| |
| |
| |
Kantteekeningen
Fransche letteren
Marcel Proust: Prix de Goncourt.
Nachten met Proust; hebben de twaalf van de Académie Goncourt die geleefd; zijn die door de lange onbewogen nachturen met hem meegegaan over de lanen, door de tuinen, langs de wegeltjes, door de straten, door de zalen zijner mijmerij, zijner overwegingen, zijner verbeeldingen, zijner herinneringen en al dat aan deze herinneringen met pastel-blauwe strikjes of gouden kettingen geknoopte menschendoordiepen, menschenuitdiepen, menschenverdiepen, menschenwegdiepen; mee op zoek naar den verloren tijd met het enkel doel den tegenwoordigen tijd, den harden tijd, te verliezen; nachten en dagen met Proust... zalige luxe dien te genieten en te bekronen.
Maar de tocht die met het volle Du côté de chez Swann begon, en ons door het vollere A l'ombre des Jeunes Filles en Fleurs na een omdraai, die we voor het einde van den weg hielden, op een nog onafzienbaarder baan van fijnproeven meelokt, hoevele jaren met Goncourt-prijzen zal hij niet verslinden, wandeling na wandeling, den verren kant van Guermantes op... tot we den tijd en den adem terugvinden, en - als we met Sodome en Gomorrhe niet tot gruis vergaan zijn, - wellicht een laatsten tocht, dezen in de toekomst, aanvangen zullen.
Marcel Proust had wel de eeuwige kandidaat en laureaat van den Goncourt-prijs kunnen zijn, met dit zijn levenswerk zonder einde.
In hun paradoxale tegenstelling met een ‘livre de chevet’, zijn
| |
| |
Swann en A l'Ombre des Jeunes Filles en Fleurs de ideale boeken om slapen mee te gaan.
Rust in slaap zoeken, slaap in rust vinden zijn oude, vergeten bourgeois-zeden, vervangen door de opium-pijp, het spel der sexueele ontaardingen of de dichterlijke slapeloosheid. De moderne wake, genot in marteling, marteling in genot, kan in Marcel Proust's boeken - ter uitzondering van zijn Pastiches et Mélanges, een boek voor heldere, geestelijk-belangstellende uren -, een bétere narcotieke uitweg vinden. Schik het vuur, het licht en de kussens zóó dat stemming heerscht, kus uw vrouw goeden nacht als ze zich voor ditmaal daarmee gelukkig voelt of, zoo zij ook leeslustig is en geschikt tot wegdrijven in de werelden van een boek, laat haar gaan met Les Liaisons Dangereuses of Stendhal; maar schep in elk geval een groote rustige stilte. Adieu dan leven van den postdatum, en brutale theorie van tijd is ‘money’. Tijd verloren met Proust en Swann, de Verdurins, Odette, Gilberte, Mad. de Guermantes, le marquis de Norpois, Bergotte, M. de Charlus en Robert de Saint-Loup, is winst aan zielerijkdom. Dat emotieve, flaneerende gaan door den verloren tijd van een alkleurig en toch zoo eenvoudig verleden, met het luieren en fantazeeren en beroeren en opwekken en kozen omheen de herinnering, die zich telkens en telkens weer ontspint en geeft in een eenige beschrijfkunst van menschen en dingen, is het drinken van verdovingsdrank, waarbij noch slaap noch wake beinvloeden, die de schoonheidsontvankelijkheid van hart en geest oproepen tot in den nacht alléén-bestaande elementen, hoogere béatitude... En de uitgestrektheid van Proust's boeken: vijf-honderd bladzijden Swann, vijf-honderd bladzijden A l'Ombre des Jeunes Filles en Fleurs, de honderde bladzijden der aangekondigde vervolg-boeken, staan er voor in dat die heerlijkheid van helder-genietend wegdroomen, van van-het-leven-af-en-dan-weeringlijden, duren kan
méér dan duizend-en-één nacht.
A la recherche du temps perdu is een eindelooze suite en marge van het leven, door scherpheid en fijnheid van geest en ontledingsvermogen niet abstract, maar domineerend.
Dat werk van kalm, zuiver, dichterlijk-filozofisch benaderen, wikken, wegen en beelden van menschen en leven, binnen, boven, buiten den tijd, is, in dezen tijd van geweldige wereldschokken, het
| |
| |
ons bieden van een toevlucht, een oasis. De bekroning ervan door de twaalf van de Académie de Goncourt is een daad.
Het is ook een daad met een tikje tendenz.
