| |
| |
| |
Nieuwe boeken
Dostoievsky Dostojevski. Een Essay door Dirk Coster. N.V. Uitgevers-Maatschappij Van Loghum-Slaterus & Visser. - F.M. Dostoïewsky door zijn dochter Aimée Dostoïewsky. Ibid.
Het is een teken des tijds, dat Dostoïevsky door de jongeren zo ijverig gelezen en bestudeerd wordt. Uit zijn werk straalt weer de eenheid van het leven; geen versplintering meer van ziel en geest, maar alle levensfuncties saamgehouden door een verheven idee. Zijn kunst is niet projectie van het leven, maar zelve levenswerkzaamheid.
Het essay van Coster getuigt van een scherp inzicht in het giganties werk van de grootste letterkundige figuur uit de 19e eew. En toch, de formule van de eenheid dezer monumentale geestelike constructie doet het niet aan de hand. Coster ziet in, dat die eenheid bestaat. Het negatieve gedeelte van zijn opstel, waar hij bewijst, dat de problemen, die Dostoïevsky ontwikkelt geen Russiese problemen, maar algemeen-menselike problemen zijn en dat er niet zo iets als een onbegrijpelike Russiese psyche bestaat is juist. Zijn beschouwingen over de intensiteit van Dostoïevsky's kunst zijn treffend. Maar wat de grondslag vormt van deze kunst blijft onbesproken. Heeft Coster zelf ingezien, dat hier het eigenlike Dostoïevsky-probleem aan vast zit? En dat het voor een Westerling ten slotte toch troeblant is de religieuse levensvorm met zijn objectiverende analyse te beoordelen? De medewerkers aan ‘De Stem’, het tijdschrift van Coster, verwerpen wat zij noemen het reactionarisme van Dostoïevsky. Maar zijn godsdienstige idee? Past het conservatisme niet hecht in het hierarchiese denken van de orthodoxe Panslavist?
Een samenvatting van Dostoïevsky's werk kan niet de kern ontbolsteren wanneer ze die twee leidende gedachten niet blootlegt: de christelike deemoed, die in de Heilige Openbaring wortelt en de eerbied voor het Gezag, die in de maatschappelike sfeer slechts de weerschijn is van de ootmoedige eenvoud des harten.
Dit nu wordt door Coster verzuimd. Heftig en vlijmend-scherp kritizeert hij het intellectualistiese onbegrip, dat in Europa over Dostoïevsky wordt aan de dag gelegd: een vlakke naturalistiese opvatting, die benevens het uiterlike physies verschijnsel ten hoogste nog een schematiese indeling van de daarmede overeenstemmende psychiese waarden in haar onderzoek aanvaardt, ontwaart niet de zielsafgronden die Dostoïevsky voor haar voet doet opengaan. Het verstand heeft zijn slagwoord gevonden: pathologie. Boven dit standpunt verheft zich Coster; maar ook hij blijft voor dit werk slechts als de spiegel voor een beeld, al moge hij dan ook een trouw beeld van de schepping van Dostoïevsky vertonen. Het is de vraag alevenwel of we meer zijn kunnen. Maar zeker ook dat Dostoïevsky meer bedoelde te bereiken. Zijn politieke | |
| |
geschriften, evenals zijn literaire overigens, bewijzen, dat de kunstenaar in hem zich voelde als een noodzakelik maar dienend deel in het geheel en voor het geheel van de menselike gemeenschap, die hij als een christelik-orthodoxe beschouwde. Dit is de diepe zin van zijn leven en van zijn gewrocht. Bij hem is de kunst organies verbonden met zijn geheel innerlik streven, met zijn denken en doen. Niet meer een gehypertrophieerde, onharmoniese functie, kunstmatig gevoed aan de bron van een onmaatschappelik en een ongodsdienstig individualisme, dit laatste dan genomen in de zin van een hovaardige verheffing van het Verstand en de miskenning van een cosmiese eenheid. Zo gaat de betekenis van zijn werk uit boven de kunst en stelt het vragen van een nieuwe levensleer. Het is nuttig het misverstand uit de weg te ruimen over zijn kunstprestatie. Maar er zijn enige hoofdzakelike punten van zielshygiene met zijn verschijning in de literaire wereld gemoeid. Dit is geen werk dat slechts een passieve reactie van contemplatie uitlokt. Tegenover het eenheidsbeeld in leven en kunst, dat Dostoïevsky zo prachtig voor zich heeft weten te vormen, is neutraliteit een onding.
