De roemrugtige Haagsche faam, of de nieuwe Amsterdamsche fonteyn
(1721)–Anoniem Roemrugtige Haagsche faam, De– Auteursrechtvrij
[pagina 20]
| |
Stem: Myn Poen die is verhaard.
IK hou het met de Wijn,
En lag om 't spel der Minnen:
Ik hou het met de Wijn,
De Min die baert ons pijn.
Zeg eens wat geeft de Trouw?
Niet als bekommeringen,
'k blyf liever vrygezel:
De Trouw die baerd gequel.
Daer komt een Kind twee, dry,
Papaatje die moet zorgen:
Daar komt een Kind twee, dry:
o Wat een bruyery;
't Is man ey trek de Wieg,
ons Jantje gaet aen 't huylen,
hoe schreyt die klyne guyt
Hy kryt zijn oogjes uyt.
De Kakstoel over 't huys,
het hoofd geraakt op rollen,
de Kakstoel over 't huys,
Daer is een groot gedruys,
Mamma die zit 'er in:
Gelyk een vuyle taddin,
het Kindje aen de Pram,
Tot voedzel van het Lam.
Ik zeg als nog de Min,
brouwd niet als dwaaze knuren,
Ik zeg als nog de Min,
Stort niet als rampen in,
Als 't wel is, is 't maar wel,
Eens kwalyk uytgevallen,
Dan is het breyn berooft;
Hylaas? men kloud het hoofd.
Gelukkig dan wanneer:
Papa raakt na Oost Inje,
Gelukkig dan wanneer:
hy komt tot zulk een eer,
daer zit Mamma en kykt,
Als Steven na den hemel,
zo brouwd de Min het zoet:
Met bitt're gal en roet.
| |
[pagina 21]
| |
Wie is dan nog verzot,
En zoekt om eens te trouwen?
Wie is dan nog verzot?
tot zulk een droevig lot,
Ik zal zo lang ik leef,
den vryen staat beminnen:
Nog eens den vryen staat,
Die 't al te boven gaat.
|
|