend eerbetoon,
Liet hij 't niet om de duiten. (bis.)
De dichter schenkt ons lied op lied,
Zijn geest tot laafnis bij verdriet,
Zingt roerend en verheffend;
Hij zingt voor volksgeluk en vreê,
In tonen niet te stuiten,
Maar zong zijn warm gemoed ook meê,
Hij zong ook voor de duiten. (bis.)
| |
De priester of de dominee,
Uw geest vervull' met kalmte en vreê.
Wil 't niet om niet verrichten;
Daar opent zich des Heeren kerk,
Gij hoort u 't woord ontsluiten,
Maar stemde u ook dat heilig werk,
Geen preekje, zonder duiten. (bis.)
De krijgsman waagt voor 't vaderland,
Op 't veld van eer zijn leven,
Hij heeft zijn woord van eer verpand,
't Kan ook niet anders waar hij staat,
Maar 't sluit de zaak niet buiten,
Werd hij uit vrijen wil soldaat,
Hij deed het om de duiten. (bis.)
De dokter zit aan 't ziekbed neêr,
De zieke, zwak door 't lijden,
De koorts verheft zich meer en meer,
Geen kunst kan meer bevrijden,
Hij spreekt: breng daad lijk zuurdeeg aan,
En leg 't aan nek en kuiten;
Maar denkt: 't is aanstonds afgedaan,
Verdiend zijn hier de duiten. (bis.)
Der rechteren schaar, de procureur,
Ontsluiten Themis' tempeldeur
Schoon en verheven is die taak,
Maar menigeen blijft buiten,
En denkt ik schik maar zelf mijn zaak;
Dat achtbaar recht.... kost duiten!!
De koopman op zijn groot kantoor,
Gevuld reeds met vazallen,
Treedt deftig als een priester voor;
Geen speldje hoort men vallen;
De jongste man - de volontair
Kijkt soms ter sluiks naar buiten,
En denkt: wat geef ik om dat air,
Hij werkt toch voor de duiten!
Wie gaat zoo vlug, zoo driftig daar,
Tot stilstaan niet te nopen? -
Het is de wakkere makelaar,
't Geldt koopen of verkoopen;
Men vindt hem daaglijks overal,
Ter beurs, aan zolderschuiten,
Maar 't is alweer het oud geval,
't Is om de lieve duiten. (bis.)
De kunstenaar in zoo menig vak
Ziet bij zijn rustloos streven,
Zich onder 't arm en need'rig dak,
Door wierookwalm omgeven;
Maar ach, hij, de arme steeds in nood,
Zucht: - 'k zag mij liever fluiten,
Hadd' ik voor vrouw en kinderen brood,
Schonk mij de kunst maar duiten. (bis.)
Een zware brand breekt eensklaps uit,
Die 't al dreigt te verslinden;
Men sleept, bij donderend geluid,
De spuit schier als ontzinden,
De mensch is toch tot hulp gezind,
Zie 't eerst tracht elk te spuiten
't Is om de premie, beste vrind,
't Is enkel om de duiten. (bis.)
De bedelaar in zijn schamel pak,
Zwerft rond langs 's Heeren straten,
Ten prooi aan koû en ongemak,
Ook dat bedrijf geeft baten;
Zaagt gij in 's beedlaars logement,
Soms door de vuile ruiten,
Wist gij 't nog niet, 't werd u bekend,
Dat vak geeft aardig duiten. (bis.)
Zeg niet, als gij langs Amstels straat
Dien wagen voort ziet rollen,
Daar gaat alweer zoo'n onverlaat,
O straff' hem 't recht ten volle -
Ach, van nature, vindt men schaars
Toch schelmen of schavuiten;
Al 't kwaad is - is 't iets wonderbaars
Begeerte naar de duiten. (bis.)
| |
Die vrouw en kind'ren voor moet gaan
Naar 't oord der eeuw'ge ruste,
Is eens zijn taak hier afgedaan
Aan 's levens sombre kuste,
O 't geev' hem zoete vrede en troost,
't Doet blij zijn oogen sluiten,
't Bewustzijn - dierbre gade en kroost.
't Ontbreekt u niet aan duiten. (bis.)
Zelfs de onvervalschte diplomaat
Kan, zij hij ook acteur van staat,
Toch van den wind niet leven;
Zij bieden buigend gal of stroop,
Maar zijn 't ook slimme guiten
Zij spelen - als de groote hoop
Waarachtig om de duiten. (bis.)
't Is om het lieve geld alléén
Dat wij hier allen zwoegen,
De dood slechts als hij toe komt treên,
Maakt krachteloos al 't genoegen,
Ja doelloos wordt dan 's levens staf,
Slechts om 't tooneel te sluiten,
Een mooie kist, een eigen graf,
Krijgt nog de man van duiten. (bis.)
|
|