Na de bekroning van Le Feu in 1916, het met wee, smart, verbijstering en onrust om zoo veel onmenschelijkheid slaande, de bekroning van déze rustige tegenstelling. Na al dat bloed, die modder en dat hellebranden deze uitstap in precieus geestes- en zielebestaan, dat rooskleurig en stemmig, niet valsch is.
Er is anders véél goede Fransche oorlogsliteratuur. Zij is over de gansche lijn anti-oorlogs en naar menschelijkheid strevend. Men noemde dat ‘défaitistisch’ in onzalige tijden. Maar Barbusse brak de baan naar dat licht te meesterlijk-geweldig open, opdat men, wien er met hem meegingen of wien er hem volgden, Romain Rolland, Georges Duhamel, Roland Dorgelès, Léon Werth, Alexandre Arnoux, P.J. Jouve, René Arcos, Marcel Martinet, Louis Delluc en vele anderen, het gaan kon beletten.
Al deze boeken, het weze ter geruststelling van de minnaars van literatuur en schoon proza bevestigd, staan in goeden vorm. Noch de inhoud, noch de strekking, waar die er al is, bedierven er de litteraire schoonheid. Het zeer goede Les Croix de Bois van Roland Dorgelès bleek daarom een geducht mededinger naar den Goncourt-prijs en behaalde de twééde plaats. De geldelijke belooning kwam er voor hem dan toch door toekenning van den prijs van La Vie Heureuse. Het gelukkig leven... en Les Croix de Bois... Toch is dat beteekenisvol. Het jonge Fransche kunstenaarsgeslacht heeft het kraken en barsten van den ouden wereldbol gehoord. Zij stáán in hunnen tijd en zijn er de volle, zuivere, menschelijke spiegels van. Voor een deel kwam deze literatuur uit overweging, voor een deel uit ondervinding aan den lijve, uit lijden. Roland Dorgelès was voor den oorlog iemand die in het lichtere humoristische genre uitmuntte. Hij kwam uit de loopgraven met Les Croix de Bois en nog andere zware schatten terug.
In Vlaanderen wordt voortgetrokken langs de lijn die van het particularisme loopt over het neo-mysticisme tot het exhibitionisme. In Vlaanderen houdt men nog steeds van ismen. Als men er sociaal wordt is men er op zijn best politisch. Dat deed de strijd om de taal en de opvoeding in de woordkunst die men er nog steeds niet te
| |
| |
bóven is. Dat deed ook het leven in de ivoren torens, dat zeker de Zuid-Nederlandsche literatuur gedurende een tijdperk zeer ten goede kwam. Waarin men nu echter te lang is opgesloten gebleven, zoolang, dat het wel schijnt alsof de poorten ervan van buiten gegrendeld zijn.
Joh. Meylander.
| |
Engelsche letteren
Bernard Shaw. - Heartbreak House.
De oorlogsperiode heeft de dramatische kunst zeer laag zien vallen. Het publiek, gedompeld in angst en rouw, keerde zich van alle ernstige stukken af. Men haatte ze, instinctmatig, in zelfverweer. De soldaten met verlof zochten den verdoovenden roes van felle kleur, van koortsige muziek of van schuinschen lach. Men kon niet meer denken. De geest scheen verlamd, door algemeene schuld en wroeging. Wel beweert Diderot dat beroerlijke tijden gunstig zijn voor de kunst. Maar de branding der volkeren verwekt nooit een onmiddellijken bloei van dichtersdroomen. Een schipbreukeling kijkt eerst uit naar redding, en mijmert slechts over 't gebeurde, wanneer hij vasten grond voelt. De oorlog heeft steeds de kunstenaars met bitterheid vervuld. Zij scheppen, hij vernietigt.
Gedurende vijf jaar is het Engelsche tooneel vervallen tot de diepten der winstgevende farces, der Parijsche vaudevilles en der Amerikaansche idyllen waarin sentimenteele conversatie een ranke brug vormt tusschen mechanische wonderen of prairie-brutaalheden.
Sinds den wapenstilstand echter heeft een merkelijke verbetering te Londen plaats gegrepen. Weer komt Shakespeare in zijn recht; weer heeft men Tolstoï en A. Bennett zien verbroederen; John Drinkwaters Abraham Lincoln werd maanden lang te Hammersmith voor volle zalen gespeeld; en in de laatste maanden zijn belangrijke en schitterende nieuwe stukken opgevoerd geworden: van Somerset Maugham, Lennox Robinson en Gladys Unger.
