Ruimte. Jaargang 1(1920)– [tijdschrift] Ruimte– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Maskers aan PAUL JOOSTENS Blijft nauweliks kracht de witte, o de witte november arme huizen te baren wit is de vloed - sneeuw - van barensbloed Bleekblauw zijn de kinderen en rood hun hoofd in gesnikte sneeuw doffe tranen van de nacht werden pasgeborenen gewassen Licht gaf de maan die nog dom daarom lacht In de novembermiddag sterven kinderen worden gelegd in zwakke zerk van wit gratis geeft de zon arme-mense-licht dat zijn moet bij zulke dwaze dodestoet worden begraven de arme huizen zonder spoed een na een. Als alle begraven zijn dan is het om vijf reeds duisternis [pagina 101] [p. 101] In de novembernacht is het sabbat sabbat van al deze witte kindertjes geraamten knarsen en breken het krijt hebben hun schamele schaduw op huizen neêrgeleid geraamten van witte, o zo'n witte kindekes dragen grote rode maskers die knikken en lachen knikken en lachen door de zieke schachten van de zwakke maneschijn Geruisloze bevruchting viel op witte sneeuw kindertjes geboren dragen het masker een lijdenseeuw zonder geluid was hun geboorte en zo is hun dans gedragen op de golven van de lichtende stad fosforessente kadans hun stappen zijn witte voeten op witte sneeuw daartussen het blauwe licht zijn allen bedronken en tuimelen allen van dak tot dak op hun hoofd als er een bloedt is het wit net als er een weent maar allen danselen voort Een die moeder werd heeft haar even schreiend leven in de sneeuw gesmoord de volgende stak zijn vader een gloedend mes in het oog dat voortsprong op het waanzin witte dak maar de vader lacht getroost om zulke burleske moord de laatste van de bende sleept Kristus bij de voeten die naakt op de sneeuw zal boeten moeten dan lachen de kindertjes nemen morphium en spelen baccarat tot hun sneeuwwitte blankheid in kinderblanke sneeuw vergaat 20 november en 2 december 18 Paul VAN OSTAYEN Vorige Volgende