| |
| |
| |
José Boyens
Italiaans Reisjournaal
II
Faënza
Veel te weinig bekend is, 32 k.m. van Ravenna, het Museo internazionale delle ceramiche te Faënza [Frans: Faience]. De beroemde kollektie is in de oorlog geheel verwoest, maar dank zij gulle schenkingen gewijzigd opgebouwd. Het museum is ontzaglijk groot en bevat keramiek uit Peru en Perzië, Engeland en Hongarije, Canada en Japan. Uit China is er een schaal van seladon van een bescheiden, klassieke vorm, maar in een onvergetelijke nuance groen. Veel stiller dan oud korstmos in de zomer. Veel helderder dan een steen van jade. Er is een derde-eeuws vaasje van het Menas-heiligdom te Egypte: Oasi di El-Fayyum. De kruikjes werden vervaardigd naar analogie van de flesjes met heilige olie uit de lampen van de kerken te Jerusalem, die de pelgrims van hun tochten mee naar huis brachten [nu voornamelijk in het Noorditaliaans museum te Monza]. -
Menas, de nationale Egyptische heilige, de zwijgzame asceet, spreekt dwars door zoveel eeuwen heen luid tot onze verbeelding. Hij bezit volgens de vitae de heldenmoed van St. Joris en de steile verstorvenheid van St. Symeon de Styliet. Van de eerst neemt hij een deel der ikonografische afbeelding over: hij wordt de populaire ruiter-heilige. Als hij op het einde van de derde eeuw sterft, gaat zijn graf in de eerstvolgende eeuwen voor het land van de Nijl de betekenis krijgen, die de St. Jacob van Compostela voor de middeleeuwen en Lourdes voor onze tijd heeft.
De verzameling moderne keramiek vergt te Faënza eigenlijk al een kleine dag. De Skandinavische landen, maar vooral Canada en Duitsland tonen prachtige vazen en potjes, schalen en kommen, in brutaal steenrood, een archaïsche patine, of vermoeid oker. Merkwaardig is de grote Italiaanse kollektie, waar de ene kunstenaar al individualistischer en ekstremistischer vormen laat zien dan de ander en even ondefinieerbare als onbruikbare zaken schept. Onbegrijpelijk is de tegenstelling met het keramische huisraad in woningen van mensen die op literair of muzikaal gebied smaak hebben: geen intellektueel voelt zich op z'n ongemak bij de dame met de grote hoed en de windhond en vol piëteit worden stenen violen of hard rood gebakken rozen op het graf gelegd van een dierbare overledene. Dat Italië tientallen jaren op Duitsland ten achter is in de
| |
| |
verbeelding van het heilige, weet eenieder. Als er al pogingen ondernomen worden tot het fabriceren van minder gekonfijte hemelbewoners, dan is het sukses tot nu toe nog steeds op de hand van de lieflijke gipsgieters gebleven.
| |
De hagedis
Wij verlaten Faënza en rijden in rustig tempo naar Ancona. Na Pesaro is de weg toerist-vrij en kunnen we onze scooter als fiets gebruiken, de motor afzettend voor alles wat ons treft: regel of uitzondering.
Daar is b.v. het hagedisje op de grote weg naar Senigallia. Het is het kleinste dat ik ooit gezien heb in dit hagedissenrijke land, niet groter als twee kindervingerkootjes, met staart en al. Ik vind het maar gevaarlijk voor hem, zo midden op die betrekkelijk drukke verkeersweg, doodstil. Omdat ik voor klein altijd een groot zwak gehad heb, stap ik af om hem te vangen en op een veiliger plaats neer te zetten. In mijn hand, zo van dichtbij, zie ik pas wat een wondertje hij is: hij heeft een leren jasje aan van het prachtigste en dunste krokodil wat denkbaar is. Op z'n mosgroene rug: blokjes gebroken wit als een rij nerveuze naaldeprikjes. Z'n keeltje klopt koud en onaangedaan en op een vreemde manier toch angstig, vlak boven m'n huid; alleen z'n naar buiten staande kevervoetjes en staartje raken die. Opeens is hij me ontsnapt. Hij is al weer op de rijweg als er een vrachtauto aankomt.