Het verschijnen van Shaws jongsten bundel is een bewijs te meer dat het tooneelleven zijn gewonen gang herneemt. In de voorrede, die, zooals gewoonlijk, over alles en nog wat, op de levendigste manier, handelt, valt Shaw de gedweeheid en de
| |
| |
nalatigheid van het publiek aan, dat zich, geblinddoekt, laat leiden en verleiden; hij betreurt de vlaag van oerbrutaliteit die de besten besmette, hun gevoel verstompte, en hen tot allerlei onmenschelijkheid aandreef.
Hij eindigt met een hymne aan de eeuwige glorie der kunst, die troont hoog boven de duistere vergetelheid waarin koningen en legerbevelhebbers elkaar opvolgen, een lofzang die mij deed denken aan Renans hymne aan de wetenschap, in l'Avenir de la Science, toen de gebeurtenissen van 1871 dreigden hem uit zijn bibliotheek te rukken, en toen hij, vol misprijzen, op het bloedstorten en het politiek gewoel van zijn tijd neerzag.
Heartbreak House is een ontleding van een typische Engelsche familie ‘een goed specimen van 't beste dat er in onze Engelsche kultuur is... zeer bekoorlijke menschen, erg geavanceerd, onbevooroordeeld, openhartig, menschlievend, onconventioneel, democratisch, vrij-denkend, en alles dat verstandige lui graag hebben.’ Zoo oordeelt een onder hen. Wat zijn de gevolgen dier kultuur? Iedereen heeft hartzeer in de lieve buitenwoonst. Elegante boosheid schijnt er natuurlijk. Een cynische openhartigheid vervangt de cynische veinzerij. De zielen zijn naakt - en terugstootend. Men verbeuzelt zijn tijd in flirt en 't ontdekken van elkaars zwakheden. Schaduwen van menschen komen en gaan, botsen tegen elkaar - juist eventjes - loopen uiteen, vinden zich steeds terug en weerspiegelen elkaars grijze treurigheid. Gelach weerklinkt overal, maar niemand is blij. Niemand is wat hij zich voordoet. De kapitalist heeft geen fortuin, hij bestuurt slechts het fortuin der anderen; de inbreker doet zijn best om geknipt te worden ten einde een almoes van het gezelschap af te bedelen. Een pessimistische zeekapitein die in rhum den ‘zevenden graad der concentratie’ zoekt, tracht het middel uit te vinden om de aard stuk te doen springen (een onschuldig tijdverdrijf waarover Villiers de l'Isle Adam schitterende variaties heeft geschreven).
Een oogenblik schijnt het alsof de wraak des Hemels op het dak zou neervallen. - De Duitsche Zeppelins ronken over het huis. Kapitalist en dief zoeken een schuilplaats voor de bommen in een kiezelkuil waar zij broederlijk in de lucht vliegen, terwijl de leden van het huisgezin, kalm pratend, piano spelend, aan het gevaar ontsnappen. (Te vergeefs waren al de lichten van het huis aangestoken!) Wellicht zullen de Zeppelins, den volgenden keer, hun werk beter verrichten? Intusschen zal iedereen, in Heartbreak
| |
| |
House, met kleine teugjes de champagne van 't bekoorlijke salonleven opslurpen.
De ziel wordt hier versmacht onder het geld en het genot. (Geld is het uiterlijke teeken der kultuur, de sleutel van den tempel...) ‘Menschen van den ouden trant, zegt Ellie, denken dat men een ziel kan hebben zonder geld. Zij denken hoe minder geld, hoe meer ziel men heeft. Jonge menschen van heden zijn wijzer. Een ziel is een kostelijk ding om er op na te houden - veel kostelijker dan een motor-car. Een ziel eet muziek, en schilderijen en boeken en bergen en meren en schoone dingen om aan te doen en aangename lui om mee om te gaan. In ons land kan men dit al niet hebben zonder hoopen geld: dit is waarom onze zielen zoo vreeselijk uitgehongerd zijn.’ Maar zij die geld hebben en vrijen tijd, zij zijn noch wijzer, noch gelukkiger; het lezen van boeken, het bewonderen van schilderijen baat hun niet; zij leven zonder doel, in een moreele leegheid, worden zelfzuchtig en drogen op in hun schijnbare levenssuperioriteit.
Shaw valt hier opnieuw de maatschappij aan, en herneemt tegen de moderne kultuur het pleidooi dat hij in Pygmalion reeds had ontwikkeld.
