Roeping. Jaargang 37
(1961-1962)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Dr. C.W.M. Verhoeven
| |
[pagina 101]
| |
en ervaren de werkelijkheid niet meer op directe wijze, maar door geformaliseerde kategorieën heen. Als wij al denken met betrekking tot die dingen en niet alleen met het oog op hun functie, dan denken wij nog bij voorkeur niet aan de dingen zelf, maar aan het denken over de dingen. Wij denken dan de dingen via een omweg, via het denken over het denken, een kenkritiek. Wij denken dan zgn. kritisch, langs de omweg van het kritische denken, niet symbolisch, direct naar de dingen toe. Juist inzoverre de wetenschap kritisch en methodisch en dus wetenschappelijk is, doodt zij het symbool en daarmee de werkelijkheid. Misschien is het zout een stof, die zich leent als toepasselijk voorbeeld. Als wij over zout spreken en wij zouden ons gedrongen voelen om eens onder woorden te brengen wat de betekenis van deze werkelijkheid is, dan zouden wij al gauw geneigd zijn te menen, dat wij om het meest adekwate antwoord op deze vraag te krijgen, ons tot een chemicus zouden moeten wenden. Maar die zal dan alleen de chemische kijk op het zout geven, culminerend in de formule NaCl en wij hebben ons eraan gewend deze kijk als de enig juiste en de formule als een definitie van het zout te aanvaarden. Wij menen te weten, dat het zout een verbinding is van bepaalde chemische stoffen. En hier kan onze verwondering dan een geschikt uitgangspunt vinden. Want deze uitdrukking ‘chemische stoffen’ is eigenlijk zeer merkwaardig. Wij spreken over het zout als over een chemische stof naar de wetenschap, waarmee men deze stof gewoonlijk benadert. Zo spreekt men ook wel eens over psychologische moeilijkheden, als het gaat over moeilijkheden, waar psychologen wel raad mee weten, en over theologische waarheden, alsof dat waarheden waren, die uitsluitend de theologen aangingen. Het zout is echter alleen chemische stof, wanneer de chemie het zout gemaakt heeft. Is het zout op zichzelf een chemische stof? Is mijn gewetensvraag een theologische kwestie? Was het zout al een chemische stof, toen de chemie er nog niet was? Is het dan niet pas een chemische stof sinds de chemie dat ervan gemaakt heeft? Op zich zelf is de stof niet chemisch. En als de chemische formule het ware wezen van het zout zou aanduiden, dan zou de taal het woord, het symbool zout kunnen vervangen door de term, het teken NaCl. De huisvrouw zou dan een pond NaCl halen in de winkel. Dat zou pedant klinken. Een man zou kunnen klagen, dat hij met al zijn gezwoeg het NaCl in de pap niet kon verdienen. Dat zou zeer komisch zijn. Maar hoe dwaas het zou zijn het woord te vervangen door de term en hoezeer het zout iets geheel anders is dan NaCl, blijks pas, wanneer men het symbool zout, het zout in de totaliteit van zijn betekenismogelijkheden, zou vervangen door het teken NaCl en dit bijvoorbeeld ook zou toepassen op de woorden van de Heer tot zijn apostelen: Gij zijt het zout der aarde. De chemische formule duidt inderdaad een chemische stof aan, maar deze is niet identiak met de realiteit, welke buiten de chemie wordt aangetroffen. Men kan dit langs | |
[pagina 102]
| |
chemische weg duidelijk maken door aan te tonen, dat keukenzout nog wel iets anders bevat dan zuiver NaCl, maar dat is hier niet de bedoeling. De bedoeling is een bewering als deze: de chemische formule onthult ons evenmin het wezen van het zout als de mededeling, dat het 36 cent per kilo kost. Het zout is geen chemische stof, evenmin als het een economische, psychologische of filosofische stof is. Maar gesteld dat een groot psycholoog erin zou slagen volgens de methode van zijn wetenschap het zout op even exacte, eenzinnige en succesvolle wijze te onderzoeken als de chemicus het gedaan heeft, dan zou men het zout evengoed een psychologische stof kunnen noemen. En - om nu de zaak eens onder de geestelijke mikroskoop van de overdrijving te leggen - een zeer diepe inkijk in de woorden voor zout zou