Van erve te nemen. XXV. (I. 17.)
Sterft een man sonder kinder 1) so neempt sijn vader dat erve; heeft hij ghenen vader so neemt sijn moeder dat goet ende erve mit meerren rechte dan sijn broeder. Vaders ende moeders, susters ende broeders erve neemt die sone ende niet die dochter 2). Wanneer oec een erve verbroedert ende versustert is, also dat dat erve allike na is ende comen mach, so nemen se allike deel 3) an dat erve, ist man of wijf 4). Doch so neemt soons kint ende dochters kint des oudevaders ende oudemoeders erve voor hoer broeders ende voor hoor susters die evenboerdich ende van enen vollen bosem sijn 5). Ende wie den anderen niet evenboerdich en is die en mach sijn erf niet nemen 6).
Nu wil hi segghen hoe men dat (erve) upwart nemen sal. Ende seit alda, dat vader ende moeder nemen dat erve voor den broder ende voor al die gheen die daer van sibbe toe gheboren sijn. Hier is iegens dat hier te voren staet, wie den man naest is die is ooc den erve naest (I. 3), mijn broeder en ic sint sibber tot onsen vader dan onse oudevader. Dit is aldaer omdat mijn oudevaders erve valt weder op mi ende op minen broeder.
Een vader mach sinen soon erveloos maken om XIII saken.