De moderne maatschappij geeft aan allen nieuwe begeerten, sterk en duurzaam, alsof zij zintuigen der ziel waren; iederen morgen zoeken zij hun uitdrukking, hun dagelijksch werk en hun dagelijksche moeheid - de rust van 't volbrachte, 't geluk van 't bereikte; en die rust, dit geluk vinden zij niet. Daaruit spruit de algemeene misnoegdheid voort, de onrust die trilt door geheel de XIXe eeuw. Een Chateaubriand tracht de wereld te redden door een terugkeer tot het christendom; en aan het andere einde der eeuw houdt Tolstoï op zijne beurt het kruis hoog op. Maar de zieken die in hun hospitaalatmosfeer hun vage droomen vervolgen zijn onverschillig geworden.
‘Ik zeg u, dreigt een der personages in Heartbreak House, dat er een of twee dingen moeten gebeuren: ofwel zal er uit de duisterheid ergens een nieuwe schepping ontstaan die ons zal vervangen, zooals wij de dieren vervangen hebben, ofwel zullen de hemelen donderend neerstorten en ons vernietigen... Er is geen beteekenis in ons. Wij zijn nutteloos, gevaarlijk, en moeten afgeschaft worden.’
Maar de wolken spelen hun fantastisch spel onbekommerd voort, en zelfs uit de smart van millioenen wordt geen nieuwe maatschappij geboren. ‘Ieder jaar, zegt een ander personage, heb ik een revolutie
| |
| |
verwacht, of een vreeselijke instorting; het scheen onmogelijk dat wij nog langer konden knoeien en ploeteren. Maar niets gebeurde - uitgezonderd, natuurlijk, de gewone armoede en misdaad en dronkenschap. - Er gebeurt nooit iets. Het is wonderbaar hoe goed wij voortdoen, alles wel ingezien.’
Hoe talrijker, hoe mooier de kultuur haar aanlokkelijke koopwaren achter het raam ten toon stelt, hoe sterker de drift in den armen dompelaar moet opbruisen de rechten van zijn honger in te roepen en het venster stuk te slaan. Maar er gebeurt nooit iets; of beter al 't geen gebeurt heeft weinig belang.
Alle geloof aan hoogere gedachten, alle gevoel voor een ideaal, alle besef zelfs van iets bovenmenschelijks, schijnt uit de maatschappij die Shaw schildert te zijn verdwenen. Noch aan een Noodlot, noch aan een Voorzienigheid wordt eenig crediet toegekend.
Het begrip van het Noodlot maakte den mensch groot; zijn strijden kreeg het primitieve aanschijn der elementen; zijn lijden was een verrijzenis; zijn ondergang verhief hem tot een God. Men heeft het Noodlot gebannen - en slechts de nietigheid van den mensch is overgebleven, zijn kleingeestig gedoe, zijn doelloos streven, zijn nutteloos lijden. Zijn gezichteinder wordt niet meer plots gescheurd door onzichtbare machten die in hijgenden droom hooge gewelven van licht en duisternis opbouwen. Een grijze, strakke schemering hangt onmeedoogend, in logge zwaarte, over zijn dagen.
De lust tot handelen heeft plaats gemaakt voor de genotzucht. De kapitein drinkt in de kajuit, en laat het schip voor den storm loopen, recht naar de riffen - in stee van 't roer met forsche hand te sturen.
Dit is de pessimistische les die Shaw ons voorhoudt.
***
Heartbreak House is karakteristiek voor de kunst van Shaw. Geen fel gekleurde voorstellingen blijven zich in een globalen indruk opdringen. Men herinnert zich slechts details, kleine hoeken en kanten der handeling - of beter, der ontleding - korte oogenblikken in een grillig spel, dat noch begin noch einde heeft, en het leven zelf is. Maar de levensbeschouwing van het werk geeft een dieper inzicht in den rythmus van Shaws taal. Het is een rythmus
| |
| |
van den geest - niet van het gevoel - die bestaat uit snelle zenuwachtige, grillige rukken, zooals de grafische voorstelling der polsslagen van een zieke die aan hartkwaal lijdt. De personages van Shaw uiten zich in kernachtige, meestal bijtende gezegdens; zelden zijn zij pathetisch; daar hebben zij geen kracht meer voor over; pathos is steeds belachelijk in dit midden; het schijnt een oud kleedingstuk van een vorige generatie dat in een salon verdwaald geraakt is. Het disharmonieert dadelijk - en de verstrooide droomer die het bij vergissing aangetrokken had, verontschuldigt zich en haast zich het af te werpen. Die taal behoort tot een over-geraffineerd, intellectueel midden. De maatschappij die Shaw zoo vaak heefd gehekeld, teekent zich hier scherper af dan in vorige werken, omdat geen bijkomend thema de schildering er van verzwakt. Het is een nieuw ‘fin de siècle’, beroofd van romantischen glans, Weltschmerz, grootheidswaan, passie. Men is verder dan het goede en het kwade. Men begrijpt alles. Men tracht bekoorlijk te leven, en de tijd glijdt voorbij in onsamenhangende bezigheidjes, eentonig zooals de diverse sprongen van het zand dat in een uurglas valt, nu eens traag, dan eens snel, korrel na korrel...