Kunst en samenleving, kunst en politiek, kunst en religie, de meest essentiele waarden van mens en maatschappij verbonden met de artistieke werkzaamheid, weer opgevat dèze als een profetiese zending, die het geestelike streven in de toekomst projecteert, en noodt tot daden, dit zijn de punten die zijn Boodschap raken.
De proeve van literaire kritiek door Coster geleverd reikt niet zo ver. Op meer dan een bladzijde opent zij echter het verschiet op een verheldering van de duistere vragen, die met het werk van Dostoïevsky aan het nieuwe geweten van deze tijd worden gesteld. Tot ruimere synthese is dit een aanloop. Dit wordt wellicht voor de generatie van tans de arbeid voor de komende jaren.
De rassentheorie van de dochter van Dostoïevsky stemt ons tot voorzichtig nadenken. Dostoïevsky zou, van Lithause afkomst, de meest karakteristieke geestelike kenmerken van zijn Normandiese oorsprong vertonen. Geen eigenlike Rus, zou hij veel meer Europeër zijn dan de meesten vermoeden. Het is alles, dunkt ons, zeer irrelevant. Zeker is het, dat de tegenstelling van Rusland en Europa, van Slavendom en Germanendom door Dostoïevsky duidelik getekend werd. En dat daarin een wezenlik onderscheid werd aangegeven. Ook al heeft het voor de problemen, die Dostoïevsky's kunst poneert, weinig belang. Toch is er één vraag die zich ter overweging opdringt bij de studie van zijn ideeën. In het voorwoord schrijft Aimée Dostoïevsky:
‘Rusland maakte zich gereed de 30e October 1921 de honderdjarige geboortedag van Fedor Dostoïevsky te vieren....
Maar dit mooie feest zal naar alle waarschijnlikheid niet plaats hebben. Een verschrikkelik onweer barstte over Rusland los en vernietigde heel onze Europese beschaving. De revolutie, reeds lang door Dostoïevsky voorspeld, brak uit na een ongelukkige oorlog. De klove die al sedert twee eeuwen gaapte tussen onze boeren en intellectuelen en hoe langer hoe breder werd, is eindelik een afgrond geworden. De intellectuelen marcheerden, | |
| |
‘bedwelmd door de Europese utopieën, naar 't Westen, terwijl ons volk, trouw aan de tradities der vaderen, zich naar 't Oosten wilde richten. De Russiese intellectuelen - nihilisten en anarchisten - verlangden in ons land 't Europese atheïsme te verbreiden, terwijl onze boeren, die diep-religieus zijn, aan Christus trouw wilden blijven. Het resultaat dier worsteling hebben wij nu voor ogen.’
Het is tekenend, dat aan een biographie van Dostoïevsky's werk deze constatatie voorafgaat. Het toont aan hoe diep het zijn wortelen schiet in het leven van de Russiese gemeenschap.
Het is nog te vroeg om een eindoordeel uit te spreken over de histories-politieke opvatting van Dostoïevsky. Afgezien van zijn wijsgerige beschouwingen, komt het ons voor, dat er factoren zijn, waaraan hij gewicht hechtte, die nu nog gelden. De tegenstelling Westen-Oosten werkt duidelik na in het Bolsjewisme. Maar door de Revolutie zijn allerminst de intellectuelen uitgeschakeld, zoals in haar voorwoord Aimée Dostoïevsky het zou willen doen geloven. Integendeel, Lenin en Krassin b.v. zijn zeker typen van een krachtig intellectuelen-soort; hoe men ook overigens over hun politiek moge denken, men moet dit erkennen.
