Alberto Moravia, Echtelijke Liefde. Bruna en Zn, Utrecht. Zwarte Beertjes 347
In minuscule druk twee geschriften van Moravia, afgezien van zijn Vrouw van Rome, zover ik zien kan, in ons land een nauwelijks gelezen beroemdheid. De eerste novelle, Amore Coniugale, herinnert sterk aan Anna Blaman. Het is een Eenzaam Avontuur, maar nu op een heel zacht pitje. Ook hier een echtgenoot, Silvio, die zijn liefde tot onderwerp maakt van een boek, maar hoe bedachtzaam, en hoe veel minder getourmenteerd! Nergens ook maar een vermoeden van die krankzinnige schifting waarin bij Blaman alles wordt opgejaagd tot over zijn toppunt. Er is ook geen werkelijke lotsvoltrekking om dit avontuur beklemmend te maken. Treffend genoeg is het ook hier een kapper aan wie de vrouw zich vergooit, nu in een tijdelijke escapade. Maar het is geen plakkerige, poenige Peps, deze kapper Antonio, hij gaat regelrecht en veilig terug op de klassieke traditie der satyrs, en de lelijkheid waaraan Moravia de echtgenote overlevert is ook eigenlijk niet eens weerzinwekkend. Hoe zou het, als hun erotische dans wordt opgevoerd op een heuvel in het maanlicht als op een podium? Het komt erop neer, dat Antonio een tamelijk onschuldig literair verzinsel is in plaats van hopeloze werkelijkheid. Dat is nu juist zo verwonderlijk: de faam van Moravia heeft voor ons altijd berust op zijn principieel a-literaire schriftuur. Daar blijkt niets van. Integendeel: zo letterkundig gepreoccupeerd als Silvio is er geen tweede. De novelle die hij schrijft is een alibi voor zijn werkelijkheid. Daardoor is zijn vrouw zo kwetsbaar. Toch blijft zij erop aandringen dat de novelle voltooid wordt. Is dat gedaan, dan heeft zij er waardering voor, al kan Silvio in zijn werk niet meer geloven. Daarna, als ook de lelijkheid in hun leven is geaccepteerd, houdt zij vol, dat het werk, opnieuw gedaan, heel goed moet worden. Zo blijft de levensrealiteit maar belangrijk als stof voor literatuur, en dat is eigenlijk de wereld op zijn
kop. Het verhaal verloopt ook graag langs de fraaie omwegen der allegorie. Men leze blz. 34 en het beslissend gesprek na Leda's misstap. Het wordt afgewisseld door velerlei psychologismen, die het verhaal wel niet onderbreken, maar toch nodeloos rekken. Ernst Berg, de vertaler, heeft er korte metten mee gemaakt. Het krioelt van pleonasmen (meer hartstochtelijker vorm, p. 9; maar echter niet zo zeer, p. 115; in staat om bepaalde dingen onder woorden te kunnen brengen, p. 114), constructiefouten (door mijn vrouw van het pad proberen te gooien, p. 85), voornaamwoordelijke ongerechtigheden (de laatste verdenking was dwaas en ik verwierp hem, p. 77; het boek wat ik aan het schrijven was, p. 57 en waar er maar kans toe is) raadselachtigheden (Als het niet... haar bedrog misschien ongetwijfeld verleidelijker had gemaakt, p. 110) en pertinente vertaalfouten (Elk ogenblik werd ik even half wakker, p. 83).
Veel beter is de tweede novelle, de toegift Agostino. Ook deze is langzaam, ook deze is literair. Maar wat een scherp zicht en wat een vaste hand in de bewerking van die vertraagde geboorte waaraan een zomer aan zee de dertienjarige jongen onderwerpt! De verhouding die