hiervan zelfs een etymologische stof kunnen maken. Want het is niet zo, dat een bepaalde wetenschap recht heeft op een bepaalde werkelijkheid als haar object. Ieder op haar beurt pleegt, zij het op glasheldere wijze, roofbouw op het oerwoud van betekennissen, dat in een ding geconcretiseerd is. In die zin zijn er geen wetenschappelijke dingen en zijn de dingen in hun totaliteit alleen als symbolen te bestuderen. Als poging om welke werkelijkheid dan ook te benaderen is de etymologie even adekwaat als iedere andere wetenschap. En wanneer zij alle aspecten van het woord in haar beschouwing betrekt, is zij misschien nog adekwater. Zo dachten de antieke wijsgeren daar al over, wanneer zij de kennis van de dingen in hun totaliteit als etymologia, kennis van de dingen die in het woord ter sprake komen, bestempelden. De etymologie van de woorden voor zout zou ons misschien dichter bij de werkelijkheid kunnen brengen dan de chemie, omdat zij minder gespecialiseerd is. Elke gespecialiseerde benadering van het ding immers zal minder de werkelijkheid benaderen naargelang zij meer gespecialiseerd is. Hier hebben wij dus een soort van Geigerteller om het symbolische gehalte van een object te meten: zodra het door een formule te vervangen is, is de symboliek eruit verdwenen en is het geen ding meer, maar bv. een chemische stof. Als symbool is de werkelijkheid, of liever: een bepaald fragment daarvan, een ding, alleen op strikt onwetenschappelijke wijze te benaderen. Het zout is oneindig veel meer dan een chemische stof: het is een symbool met een wereld van betekenissen. Het zout in de pap geeft daar een krachtiger smaak aan. Het zout is niet alleen een stof, chemisch of etymologisch of hoe dan ook, maar een kracht; het is er niet alleen, maar het doet ook iets. Het is een activiteit en verliest zich in die activiteit die het is. Dat is van wezenlijke betekenis voor de symboliek van het zout. De chemie heeft ons verleerd het zout als een kracht te zien. Maar de oude Mesopotamiërs vereerden het als een macht van beslissende invloed in het leven van de aarde en de mensen.Ga naar voetnoot[1] Krachten bewegen zich en zetten iets in beweging, zij nemen initiatieven en veranderen een wereld. Van welke aard is nu de kracht van het zout en wat is het dat zij in beweging brengt? Volgens Johann Jakob Bachofen, de grote symbolenduider uit de vorige | |
[pagina 103]
| |
eeuw, die vijftig jaren voor Freud reeds overal de moedersymboliek bespeurde, is het zout een symbool van de mannelijke kracht, die vereniging zoekt en vindt met het vrouwelijke element, het water en zo de zee vormt, door de Ouden genoemd met namen ontleend aan het zout.Ga naar eind[2] Het is niet moeilijk te gissen, hoe in de psychoanalytische school deze mannelijkheid nader geïnterpreteerd wordt. De Freudiaan Jones heeft dit uitvoerig uitgewerkt in een essay over de symbolische betekenis van het zout.Ga naar eind[3] Dit essay begint met een schets van het gebruik van het zout in religie en folklore, waarbij de auteur zich geheel op oudere literatuur verlaat.Ga naar eind[4] Hierbij blijkt de symbolische betekenis van het zout overal dezelfde te zijn, alomtegenwoordig op de gehele aarde. Echter: deze symbolische betekenis gaat de reële betekenis verre te boven. Zij moet die dus - langs de weg van de associatie - ontlenen aan iets anders. Dit andere moet van universele betekenis en van fundamenteel belang zijn - anders zou het zout niet overal op de wereld een symbolische betekenis kunnen hebben. Deze andere substanties kunnen nu niets anders meer zijn dan urine en sperma. Vruchtbaarheidsriten te over om deze gelijkstelling waarschijnlijk te maken; als vrouwelijke recipiens hierbij treedt vooral het brood op. Hoe spannend deze theorie ook is, het blijft de vraag, of deze zgn. dieptepsychologische kijk op het zout wel verder gaat dan oppervlakkige associatie. Dat levert nog geen symboliek op. Menigeen zal spinazie of leverworst met iets associëren, maar dan is dat geassociëerde