Ruimte. Jaargang 1
(1920)– [tijdschrift] Ruimte– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
AantekeningenExpressionisties toneel te KeulenOeropvoering van von Unruh's EIN GESCHLECHT, en van Kranz' FREIHEIT, door de. Jung-künstlerische Arbeitsgemeinschaft. (Uit een brief uit Keulen.) Allereerst wordt hier met drama wat meer ernst gemaakt dan we in ons avondland gewoon zijn. We worden er weer aan herinnerd, dat drama geen lopen en springen en zwaaien met armen en benen is, maar zielsspanning en zielsontlading; geen vergenoegingslokaal is waar men ook wel mooie kleren kan tonen en zien (de zaal blijft donker); en dat akteurs geen juffrouwen en dames en heren zijn, die na elke aktie twee minuten, en na het eind vijf minuten moeten staan knikken en buigen voor een weinig stille en eerbiedige menigte. (Na elk bedrijf wordt ook het toneel een ogenblik donker gemaakt, en bij het eind valt het gordijn ten teken dat het drama zij einde neemt, en blijft verder gesloten). In het teken der Menschheitsdämmerung staan deze drama's en hun opvoering. De diepe religieuse ernst en de geweldige psychiese konflikten tussen mens en omwereld voeren ons weer naar de oertijden van het drama, naar Aischulos vooral, terug. (De verwantschap met deze, de behoefte zijn werk nog eens te beleven, bleek ook uit de pas verschenen omwerking der Orestie van von Tralow Ga naar voetnoot(*) en haar opvoering in het Schauspielhaus.) De toneelgroep der jonge J.K.A. heeft een buitengewoon zwaar werk aangedurfd, met het helder bewustzijn een publiek te vinden dat voor een groot deel uit snobs, en uit afkammers bestaan zou. Haar opvoeringen hebben s Zondagsmorgens plaats: een ander ‘kerkgaan’ aldus. Toen te Brussel Shaw en Ibsen voor 't eerst op 't toneel kwamen, beperkte zich het getal der toeschouwers tot enkele personen. Te Keulen anders: al weet men vooruit er niets van te zullen snappen, of wel het onzin te vinden, men weet toch dat er gespeeld wordt en wàt er gespeeld wordt, en verder is er deze geheime drang, eerbied voor het nieuwe, en voor wie het nieuwe aandurft; en de schouwburg loopt vol. Geen storend lawaai van protest, geen luide spot, alhoewel bescheiden zacht lachen, hier en daar, in zakdoekjes en achter programma's. Dit staat vast: hier begint het nieuwe toneel; het zal de ware kerk zijn van de trouwe gelovigen, men zal er de stilte in terug vinden die Sofokles hoorde in de tempel te Eleusis, en alleen ingewijden zullen er heengaan. Het oudere toneel zal de marktplaats blijven van hen die brood en spelen vragen en zich in de gewoonheid van hun eieren beeld verlieven. Het burgerlike leven heeft geen zin meer voor het expr. drama. (Ibsen is dood; en alle kranten geven elke avond een rubriek: Gemengd nieuws.) Diderot's ‘Paradoxe’ heeft uitgediend nu dit gemengd nieuws uit het burgerlike leven niet meer gerezumeerd wordt op 't toneel. De akteurs hebben niet meer terug te geven, ze hebben te geven, ze hebben niet meer het leven na te bootsen met stem en gebaar en mentaliteit (‘natuurlikheid’), ze hebben in zich te grijpen en roerloos het leven te voelen in hun binnenste gedijen en in een groot gebaar te tonen dat zijn ritme in hun bloed klopt, en dat heimwee hun leden spannen doet. De nieuwe geest van het drama vergt op de planken een volkomen wegwenteling van het oude tapijt en het oude kleed. Decorum voor: Ein Geschlecht (ontworpen door W.