Als ik hem terugvind, rent hij in hoog tempo op één kei rond, steeds even snel en geen centimeter uit z'n baan wijkend. Het is hem in z'n kleine hagedissenhoofdje geslagen. Dit moet een dodelijke evenwichtsstoornis zijn. Het beklemmende is, dat er volstrekt niets aan hem te zien is: geen druppel bloed, geen lid geschonden. Het lijkt nog steeds mijn kleine wonder van straks, een volkomen mikrokosmos. - Zou er nog een kans zijn? Ik houd mezelf voor, dat het leven van alle wezens beschreven ligt en dat ík niet geroepen ben, daar een wending in te brengen, als ik de moed mis voor een wrede en liefderijke euthanasie. Wreed, misschien alleen voor mij. Ik zet hem tussen het gras, een heel stuk van de weg af. Maar wil níet zien hoe hij daar moeizamer, maar even hardnekkig begint rond te draaien.
| |
San Ciriaco
In Ancona staat de dom San Ciriaco op een vorstelijke hoogte: van stad en wijde omtrek het hoogst gelegen klimpunt en ook anderszins uniek om z'n bouw. Hier doet zich hetzelfde merkwaardige verschijnsel voor als bij het
| |
| |
Palazzo Pubblico in Siëna: hoewel vele eeuwen met grote tussenpozen van rust aan een voldragen werk hebben bijgebouwd, heeft dit alleen maar geleid tot een steeds imponerender eenheid.
Op de heuveltop is slechts plaats voor de dom en de ruimte die hij nodig heeft om vrij te kunnen ademen. Waar de helling al begint, staat het kostershuis in een achteloze hoek geschopt. Misschien dat de tirannieke bewoner daarom de bezoekers van allerlei nationaliteit laat staan popelen tot ver over de toegezegde openingstijd. Ik probeer ondertussen het beeld van de gevel in mijn herinnering te griffen: een uitspringend voorportaal op rustende leeuwen, het bekende Lombardyse type. Het zal een van de motieven worden waar ik deze reis jacht op ga maken: in Bari en Bitonto, Ruvo en Troia, het volkomen verlaten Siponto, in Acerenza als vroegste voorbeeld en in het eenzame, hooggelegen Monte San Angelo, overal verschijnt het, als onafscheidelijke versiering van het hoofdportaal. En hoe zuidelijker, hoe kleiner. In Ruvo en Bari is het stenen baldakijn nog net een bewust getekende, architektonische lijn; de hele protirus lijkt er met een machtige, met leer beklede hamer met één geluidloze slag in de muur gedreven. - Maar de zon is te fel: ik moet m'n voorgenomen aktiviteiten staken en ga terug naar de schaduw om me daar aan te sluiten bij de stemming van algemene berusting. Al te evidente, steekhoudende en loze veronderstellingen worden geopperd; vermoeid afgewezen. Afwachten is het enige wat we kunnen doen.
Eindelijk. Daar verschijnt de koster. Gekleed in een rode tabbaard tot bijna op de lobbesachtige schoenen. Hij schrijdt met de waardigheid van een rectormagnificus die zijn uitverkiezing nog als een goddelijke vingerwijzing beschouwt. En het plooiloze stuk pantalon, dat er onder uitzakt, kan aan zijn onkreukbaarheid niets afdoen. Toch doet het in de vouwen verlepte rood van zijn kleed eerder denken aan de wrede dracht van een privé-beul, in dienst van een renaissance-potentaat, die voor zijn hele hofhouding sinds enige tijd een bezuinigingspolitiek heeft moeten invoeren.