een symbool op hetzelfde niveau, ook al boezemt het grotere afkeer in. Het oersymbool, waar beide naar verwijzen en hun symbolisch gehalte aan danken, is het kosmologische archetype van een amorfe blubber, dat op de meest uiteenlopende wijzen kan verschijnen. Wij moeten dus, zonder de betekenis van de psychoanalyse voor het inzicht in het symbolische denken te onderschatten, in dit denken zelf verder gaan dan het Freudiaanse schema schijnt toe te laten. Urine of sperma zijn niet de eindtermen, waar een vaag en evasief symbolisch denken halt voor houdt en waarbij het als evasief en maskérend ontmaskerd wordt door de interpretatie, maar begintermen van een kosmologisch mijmeren. Men kan het verschil tussen beide wijzen van beschouwen, de archaïsch-kosmologische en de Freudiaanse misschien zo formuleren: in het Freudiaanse systeem is bv. de moeder eigenlijk niet het symbool, maar het gesymboliseerde, niet een uitgangspunt, maar een eindpunt. Hier echter is het omgekeerde het geval: de moeder zelf is het symbool; bij de moeder eindigt niet het symbolisch denken, maar begint het pas: het moedersymbool is geen symbool van de moeder, maar de moeder is een symbool van het moedersymbool. En die moeder is hier niet een bepaalde figuur, maar een aspect van de totaliteit van het leven. Zo is, wat in het Freudiaanse systeem door het zout gesymboliseerd wordt, zelf weer een symbool op hetzelfde niveau als het zout. Freud heeft dus wel het beginpunt van het symbolische denken verbreed, maar dat denken zelf niet verdiept. De vraag is dus nog: wat is dat ‘mannelijke’ dat door het zout gesymboliseerd kan worden? Het antwoord, voorzover reeds gevonden, luidde: het is een kracht, die in dialoog treedt met een wereld. | |
[pagina 104]
| |
Los van ieder systeem kan men deze mannelijkheid interpreteren als een negatieve, prikkelende kracht, welke de structuren die zij aantreft, wijzigt. Dit wijzigen kan bijvoorbeeld een reinigen zijn. Dit verklaart de rol van het zout in reinigingsrituelen. Het zout, dat over het offerdier gestrooid wordt of de dopeling op de tong gelegd wordt, wijzigt de status daarvan. Deze statuswijziging is reiniging en wijding. Hierin gaat het zout als het ware een geheimzinnige coöperatie aan met het vuur, waarmee het dan ook dikwijls vergeleken wordt. Het brengt datgene waarmee het in aanraking gebracht wordt, op een ander niveau, geeft daaraan een uitdrukkelijke intentie, een gespannenheid en een breuk met het ‘profane’ bestaan. Het zout wordt niet additief aan het bestaande toegevoegd, maar verspreidt zich over het geheel en heeft daar een invloed op. Van de ene kant kan het zich oplossen, van de andere kant zich kristalliseren en op zich zelf terugtrekken. Daarom noemt Bachelard het zout een Janus in de materie. In de alchemie, zo zegt hij, wordt het zout gevaloriseerd als een principe van actieve concentratie, het is een centrum, dat velerlei sensaties naar zich toe trekt. Het houdt, aan de dingen toegevoegd, de consistentie daarvan in stand en zuivert ze.Ga naar eind[5] De zuivering door het zout is weer te vergelijken met de zuivering door het vuur. De zuivering grenst aan de vernietiging. De uiterste consekwentie immers van de negativiteit is het apokalyptisch landschap van de zoutwoestijn, waar het spel van de negativiteit is omgeslagen in een ernst, waarin de wereld verdort en verzilt. Zout is in zekere zin het speels en vurig tegenprincipe van de argeloze vruchtbaarheid; als die aan de negativiteit geen partij weet te bieden, ontstaat de verzilting. Met dit bijtende, zuiverende karakter houdt misschien ook verband het gebruik van het woord zout in de antieke literatuur, wanneer men spreekt over levendigheid van stijl en humor. Griekenland heet het zout der naties; de geest woont daar en waait er waar hij wil, speels en ongedetermineerd. Wat in de litertuur niet geestig is, heet geen zout te bevatten; het is ‘insulsus’ of ‘male salsus’; het geestige is het zoute.Ga naar eind[6] Ook hier prikkelt het