XV.
Studenten geldnood.
De gan-sche week wordt ik ge-plaagd, Geen uur-tje kan pas-
mij ver-vol-gen o-ver-al, Met reek'-ning of qui-
see-ren, Of 'k zie mij als een hond ge-jaagd, Door die ver-vloek-te
tan-tie. Zoo-dra ik op-sta is het bal, Of 't valt wel op een
Geld, geld, geld, Zoo schreeuwt de gan-sche
ben-de, Maar heb ge-duld, 'k Be-taal mijn schuld, Als Pi-pa geld wil
Zoodra de lieve zon opgaat,
Met vriendelijke stralen,
Verwarmend in mijn kamer staat,
d' Oppasser klopt het eerste aan,
En vraagt mij om zijn duiten,
Of anders laat hij 't poetsen staan,
Mij naar mijn kleêren fluiten.
Ik ben nog in mijn chamberloek,
Daar komt de meid naar binnen,
Zij zet de koffie in een hoek
En schijnt zich te bezinnen.
Zij doet de boodschap van mevrouw,
Dat zoo ik mocht verzuimen,
De huur te geven weergaasch gauw,
| |
Pas is zij weg of de barbier,
Komt hijgend aangeloopen,
Hij vilt het aangezicht mij schier,
Moet nieuwe messen koopen.
Hij vraagt mij of 't mij convenieert,
Mijn schuld hem te betalen,
Ik zeg zoo hij niet beter scheert,
Zoo'n dertigtal komt op één dag,
'k Wou dat ik er een gat in zag
Hun honger wat te stillen.
De snijder wil mijn één'ge rok,
Mij weer van 't lichaam rijten,
Ik wou den onbeleefden bok,
Graag van de trappen smijten.
Zoo schreeuwt al dat kanalje,
Maar heb geduld, 'k betaal mijn schuld,
De laarzenmaker klopt ook aan,
Verkiest volstrekt niet heen te gaan,
Zet gloeiend m' in de pekel.
Hij zweert dat hij geen achterlap,
Mij meer wilt crediteeren,
Gebruikt voortaan geen zeemanschap,
Met zulke schuine heeren.
De waschvrouw lamenteert daarna,
Zij ging mij reeds verklagen,
En zegt mij troostend dat weldra
Dagvaarding op zal dagen.
En ras verkoopt men los en vast,
Mijn bed en ook mijn kleeren.
Doch niets behoort mij op mijn kast,
Dus dat kan mij niet deren.
Mij vraagt ook de restaurateur,
Wijst mij er op dat aan zijn deur,
Vermeld staat dat het eten
Moet worden à contant voldaan,
Hij anders niet kan leven,
Geen philantroop is om voortaan,
Voor niets mij kost te geven.
'k Wordt nog krankzinnig hoe alom,
Een elk mij tracht te vangen,
Maar 'k zal volstrekt mij niet daarom
Doodschieten of verhangen.
Dan was ik gekker nog dan zij
Die mij zoo ruimschoots beren,
Neen 'k leef als een student steeds blij,
't Raakt m' aan geen kouwe kleeren,
Zoo schreeuwt in 's duivels namen,
Maar heb geduld, 'k betaal mijn schuld,
Als Pipa geld zendt, Amen!
|
|