-H. Schede): Achtergrond een doek waarop drie palmen: een links, een rechts, een in 't midden die tegen een ziekelik uitstervend licht het gemartelde skelet van hun spookgestalte hemelwaarts wringen. Voor de middenpalm, een enorm kruis, waarvóór de moeder, aan haar zijden oudste zoon en dochter. De indruk van een dodenakker wordt machtig gesuggereerd. Er bestaat een zeer nauw verband, een wederzijdse enge verhouding tussen mens en omgeving. De mensen zijn gestalten op een schilderij; die men eerst donker, roerloos, dood ziet; tot het oog zich aanpast, en de gestalten een voor een beginnen te leven, zich te bewegen, tot ze midden in het tableau een geweldig gevoel vertegenwoordigen, dat zich toont op hun gelaat, in hun gebaren; tot hun hele wezen alleen nog is één kreet, één stemuitbarsting, het hopeloos nog hopend geluid van een mens die zich losmaken wil uit zijn mens-zijn, en de mensheid losmaken wil uit haar gebondenzijn. Men ziet zich in het tableau in, het vizioen zet zich uit, reikt dieper, het geluid wordt algrootser, men klimt opnieuw langs al de wegen die de schilder afgelegd heeft, tot zich het hoogste en schoonste voor uw ogen ontspannen heeft, en het stuk u alles gegeven heeft wat het geven kan.... dan valt het volkomen duister weer, het visioen is voorbij, en het gordijn komt alle stoffelike herinnering verbergen. Zo een eenheid - uit bestanddelen die verder dan de werkelikheid liggen opgebouwd - wordt de opvoering. Freiheit: een geweldig latwerk, het ganse toneel als een voorrang afsluitend. Daarachter een donkere gevangenissel; daarin diegenen die om hun streven naar vrijheid gestraft zijn, en het | |
[pagina 48]
| |
begrip vrijheid nog leren moeten. Ze zijn er van 't begin tot het eind, op dezelfde plaats; hun lijf verandert alleen in zeldzame gevallen van plaats, maar hun bewustzijn verandert van inhoud, hun ziel van aanschouwing. Waar ook de dichter nog na elk bedrijf ‘Gordijn’ heeft geboden, heeft de J.K.A. dit als storend aanzien en weggelaten. Waar immers elk bedrijf toch met een scherp vlammend moment eindigt, kan in plaats van een vallend gordijn, een plots intredend duister - verwarring en vertroebeling in de strijdende zielen - de indruk slechts verhogen. - Volgende zin nemen we uit het programma over, te meer daar het Ts. Socialisme te Brussel reeds dezelfde gedachte uitte (maar dan doelend op het samen-werken in een Tijdschrift): ‘Der Verständnislosigheit für unser Schaffen diene dies: Wir nennen unsere Namen nun nicht mehr, da jegliches Hervordrängen des Einzelnen unvereinbar mit der Gesinnungsbühne und dem daraf zum Ausdruck gebrachten brüderlichen Gedanken ist.’ Het nieuwe drama breekt zich baan met de kracht van zijn superieure waarde. Het zal weldra door meer dan enkelen worden ingezien dat zijn verhouding tot het oudere, ongeveer dezelfde is als die van opera tot melodrama. De ware akteurs zullen echter zeer schaars te vinden zijn. De Keulse proef heeft het onbetwistbaar reeds zeer ver gebracht - waar het toch een heel nieuwe weg geldt - maar heeft ook nog heel wat te leren. In het zeer stroeve van dit aan alle zijden moeilik ondernemen, zijn ze niet steeds bewust, waar bij het gebaar het noodwendige ophoudt en het komiese begint; waar bij de verklanking de snik, organiese toon - om het zo te noemen - anorganies wordt, en de menselike stem, dierlik. Dat men ‘met expressie’ en een uiterst goed gedrilde mond spreken kan, zonder daarom expressionist te zijn. Dat het hevige uitbarstende van een gevoel niet steeds zijn ekivalent in de scherpheid van het bijgaand geluid heeft. - Ten voordeele van deze doorjonge akteurs mag men niet vergeten dat ze vanzelfsprekend, in de plaats van alle totnogtoe uitgebuite, afgesleten truks, ter bevordering van de natuurlikheid gebruikt, wat overmoedig zijn in het streven naar nieuwe uitdrukkingswaarden. K.C. | |
W. Meyboom, laatslaapstertje
|
|