zout, irriteert en houdt de aandacht gaande. Het is de geest die in zijn gang en gedrag niet te voorspellen is, het verrassende, dat wat een totaliteit anders maakt en daaraan als het ware een grotere ruimte geeft dan zij fysiek inneemt, een ruimte van vrijheid eromheen. Daarom is het zo moeilijk te omschrijven. Wanneer de Heer nu tegen zijn apostelen zegt, dat zij het zout der aarde zijn of moeten zijn, dan kunnen wij hier een wereld van betekenissen vermoeden van de aangeduide aard. Het zout is de geest die wakker en waakzaam houdt. De taak van de geest in de wereld is te voorkomen, dat het ware leven verstart. De geest tast de beperkte zekerheden aan en werkt aldus vooreerst negatief. Socrates, een eminent vertegenwoordiger van de geest in de wereld, vergeleek zich zelf met een horzel, die de paarden plaagt. (Plato. Apol. 3OE) Zijn taak was het de slapenden wakker te maken. (Clitopho. 408 C) Hij is principiëel een onruststoker, een sidderaal, die zijn omgeving aanvankelijk met verlamming treft. (Meno. 80 A) Kierkegaard, die zeker ook wel zout op aarde is | |
[pagina 105]
| |
geweest, zegt ergens met enige overdrijving, dat de grootste dienst die de ene mens aan de andere kan bewijzen, hierin bestaat dat hij hem onrustig maakt. Dat veronderstelt uiteraard, dat hij niet reeds onrustig is. Er is een soort van logheid en inertie in de wereld, waartegen de geest, het zout der aarde, zich altijd zal verzetten, zolang hij leeft. De dynamiek van het zout lokt een krisis uit door zijn prikkeling. Het zout der aarde is te vergelijken met de zuurdesem, die het hele brood doordesemt. Hun penetratie-vermogen schept nieuw leven in een dode omgeving, het roept een veld van leven op rondom zich, lost zich op in zijn omgeving en geeft daar een wakkerder karakter aan. Het zout der aarde is een principe van waakzaamheid, een tegenprincipe tegen de wet van de inertie. Het verzet zich zolang mogelijk tegen institutionalisering en verstarring en houdt de impulsen levend, die eenmaal het instituut in het leven geroepen hebben. Het is ook het wonder van de geest dat water uit de rotsen slaat en plotseling reliëf kan geven aan wat al eeuwen lang vervlakt is. De humor van het zout zet alle verworvenheden op losse schroeven en stelt ze opnieuw beschikbaar voor het levenwekkend spel van de geest. Het zout verzet zich tegen de aarde en gaat erin op. Het verliest zich erin om ze te veranderen. Om te werken moet het zout zich oplossen. Wanneer het zich op zich zelf concentreert en kristalliseert, is het louter negativiteit en onvruchtbaar. Niet als een harde, zelfgenoegzame kristal, maar zich oplossend in andere stoffen, als in zijn negativiteit ook zich zelf negerend vervult het zijn wezen. Hegel zegt in zijn van symboliek haast dronken natuurfilosofie, dat het zout het concrete neutrale is, welks materialiteit in een zelfstandig, afgescheiden bestaan een kunstmatige toestand is, omdat het alleen wezenlijk is in zijn betrekking tot het andere, eraan tegengestelde.Ga naar eind[7] Het zout op zich genomen is een zuil, een woestijn van negativiteit. Het is een component van een samengestelde stof, niet een totaliteit op zich zelf. Het is een principe, dat met andere principes moet samenwerken, een kracht tegen andere krachten. Het is zich zelf niet genoeg: geest, waakzaamheid en onrust maken, uit hun verband gerukt, de wereld onbewoonbaar. Zo begrepen is de uitdrukking ‘zout der aarde’ rijp voor een wending naar het ethische, zonder dat, zoals bij de allegorische interpretatie zo dikwijls het geval is, hiervoor grote vernuftigheid en dus kunstmatigheid vereist worden. Een goede moraal wordt niet ‘getrokken’: hij dient zich aan als een uitnodiging van de werkelijkheid, hoe zwijgender des te onontkoombaarder. Het zout der aarde moet zich op mannelijke wijze engageren in de wereld. Want als het zout krachteloos wordt en zijn dynamiek niet uitstort over de wereld, als de geest zich terugtrekt in zijn eigen kristallen, hoe zal hij dan de wereld beïnvloeden? De geest, de geestelijkheid, het intellect - of hoe men dit woord ook wil uitleggen - zal een kaste gaan vormen die door de wereld wordt veracht. Misschien dat iemand hier, ook al uit een soort van wraak over deze plotselinge moralistische wending, zou willen tegenwerpen: alles goed en wel, maar in de uitdrukking | |