Eenmaal binnen in de koele kerk, leeft iedereen op. Het gebouw heeft een eerbiedwaardige geschiedenis. Op de ruïnes van een venustempel ontstaan, ergens in of tussen de vierde en de zesde eeuw, was het aan de H. Laurentius gewijd. Maar toen in 1017 de relieken van de H. Marcellinus en Ciriacus er in werden bijgezet, gaf de kerk z'n naam, beschermheilige en bouw voor een betere. De Romeinse basiliek werd Romaans; de bestaande kerk de pseudo-dwarsbeuk van de nieuwe. Pseudo, wan zij krijgt een vooral voor die tijd zeldzaam grondplan: een grieks kruis, dat aan de vier zijden even lange armen heeft. De ‘door de kerk heen gebouwde’ arm had en heeft eveneens twee zijschepen. Deze dubbele symmetrie stoot dan bij de viering, het centrum, fugatisch en vreemd op elkaar. Fugatisch, want beide lengte-bouwen grijpen elkaar vast en gaan eendrachtig
| |
| |
naar het middelpunt. Vreemd, omdat het zo zeldzaam is in de bouwkunst, maar hier ter plaatse, zo boven mijn hoofd, is het alleen maar vanzelfsprekend. De zware, houten plafondbalken van de zijschepen lopen schuin af waar ze bij elkaar komen. Het lijkt of een schrijnwerker met een reusachtige zaag twee dakpunten van vijfenveertig graden gezaagd heeft en die met wat velpon aan elkaar gelijmd tot een rechte hoek. Het is superieur verstelwerk, want alle balkribbels lopen op de centimeter door. - Het komt niet zo vaak voor, dat ik door een architektonische oplossing ontroerd word. En toch, hier gebeurt het. Is het de verstandelijk zo lucide oplossing die ik bewonder? Of het eerlijk tonen van de konstruktie? Vind ik er dus mijn eigen tijd in terug? Ik kom niet aan een antwoord toe; weet alleen, dat de schuin op elkaar toelopende plafonds van de zijbeuken voor mij fier en rustiek zijn als van een adellijke boerenschuur. Ik zou er onder willen slapen en er altijd door bewaakt willen worden.
Bij de verbouwing tot een grieks kruis werd ook het hoofdaltaar verlegd. Overigens hebben alle armen minus de ingang een altaar, zodat men niet precies weet, wáar zich tot den Heer om raad te wenden. - De rechter arm, die de oude krypte onder zich bergt, is afgesloten met enkele marmeren platen, alle voorzien van ingegraveerde voorstellingen. Ze zijn moeilijk te dateren. Kaarten ervan bestaan niet, fotograferen is verboden, en men weet in de sakristie geen enkele inlichting te verschaffen. Er is een sterk byzantijnse invloed, maar persoonlijk verwerkt. Een bijna Grieks vormgevoel op bepaalde plaatsen. Logisch gezien zou ik ze natuurlijk voor de grote verbouwing moeten dateren. Er staan een bisschop, twee apostelen, twee profeten en, uiterst links, Maria en Gabriël, die haar de blijde Boodschap brengt. De gebaren van beide laatsten blijven, zoals gebruikelijk, gebonden. Als bij de Balinese danskunst heeft het opheffen van de hand zijn eigen betekenis; ik wil zeggen: ik spreek. Maria en Gabriël komen dus bepaald niet uit hun byzantijnse plooi, maar Gabriël heeft een gezicht dat duidelijk verwant is aan Griekse mozaïekfiguren. Het schuine profiel is er heel scherp en beslist ingegraveerd door een hand die niet geaarzeld heeft. Daardoor is er een onvergetelijk hemels gebold gezichtje ontstaan. Zo vergeestelijkt, dat het zelfs niet op de hals van de meest verstorven klaris zou passen. Maar door de zachte welving tegelijk aan een kleine appel herinnerend. Een gelaat voor een etherisch wezen, dat één keer een reis naar de aarde moest maken.
Als ik buiten kom, is de zon zachtmoedig geworden. Rechts ligt, in de diepte tussen dokken, gemeerde schepen en bootjes de gave triomfboog van Trajanus. Tussen honderdveertien en honderdzestien opgericht door de fameuze Apollodorus van Damascus en nu, op een in zee uitstekende tong gelegen, een sta-in- | |
| |
de-weg voor de ekspansieve scheepsbouw. Een belachelijk anachronisme.
Voor me uit is de zon al zo ver gedaald, dat ik haar in de zee kan zien douchen. De Adriatische zee, de rustigste en meest volwassene van de grote wereldwateren. Als ik, de heuvel af, het kostershuis voorbij ben, en omkijk naar de kerk met de rustieke, vertrouwen wekkende gebinten en een waarschijnlijk gelijkend portret van de engel Gabriël, merk ik voor het eerst, dat het marmer van de S. Ciriaco licht aangekleurd is. Nauwelijks rose. Of beschouwt de zon het als haar taak voor de avonduren....?