Heartbreak House zegt Shaw, is het beeld van het moderne Europa, ‘ontwikkeld en over vrijen tijd beschikkend.’
De schipper ligt te drinken in de kajuit - er gebeurt nooit iets - en indien er iets gebeurde zou het zonder belang zijn.
Fabrice Polderman.
| |
Salon d'Automne te Parijs.
In de inleiding van zijn zeer degelijke studie over ‘Le Fauconnier’, waarin hij met buitengewoon welslagen voor het eerst in de kunstgeschiedenis juiste en scherpe definities brengt omtrent het cubisme en het expressionisme dat er het gelukkig gevolg van is, schrijft André de Ridder:
‘Le cubisme théorique a passé et les peintres cubistes sont restés. Je n'oserais conclure de ceci que le cubisme mène à tout, à condition d'en sortir, car on pourrait me reprocher de traiter irrespectueusement un mouvement que j'aime et que j'admire, malgré qu'il
| |
| |
ne fut qu'une transition, et dont je sais qu'il engendrera tout l'art décoratif de l'avenir.’
Het Salon d'Automne te Parijs geeft André de Ridder dubbel gelijk:
- De schilders van het heden en van de toekomst groeiden uit het cubisme en meteen uit het Salon d'Automne.
- De verpletterende meerderheid der tentoonstellers in dit salon, dat toch voor het eerst na de oorlogsjaren wéér wou betoogen de kracht, het vermogen en het streven van gansch de jong-Fransche schildersgeneratie, geraakte niet verder dan de theorie of..., ánder uiterste dat het Salon d'Automne als welkom vulsel moest aanvaarden, is waard onopgemerkt te worden voorbijgeloopen, als zoovele gelijken aan wat we sedert lang voor braafheid ter dood veroordeeld hebben in de driejaarlijksche tentoonstellingen ten onzent. Hier en daar is ook wel een puériel streven naar geomerisch begrijpen van het gevoel, waar tusschen gespannen en gebogen lijnen en radderwerk, de opschriften staan van wat het ding zal beduiden. Met het veroordeelen daarvan kan de voorzichtige hoop wachten.
Matisse, Segonzac, Luc Moreau-Vlaminck, Modigliani e.a. doen, nog wel mee voor den vorm als oude-trouwen. Zoo wat als een van tooneelliefhebber beroemd acteur geworden oud lid eener amateursmaatschappij, na jaren succes in den vreemde eens welwillend gastreeren komt in 't lokaal van weleer.
Van Dongen staat met drie portretten te schitteren, als een beroemd ‘invité’.
Gleizes op zijn ééntje vertegenwoordigt het bij het cubisme gebleven cubisme.
Lhote streeft naar weelde met twee droge schilderijen en leert ons eens te meer, wat een afstand er ligt tusschen de praktijk en de theorie, zijn theorieën in de ‘Nouvelle Revue Française’ en elders.
Waar André de Ridder spreekt van een beweging die ‘engendrera tout l'art plastique de l'avenir’ krijgt hij ten andere niet alleen van mij gelijk. Jacques-Emile Blanche vraagt daar juist in zijn derde feuilleton in ‘Comoedia’, aan het Salon d'Automne gewijd, al onze speurende belangstelling voor de ‘Ballets Russes’ waarbij voor het eerst de jong-Fransche schilderkunst als ‘art décoratif’ haar toepassing vindt:
André Derain ontwierp décors en costumes voor het ballet ‘Boutique Fantasque’. - Picasso voor het ballet ‘Le Tricorne’.
| |
| |
- Matisse voor het ballet ‘Le Rossignol’............ Schoone verwezenlijkingen.
- De afdeeling meubelen van het Salon d'Automne ontsnapt, in het zoeken naar van den ouden stijl afwijkende vormen voor onze intérieurs, niet gansch aan de vereenvoudiging tot het vierkantmassale, waarmee de münchener-stijl verblufte wat zij juist wou ontwijken en ten doode doemen. Wel zijn er nieuwe en schoone kleuren-harmonies met tapijten, behangen, kussens en lampen bereikt. En een symbool van ‘deugd’ met op twintig centimeter hoogte van den plankenvloer gestrekte bedden............ L'encouragement à la chute légère.
Joh. Meylander.
|
|