[pagina 106]
| |
‘gij zijt het zout der aarde’ wordt het zout niet gebruikt als symbool, maar als een metafoor. Het is een vergelijking. Zoals het zout smaak geeft aan het eten, zo geeft gij een zekere wakkerheid aan het leven van de mensen. In plaats van het zout in het eerste deel van de vergelijking zou eventueel de chemische formule gebruikt kunnen worden. Er is eenvoudig sprake van een van die analogieën, waarover elk logisch tractaat spreekt. Er wordt hier niet een totale werkelijkheid bedoeld, maar één bepaald aspect daarvan, dat toepasselijk is op de situatie. De vraag naar het wezen van de metafoor gaat ons hier niet aan. Zeker is wel, dat in de metafoor van een soort symboliek sprake is. De vergelijking ligt, symbolisch gezien, op een lager niveau, zoals het teken lager ligt dan het symbool. Er is meer rationalisme aan. Men kan de genoemde uitspraak tot een vergelijking herleiden, maar doet haar dan een rationalistisch geweld aan. Zoals zij er staat, is zij geen vergelijking, evenmin trouwens als het schoolvoorbeeld: een leeuw van dapperheid. De leeuw is hier een symbool en roept als zodanig een wereld van betekenissen op, die veel ruimer is dan de notie dapperheid. Het lijkt mij dan ook, dat de toevoeging ‘van dapperheid’ alleen dienstig is om de nadruk te leggen op en bepaald belangrijk moment in deze wereld van betekenissen, om deze als het ware te concentreren op de gegeven situatie. In ‘gij zijt het zout der aarde’ is zelfs van een beperkende toevoeging geen sprake, en evenmin van een overdracht of vergelijking, zodat men hier toch wel van een symbool kan spreken. Daarenboven zegt deze uitspraak wel degelijk iets over het zout zelf nl. dat het een kracht is; het zout is er niet bijgehaald als illustratie, maar het is de kern van de gehele visie. De visie is aan het zout ontvonkt, het zout is niet naar de visie gehaald. Zeker geen metafoor is in elk geval het zout, dat de dopeling op de tong krijgt en het water dat hem over het hoofd gegoten wordt. Daarom kan hier het woord onmogelijk vervangen worden door de formule. De dopeling krijgt geen chemische stof op de tong, maar een stuk natuur, dat symbolische betekenis heeft of kortweg: betekenis. Hij wordt niet gedoopt met H20, maar met natuurlijk water, met helderheid, vloeibaarheid en alles wat de wereld van het water betekent. Symboliek is in denken en handelen de omgang met een stuk werkelijkheid. Het ding wordt benaderd in zijn totaliteit en dus op een naiëve en als men wil onmethodische en onwetenschappelijke wijze. De sluipwegen van de methode voeren altijd naar de gevel of naar de achterkant, naar de zijkant of naar de onderkant van het ding en dat dan nog alleen in het ideale en dus denkbeeldige geval, dat het ding een kubus is en niet een zeer onregelmatig veelvlak met een onberekenbare inhoud. Geen formule kan op uitputtende wijze het ding vatten. Het ding is een concrete oneindigheid, object van een denken of mijmeren, dat tot in het oneindige kan voortgezet worden. Het symbool heeft nooit deze bepaalde betekenis; het is een product van de vrijheid, die de dingen in haar spel betrekt en haar eigen veelzinnigheid oplegt aan de wereld. Daardoor is | |
[pagina 107]
| |
deze vrijheid kosmogonisch, een wereldgrond. Dat ook een wetenschap als de psychologie deze vrijheid tot een eenzinnige keuze maakt en het symbool misverstaat, volgt hieruit. Het zou nuttig zijn deze gedachte nader te adstrueren, ook omdat men veelal geneigd is van de psychologie in dit opzicht meer te verwachten dan van een andere wetenschap en meer dan zij kan geven. Maar deze toch al grillige rapsodie zou daardoor helemaal haar structuur verliezen. |
|