Roeping. Jaargang 37
(1961-1962)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Tom Naastepad
| |
1. Wijze: ‘Schoon lief, hoe ligt gij hier’Gij hebt ons uit de droom gewekt
waarin wij bij U sliepen,
het morgenlicht toont ons oprecht
uw aangezicht, uw liefde.
Gij hebt de wade van de nacht
kloekmoedig weggenomen,
geen slaper had U ooit verwacht,
Gij moest van verre komen.
Wij zijn zo talmend opgestaan
en wankelden mismoedig,
de ogen zijn weer toegegaan,
wij wisten van geen groeten.
Uw licht, doortastend uitgestrekt,
het heeft naar U geluisterd,
het is de Zoon, door U verwekt,
door onze slaap verduisterd.
| |
[pagina 15]
| |
Hij is kloekmoedig opgestaan
toen Hem de nacht niet spaarde,
Gij wordt tot in de dood verstaan
en het wordt licht op aarde.
| |
2. Wijze: ‘Het regende zeer’Diep is de zee, diep is de lucht,
de wateren zijn uiteengevlucht
om U te eren,
bij hoog en laag zullen wij zweren,
uw Naam is wijd en zijd geducht.
Uw uitgespannen firmament
heft van de aanvang tot het eind
het Woord van boven,
uw adem komt ons aangevlogen
uit alle oorden van de wind.
De vogel Geest is uitgegaan
en geeft het water te verstaan
dat het zal spreken,
het spelt de dood, voorspelt het leven,
o Mensenzoon in de Jordaan.
| |
[pagina 16]
| |
De vissers komen na de nacht,
het meer heeft op uw Woord gewacht,
het net zal scheuren,
wij worden uit de dood geboren,
de Vis heeft ons aan wal gebracht.
Het vastberaden firmament
bedwingt het woelig element
van hier beneden,
Gij komt van heinde en ver geschreden,
over het water waait de wind.
| |
3. Wijze: ‘Wij klommen op hoge bergen’God wilde een landman wezen
die ploegt en zaait en oogst,
het water is bezweken,
voor goede grond geweken,
de aarde kwam omhoog.
God wilde een rijk man wezen
met voorraden in de schuur,
hij geeft bij tijden regen,
hij heeft de wind vooruitgestuurd,
de winst komt op de duur.
| |
[pagina 17]
| |
God wilde een houtvester wezen
omdat hij van bomen houdt,
hij kan er de jaren in lezen
dat hij welvarend is en oud,
o wijsheid van het woud.
God wilde een vader wezen
van namen zonder tal,
hij heeft er zijn woord gegeven,
een zaad dat als het breken zal
in goede aarde valt.
God wilde een gastheer wezen,
een bruiloft zonder eind,
hij liet zijn wingerd vertreden,
want al zo zeer zijn wij bemind,
de wijn maakt welgezind.
Er zou nog een tuinman wezen
met Pasen bij het graf,
die heeft de lelies geprezen
en alle liefde in de hof,
o Heer God, U zij lof!
| |
[pagina 18]
| |
4. Wijze: ‘Schoon jonkvrouw, ik moet u klagen’
(mannen)
De zon heeft God ons gegeven
als zijn rechterhand,
Hij richt bij dag onze schreden
naar het vaderland,
alle leven was verslonden
door de duisternis,
maar zijn hand heeft ons gevonden,
daar Hij bij ons is.
(vrouwen)
Des nachts wiegt Hij ons ter ruste
in ons vlees en bloed,
de zee houdt aan bij de kusten,
lied van eb en vloed,
want de maan bezeilt de streken
van het moederland,
mensen, ademt op de vrede
van Gods linkerhand.
(samen)
Als God met twee handen zegent
dan ontstaat een jaar,
tot geheimenis en teken
van zijn Woord vruchtbaar,
| |
[pagina 19]
| |
zoveel maanden als er zonen
zijn in Israël,
aan wie Hij het land zou tonen
van Emmanuël.
En allen die er geloven
in den Zoon die kwam
zijn als de sterren daarboven
zaad van Abraham,
niemand kan hun aantal noemen
als zij samen zijn,
maar het zal een eeuwig roemen,
ja en amen zijn!
| |
5. Wijze: ‘s Nachts rusten meest de dieren’De vogels en de vissen
zijn op één dag gemaakt,
want er is niets daartussen
dan Geestes wind die waakt,
dag van geheimenissen
stilzwijgend en bespraakt.
De vissen zijn geduldig
en niemand hoort hun dood,
| |
[pagina 20]
| |
maar God vermenigvuldigt
voor mensen in de nood,
de mensen eten gulzig
bij Jezus vis en brood.
Maar alle vogels zingen
en zaaien doen ze niet,
zij doen alleen maar zingen
en maaien doen ze niet,
van alle stervelingen
zijn zij het hoogste lied.
Een vis genas den blinde
op Rafaëls besluit,
bij Sara die beminde
dreef hij den duivel uit,
en Ninive werd ziende
door Jona, vis en duif.
Een duif kwam aangevlogen
toen Jezus werd gedoopt,
door vissen en door vogels
werd ons het heil beloofd,
maar toen het was gekomen,
toen werd het niet geloofd.
| |
[pagina 21]
| |
O Jezus Ichthus, spijze,
vermenigvuldigd brood,
profeet die ten bewijze
het eigen leven bood,
eens zullen wij U prijzen,
genees ons met uw dood.
| |
6. Wijze: ‘Ick seg adieu’‘Mijn God, waarom hebt gij mij toch verlaten’?
Zo klonk het op de zesde dag op aarde,
want op die dag vroeg God met smart
bemind te worden door het hart
van vlees en bloed
van vlees en bloed,
dat is een lust die lijden doet.
De dieren waren op die dag geschapen,
zij zijn omtrent het zesde uur gaan slapen,
alleen het witte lam bleef staan,
wat heeft men met het lam gedaan,
Jerusalem
Jerusalem,
wat doet gij met het witte lam?
| |
[pagina 22]
| |
De mens moet steeds het eigen huis verlaten,
en als daarbuiten 't eerste lam gaat blaten
dan bindt de man zich aan zijn vrouw
en die twee zullen in hun trouw
één lichaam zijn
in vreugd' en pijn,
en aan elkander eigen zijn.
Heer Jezus, die gestorven zijt op aarde
en die de beste wijn voor ons bewaarde,
Gij zijt met Pasen opgestaan,
zo zullen wij met U voortaan
één lichaam zijn
in brood en wijn,
en in de dood U eigen zijn.
|
|