Het Westerse intellectualisme dringt in Rusland door, maar toch, hoe merkwaardig dat de stroom van het bolsjewisme zijn bedding naar het Oosten graaft. Zou Dostoïevsky ten slotte nog gelijk krijgen, maar dan in andere zin, - dat Rusland door de heropwekking van het Oosten de wereld tot een nieuwe gemeenschap zal hervormen?
De grote wijsgerige-sociologiese grondslag van het werk van Dostoïevsky blijft door deze historiese betrekkelikheden onaangetast. Zijn idee is als alle grote geestelike potentie, suprahistories.
Het hele werk van zijn dochter bepaalt zich juist over het algemeen tot wat van secundair belang is ten aanzien van Dostoïevsky's zending. Overigens geeft het interessante details over Dostoïevsky's leven. Toch is het de studie van zijn werk, die meer dan welke levensbeschrijving ook, Dostoïevsky zelf kan leren kennen. Geen heeft als hij tot zelfs zijn pathologiese anomalieën toe, zo scherp geanalyseerd. In zijn vijf grote romans heeft hij zich steeds in een der hoofdfiguren weer afgebeeld. Soms simultaan in verschillende, zoals dit waarschijnlik het geval is met ‘De gebroeders Karamazov’. Ook zijn dochter wijst daarop. In elk van de drie broeders zijn er aspecten van Dostoïevsky's geestelike individualiteit te vinden.
Van liefdevolle piëteit getuigt het boek van zijn dochter. Het treft niet door verrassende opmerkingen of scherpe beoordeling. Het is doorlopend belangwekkend door al de wetenswaardigheden. die het uit de meest direkte bron bevat over het leven van dit geweldige schrijversgenie.
Voor de Dostoïevsky-studie doet het stellig enige gegevens aan de hand. Zijn hoofdzakelike betekenis erlangt het door zijn documentair karakter. Een synthese van het werk of zelfs van de persoon van Dostoïevsky hoeft men er niet in te zoeken.
| |
| |
| |
Charles Plisnier. Réformisme ou Révolution. Préface de Ch. Rappoport. Ça Ira! Anvers, 1921.
Een zeer onbelangrijke brochure, die pretentievol als een studie wordt aangekondigd. Apodictiese beweringen over de Revolutie en haar betekenis. Een slappe revolutionnaire ideologie, die een tikje weg heeft van een dogmatiese catechisatie. Geen nieuwe vèrgezichten, geen treffende formuleringen. We zoeken te vergeefs naar ‘les expressions et les arguments excellents’ waarmede naar het voorwoord van Rappoport de schrijver het Reformisme zou hebben bestreden. Het geschriftje bereikt de middelmatigheid niet van een goede vulgarisatiebrochure.
| |
Garibaldi De Held en de Schare. (Een verbeelding van Garibaldi en de Italiaanse Vrijheidsbeweging) door Henriette Roland Holst-Van der Schalck. Maatschappij voor goede en goedkoope Lectuur. Amsterdam.
Een monument opgericht aan de liberale vrijheidsheld Garibaldi door de Communiste Roland Holst.
In prachtig Nederlands proza een biografie van de held. Er ligt in de wijsgerige overtuiging van de schrijfster veel besloten, wat haar begrijpen verklaart van de strijd om een ideaal, dat voor Italië altans bereikt werd: de nationale eenheid op grondslag van de kulturele eenheid,
De histories-materalistiese opvatting gaat er van uit, dat het geschiedkundig gebeuren zich met natuur-wetenschappelike wetmatigheid voltrekt. De inhoud van de geschiedenis is de klassenstrijd, die zijn noodzakelike achtereenvolgende stadia doorloopt. De heldhaftige inspanning van individuën voor een gedachte, die werd voorbijgestreefd door een verder reikende, kan ook aan de historiese materialist bewondering afdwingen voor de zedelike hoedanigheden van moed en offervaardigheid, die er voor gevergd worden. Want ook voor de sociale revolutie, die hem als de uitkomst van een naderende toekomst voor ogen zweeft, is de leidende kracht van een klaar wilvast karakter nodig, die de scharen van volgelingen onder bezielende aansporing naar de verlossende daad voert. In zover moet het ons geenszins verbazen, dat van de zijde van een uitgesproken Communiste deze hulde wordt gebracht aan de historiese persoonlikheid, die lijf en goed heeft ingezet voor de nationale gedachte. Ook al verleent die gedachte aan het communistiese ideaal niet meer die motoriese impuls, die voor meer dan een halve eeuw in al de opstandige Europese gemoederen er door los werd gemaakt.