| |
Loreto
Tussen Ancona en Ascoli Piceno liggen drie pleisterplaatsen, waar wij echter maar kort of hoegenaamd niet pleisteren. Daar is het pelgrimsoord Loreto, waar het huisje van Maria uit Nazareth definitief een woon heeft gekregen. Dat rotsachtige kamertje is zich, ondanks de praktische bezwaren aan zo'n mirakuleuze reis verbonden, hier ter plaatse komen vestigen. Niet zozeer als gevolg van een goddelijke ingeving, als wel bij wijze van tegemoetkoming aan de gelovige verlangens van Loretanen en Italianen. Het rotsvertrekje wordt nu zo gretig vastgehouden door onze Moeder de Kerk, dat zelfs een wonder het maar kwalijk opnieuw zou kunnen doen verhuizen. Er is een uitgelezen renaissance-paleisje overheen gebouwd, op zijn beurt overhuifd door de grandioze basiliek van Giuliano da Sangallo. In de zijkapellen hebben Melozzo da Forlì en Luca Signorelli fresko's aangebracht. Zelfs Bramante heeft met z'n zuilenhof aan het voorplein het huisje willen overhalen zich toch tevreden te geven met z'n Italiaans verblijf. Hoe zou het, bijna bezwijkend onder de druk van zoveel eeuwen kunst, geloof en roomse organisatie, het van zichzelf kunnen verkrijgen om opnieuw de stenen vleugels te strekken? Het is toch al met zoveel kunst- en vliegwerk hierheen gekomen.
Aan het plafond van authentieke rots zijn zwakke lampen opgehangen. De wanden zijn donker geblakerd door de walmende kaarsen. Terwijl een priester de Mis opdraagt, staan enkele tientallen mensen op elkaar gewrongen, maar volkomen gekoncentreerd in hun gebeden, als muzelmannen, die midden in de drukte van een oosterse stad hun gebedsmatje hebben uitgerold om op het voorgeschreven uur Allah te prijzen. Door geen gefluister of geschuifel achter zich laten zij zich afleiden van hun gekondenseerd gebed: het moet er allemaal uit, wat zij Maria al zo lang te vragen en te vertellen hebben. En hier is ze dichtbij. Hier kun je bijna haar blauwe sjerp aanraken. Hier heeft ze gelezen in haar gebedenboek, gesponnen, en het weinige voedsel gebruikt, dat ze nodig had om te kunnen voortbestaan. Want ze leefde heel sober. Gebruikte alleen het allernodigste, om zich daarna weer in gebed te kunnen begeven. Ook liep ze
| |
| |
op blote voeten; hier, op deze grond heeft ze ze neergezet, klein en kwetsbaar, maar doelbewust. En ze droeg een blauwe sjerp. O Maria, ontferm U over ons. Help ons in onze nood.
De achterhoede bestaat uit kleiner-gelovigen. De mensen hier komen al gedeeltelijk uit nieuwsgierigheid. Ze storten een akuut gebed en bekijken daarna belangstellend de wanden, betasten ze, voor ze het donkere heiligdom verlaten om te voelen hoe echt ze zijn. Zij missen al de middeleeuwse vanzelfsprekendheid van degenen, die dicht bij het altaar staan en die geloven dat God het godsonmogelijkste met licht gemak realiseert; alleen al om alle twijfelaars voor hun leven te beschamen. Heel traag schuift deze achterhoede door de donkere kamer, als een langzaam aanslibbende massa. Maar zeker niet ongevoelig voor de ekstreme vroomheid, de fanatieke huiver van deze heilige plaats.
En daarin schuiven wij mee, protestants van geest, puristen van het katholicisme, dat wij zouden willen ontdoen van z'n zintuiglijke woekeringen. Wij schuiven mee als een klein, cynisch slibdeeltje. Wij vragen een abstrakter God, supreem als in Cefalù. Wij bekennen het. Ons geloof is van lager orde. O Maria, ontferm U over ons.
Buiten hebben de santekramen hun rode en witte plastic madonna's al uitgestald, de rose rozenkransen en veelkleurige beeldjes. De slagers aan hun houten banken kappen met één slag de verse broodjes open en snijden met een vlugge beweging langs de buik van het geroosterde varken aan de stok. Families die al aan hun pelgrimsplicht voldaan hebben, zetten zich opgewonden pratend op de stoep in de schaduw, drinken om beurten uit de wijnkruik en bijten met overgave in het knappend broodje. Het is zondag en nog vroeg. De zon staat al hoog. Er is overal zoveel prachtigs te zien. De dag kan goed worden. Dat denken ook de beheerders van de werkelijk civiel geprijsde madonna's van Loreto. Voor hoeveel heilige beschermers zijn de mensen, als 't wat meeloopt, op één dag niet te winnen?
[Wordt voortgezet]
|
|