Roeping. Jaargang 38(1962-1963)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 244] [p. 244] Gabriël Smit Voor december Advent De aarde maakt zich langzaam aandachtig klaar voor uw aankomst, schikt de velden, het licht van de maan, en nevel waar straks de engel stort naar de herders. Ik denk: in de weide aan de overkant. Vanmiddag al stond het paard er doodstil gebogen naar de grote donkere ogen van de grond. Steeds weerlozer gaan die nu open, - dieper de oorsprong die Gij ontsluit waar Gij in het uwe Uzelf wordt, bijna een ik, haast uit Uzelf geboren, een woord, maar nog niet in ons uit- gesproken, nog een grens van adem tekort. [pagina 245] [p. 245] Inkomst Turen in een binnenschelp van morgenstilte en middaglicht, een heelal van ademloze zomernacht. De engel bloeit als sneeuw, goudgraan van sterren beeft in najaarswind, de schepping wordt overal tegelijk zichzelf, ligt starend open, wacht van kim tot kim overmacht, bloeit naar wereld, zegt huiverend: ik wil mens, doet rivieren, velden, zee, wegen, huizen, een meer, sneeuwbergen, nog een weg, heuvels, boomgaarden, Nazareth, een smalle straat, daken wit van overstelpend zwijgend licht, een koele kamer, een muur van ingekeerd ogenvuur, [pagina 246] [p. 246] tegels, en zon die roerloos verschuift over een linnen kleed, de huid van een meisje, een gevouwen hand die loslaat en bloemstil openvalt, het allerbinnenste van alle bloemen, en eindelijk ook voor U een moeder, onder deining van winterlicht een levend zelfbegin. Vorige Volgende