Zeker is het, dat Garibaldi een door geestelike adel getekende man van actie is geweest. De grote Nederlandse dichteres heeft liefdevol de heroïese figuur uitgebeeld. Het is de taak van historici uit te maken in hoever het waarheidsgetrouw geschiedde, en de tegenspraak met de werkelikheid, zo die voorhanden is, in het licht te stellen. Hier willen we een meer algemene vraag, die zich aan ons bij de lectuur van het boeiende verhaal opdrong, ter sprake brengen.
| |
| |
Men kan zonder de feiten geweld aan te doen beweren, dat het zwaartepunt van de nationale strijd, in de beperkte betekenis genomen van de strijd om de volkseenheid op culturele grondslag, in Europa tussen de jaren 1820 en 1870 ligt. Op de Balkan, in Italië, in Duitsland, wordt die strijd op de meest dramatiese wijze doorworsteld. Rond dit zelfde tijdstip viert ook de liberale reactie na de Restauratie en het Europese reactionarisme haar onmiskenbare zegepraal. De bourgeoisie is aan het roer. In de wetenschap, de economiese i.h.b., weerspiegelt zich dit feit hierin, dat in brede kringen rond de jaren '70 de overtuiging gevestigd is, dat aan het gebouw van het liberale Smithianisme geen steun meer hoeft bijgebracht te worden. In 1876, bij het eewfeest van Adam Smith's Wealth of Nations, verklaart de liberale Political Economy Club, met blijkbare zelfvoldoening over de theoretiese en praktiese overwinningen van de liberale gedachte: ‘the great work has been done’. Er is een gedeeltelike waarheid in de opvatting besloten, dat de nationale strijd, in de landen waar hij zich opdrong, in het teken heeft gestaan van een bourgeoise revolutie. Ook in Italië. Met het streven van Garibaldi is een vrij-liberaal constitutionalisme verbonden geweest.
En toch, Europa staat in het begin van de XXe eew voor het feit, dat de ontplooiïng van de nationale idee niet volkomen is en er voor sommige volken een achterstand van culturele ontwikkeling valt in te halen, die door de onderdrukking van wege een vreemd volk of een oneigene beschaving werd veroorzaakt. Onlochenbaar is het, dat de oorlog de stuwkracht van de nationale gedachte, in de zin van een onbelemmerde geestelike vrijheid voor een volk door handhaving van zijn ongeschonden geestelik wezen, heeft geïntensifieerd. Ook de communisten geven dit toe. Opmerkelik is het, dat zij de moeilikheid, die er voor hun theoretiese opvatting mede verbonden is, niet principieel trachten op te lossen. Slechts taktiese middeltjes doen zij aan de hand om ze uit te schakelen.
Naar de schematiese indeling van de ontwikkelingsstadia van het histories materialisme zou de nationale tegenstelling in het kapitalistiese stelsel reeds moeten opgeheven zijn in de sociale klassentegenstelling.
Voor een bourgeoise demokratiese nationale beweging laat het principiële klassenstandpunt geen ruimte over. Histories-materialisties gesproken zou ze tot het verleden moeten behoren. Evenzeer in de Oost-Europese landen, in Rusland als elders, waar die nationale beweging zich nochtans steeds doet gelden, is het klassenbewustzijn gerijpt. Parallel liepen de beide ontwikkelingen ook reeds voor de oorlog. En meer dan eens kruisten zij zich. Men denke aan de strijd voor de autonomie van de Tsjechiese vakverenigingen, die op het Internationaal Socialisties Congres te Copenhagen in 1910 werd beslecht.
