De roemrugtige Haagsche faam, of de nieuwe Amsterdamsche fonteyn
(1721)–Anoniem Roemrugtige Haagsche faam, De– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
Stem: Rozemi Popolskens.
IK wil Trouwen lieven Vaar;
Ha! ha! ha! Kijk mijn kin die krygd al hayr,
Karssen sijn geen druyven,
doffers zijn geen duyven,
Eyser dat en is geen Staal,
Steekelbaars is ook geen aal,
Dat 's waarheyt en klaarheyt.
Vader.
Trouwen, wel ik lag 'er om,
o! o! o! Woerden is geen Gorrekom;
Zeg, wat zouje maeken,
Keulen is geen Aaken,
Jonge kinkel ben je mal?
Hoonink is beget geen Gal,
Nog Peeper, dat 's zeeper.
Zoon.
'k Wil nogtans een jonge Meyd,
Ha! ha! ha! Daarom hier niet tegen pleyt:
Hoeden zijn geen Schoenen,
Raepen geen Lamoenen,
Spek en is geen Hoendervleys,
Rammenassen geen radys
Dat 's waarheyt en klaarheyt.
Vader.
Eet nog zeeven jaaren Pap:
o! o! o! de Tang en is geen Las'ris klap,
Muyzen zyn geen Leeuwen:
Tygers zijn geen Spreeuwen,
Houd en is geen Kiddelsteen,
Groenland leyd nog ver van 't Veen,
O knaapje! jou aapje.
Zoon.
Gut het is een groote pret,
Ha! ha! ha! Met
| |
[pagina 12]
| |
een Vrouw te gaan na Bed,
Uylen zijn geen aapen,
Rammen zijn geen Schapen,
al wie ziet en is niet blint;
Ook ben ik beget geen Kind,
Dat 's waarheyt en klaarheyt.
Vader.
Loop dan vry na u verdriet;
o! o! o! Maar klaeg mijn jou leven niet,
Roozen zijn geen Tullepen
Hoorens zijn geen Schullepen,
Bollen is geen roggen broot,
Goud is meer geagt als Loot.
Of Peeper dat 's zeeper.
Zoon.
Hoort laat gy mijn slegts begaan,
Ha! ha1 ha! Ik en zal mijn zelve raan,
Vuur en is geen Waater,
'tKatjen is geen Kaater,
Uijen is geen Suykerpeer
Pik is by me keel geen Teer,
Dat 's waarheyd, en klaarheyd.
Vader.
Zoo gy mijn nog langer bruyd,
Zo, zo, zo, Wagt wat klappen op u huyd,
Jooden zijn geen Smoussen,
Broeken zijn geen Koussen,
Potaerd is geen Silversant,
Touw is slegte Schaatzeband,
Dat 's waarheyt, en klaarheyt.
Zoon.
Vader was gy niet getrouwt,
Ha! ha! ha! Noyt had gy een Soon beschouwt,
Ezels zijn geen Paarden,
deegens zijn geen Zwaarden,
Zallem is geen Ryste Bot,
Pekelharing is geen Sprot,
Nog Peeper, dat 's zeeper.
Wel Getrouwt is altyd goed,
Ha! ha! ha! Zuyker is beget geen roet,
Kisten zijn geen Kassen,
Bessen zijn geen dassen,
dog of ik al langer praat,
Trouwen is zeer goet en kwaat,
Dat 's waarheyt, en klaarheyt.
Kwaat getrouwd baard ongenugt,
o! o! o! daer me dan te laat om zugt,
Huyzen zijn geen Kerreken,
| |
[pagina 13]
| |
Leeg gaan is geen Werreken,
Siek zijn is zeer ongezont,
Beerenvellen is goed Bond,
Dat 's waarheyt, en klaarheyd.
Hier mee zwijg ik van de Trouw:
o! o! o! regen is bylo geen douw:
spaanders zijn geen Planken,
Stoelen zijn geen Banken,
Wie kan spreken zonder Tong?
Ouwe Lieden zijn niet Jong,
Dat 's Waarheyt, en klaarheyt.
Daar mee ging de Vader heen,
Kwaat, kwaat, kwaat,
En de Soon waar niet te vreen,
Hy deed niet als vloeken,
Zeelten zijn geen snoeken,
Spiering is geen Labberdaan,
Wie kan zonder voeten gaan?
Zy Teeuwis, tot Meeuwis.
Daarom jonge Lien let wel,
ha! ha! ha! 't Trouwen is geen Kind'respel,
't Is voor al je leeven,
't spoelen is geen Weeven,
Lampligt is geen Maaneschijn,
Hottentots is geen Lattyn,
Dat 's waarheyt en klaarheydt.
Al te onbedags getrouwt,
o! o! o! al te ras de kop geklout;
doeken zijn geen Huyven,
Pruyken zijn geen Kuyven,
't Veeltje is geen doedelzak,
Kooren is geen Snuyftabak,
Dat 's waarheyd en klaarheyd.
|
|