Zinspelingen, op en onder 't Rooken van een Pyp Tabak.
TErwyl ik nu hier stil in eensaemheyt,
Vermakelyk mijn ledige uren slyt,
Wyl ik met lust een Pypje sit en smook,
Hoe ik mijn leven by een yd'le Rook,
Tabak die dikwils door uw geestigheyt,
Mijn geesten wekt, en mijn gedagten leyt,
Gy zyt, als ik, uyt Aarde voort geteelt;
U Lighaam toont my 't zinnelyke beelt,
Wanneer ik u eens met het vuur genaek,
En uwe geest daer levend maek,
Terwyl u Lighaem wert verteert tot As,
Dat ook mijn Lighaem als voor deezen was,
'k Zie dat het vuur alleen uw geesten wekt,
Waer uyt mijn geest weer deese leering trekt,
Niet was, nog ook niet van mijn zelfs en ben,
Maer dat ik voort quam, van een eeuwig en On-eyndig Wesen,
De Rook nog nauwelyks mijn Pyp ontvlugt;
Zie ik terstont verteert in dunne Lugt,
Dus leer ik hoe dat mijn geluk en ramp,
| |