Om het conflikt te vermijden, stelt Lenin b.v. in zijn thesen voor het twede congres van de Communistiese Internationale, die handelen over de nationale en koloniale vraag, voorop, dat de communistiese partij de draagster is van de strijd van het proletariaat om het juk van de bourgeoisie van zich af te schudden. Hij ziet echter de verwikkeling van de klassenstrijd met de nationale duidelik in, verklaart met het oog daarop, dat men steeds de concrete historiese toestanden eerst en vooral moet nagaan, maakt een onderscheid tussen achterlike en andere | |
| |
volken en laat een meegaan van de communisten met de burgerlike democratiese nationale beweging toe. Men kan de indruk niet verdrijven, dat de Grootpriester van het Communisme er door de feiten toe gebracht wordt een compromis met de nationale vrijheidsbeweging aan te gaan. Het is alles een bewijs, dat voor de streng-Marxistiese theorie een moeilikheid verscholen ligt in het nationale vraagstuk.
En, - hier wilden wij toe komen - deze moeilikheid werpt haar schaduw af op het werk van Henriette Roland Holst. De lezer wordt het niet duidelik of het om méér gaat, dan om een historiese analogie bij deze voorlichting van gedachtegenoten in de huidige sociale strijd door de verbeelding van een glorierijke vrijheidsbeweging. Of liever, hij ziet niet de tegenstelling van de historiese betrekkelikheden van de Idee, die zich in Garibaldi, de liberale nationale vrijheidsheld, en in het Communisme belichamen, zich opheffen in de zuivere socialistiese theorie, waarvan ook dit werk van Henriette Roland Holst een belijdenis is.
De schrijfster eist de Italiaanse vrijheidsheld op als de vader van de Communistiese geest. Maar deze eis wordt niet wijsgerig of histories gemotiveerd. Het beeld van Garibaldi stemt ook in deze biografie door de befaamde socialiste, buiten enige afwijkingen misschien van geschiedkundige interpretatie, vrijwel overeen met de gangbare voorstelling.
Een theoretiese verzoening van de nationale en de klassenstrijd missen we in het boek, dat overigens de merkwaardige kwaliteiten van de dichterlike begaafdheid der heerlike idealistiese Nederlandse vrouw onmiskenbaar vertoont.
Herman VOS
| |
Madeleine Bohtlingk, Astrid Rotterdam, Nijgh & van Ditmar. 1920
‘Een ziel ondergaat, met vertwijfelingen en woede, de onverbiddelike doem om te stijgen’, zo omschrijft Dirk Coster in de inleiding de gebeurtenis in dit drama. ‘De nieuwe problemen, zegt hij nog, die de moderne ziel bewonen en folteren,... zijn tans in dit drama tot machtige mensegestalten en hartstochtelik-levende symbolen ontwaakt’.
Eigenaardig is het dat, in deze bewogen tijd, de schrijfster de ‘nieuwe problemen, die de moderne ziel bewegen’ gekleed heeft in een Skandinaafs-middeleeuwse omgeving!
Een enkele maal vertoont de bouw van het drama een gaping, waar namelik op blz. 116-117 van buiten af de volgende toelichting gegeven wordt: ‘Nu begint Astrid zacht te snikken, niet omdat zij nu pas getroffen is door Olaf's woorden, maar omdat zij nu pas medelijden met zich zelve heeft’.
Hoeveel moois is er echter in dit werk, waarvan het gelijke aan kracht in de moderne Nederlandse letteren niet licht te vinden zal zijn.
Het beeldende: ‘Haar lach is als het koeren van de zachte tortelduiven in het koele woud, dat 't hoge middaglicht omsloten houdt’.
| |
| |
De zachtheid, als waar Astrid komt met ‘met een grote gouden schaal en 't linnen in opgeheven handen’:
‘Olaf (glimlachend, zeer zacht). Gij brengt de balsem in een gouden schaal en linnen brengt ge, alsof ik honderden verbinden moet? Gij overschattende!
Astrid (beschaamd). Is het niet goed?’
Olaf Haraldszoon (de heilige), koning van Noorwegen, en Ingegerd, de dochter van zijn vijand de koning van Zweden, beminnen elkaar zonder ooit elkaar gezien te hebben: De blindgeworden zanger van Olaf gaat als minnebode over en weer. Een huwelik zou aan de bloedige strijd een einde maken, maar de Zweedse koning wil noch de vrede noch een huwelik. Daar blaast zijn natuurlike dochter, de naar het leven hunkerende lijfeigene Astrid, hem in een onbewaakt ogenblik het denkbeeld in om haar als bruid onder de valse naam van Ingegerd naar Noorwegen te zenden. Dadelik schaamt zij zich over het bedrog maar kan zich nu tegen haar vader, die 't denkbeeld overnam, niet meer verzetten en zal voortaan haar lot moeten dragen. Zij kan niet op tegen de grootheid van koning Olaf, die haar beminnen gaat al is zij anders dan hij zich Ingegerd had voorgesteld. In het derde bedrijf bevindt Olaf, de gelouterde mens, zich tegenover de sterklevende, gekompliseerde kind-vrouw, de hunkerende mens, én tegenover de eenvoudige, nog veel kinderliker begerende Thore, die de Moeder Gods uit de kerk stal om aldoor van haar bijzijn te genieten, d.i. die te hoog greep en die als straf dat hoge zal moeten verdragen tot hij aan Olaf zal komen vragen om hem ervan te ontheffen. Thore is als een spiegel voor Astrid, al merkt Astrid zulks nog niet. Een inhoudsvol toneel, waar de schrijfster het karakter van Olaf duidelik tekent evenals het karakter van Astrid die zalf en linnen brengt om de gekwetste dief te verbinden (zie boven) maar niet genoeg in ware gemeenschap met Olaf leeft om daarna niet heen te gaan in plaats van samen met hem het liefdewerk te verrichten.
Wanneer de last haar te zwaar gaat wegen bekent Astrid het bedrog. Eerst wil zij hem, dan zich zelve doden, maar ‘verwonderlik plotseling hebben zich de waters van Astrid's ziel vereffend tot in de diepten, zodat op de bodem zichtbaar wordt, wat daar lang reeds wachtte: een stille bereidheid’ (ook dit hadden we liever rechtstreekt in het dialoog tot uiting zien komen). Zij mag Olaf blijven volgen. ‘Ik lok met lichte vingerslag en zacht gefluit, zegt hij, zoals men wilde rund'ren lokt’. Astrid volgt hem ‘diep voorovergebogen’.
Een zeer, zeer mooi werk.
| |
Toergenjef, Als lentewateren... Vertaling van J.L. van Wageningen, Arnhem, van Loghum Slaterus & Visser.
Na moderne Russen doet de lezing hiervan wel heel ouderwets aan. Het boek komt tot ons uit een tijd, waarin het nog genoeglik was om ‘in de leunstoel bij het vuur’ aardige romannetjes | |
| |
te genieten. Het is er een van 't onschuldige soort. Een beetje schoonheid, melancholie om de melancholie: Romantiek. De niet gelukkig eindigende liefde van een jonge Rus voor een mooie Italiaanse te Frankfort werd hier met veel talent en gevoel weergegeven. Een hoogtepunt wordt bereikt waar de wonderlike plotse storm opsteekt in de nacht, als de liefde zich openbaart. Een hoogvlakte: de ontmoeting in het park. De romantiese literatuur weet echter op oorspronkeliker scheppingen te wijzen.
| |
H. Laman Trip-de Beaufort, Vondel. Arnhem, van Loghum Slaterus & Visser.
Een klein boekje, waarin een beeld van de grote Vondel getekend wordt. Zeer mooi is de inleiding. Verder in het boekje gaat de ontleding niet altijd diep genoeg en sommige begrippen mochten nader worden bepaald. Als geheel een welkom werkje.
Eug. DE BOCK
|
|