| |
| |
| |
Journaal
HARRIET LAUREY - Zeker hoor ik ook bij die blinde vereerders van onze overleden Paus, omdat ik mij zo kwaad maak over sommige artikelen die sommige mensen in sommige bladen schreven. Ik wil niet geheimzinnig doen, maar ik weet niet precies wie wat waarin schreef. Maar daar gaat het ook niet om. Het gaat om de mening, dat er onder het katholieke volk een neiging zou zijn om Pius XII te vereren en aan te roepen alsof hij zeker in de hemel is, terwijl daarbij de mogelijkheid veronachtzaamd wordt dat hij als onvolmaakt sterveling gestorven en nog niet in de eeuwige heerlijkheid is. En die mening doet voor mij helemaal niet ter zake. Want God is geen boekhouder en geen puntenverzamelaar. Als er een oprecht, massaal vertrouwen heerst onder de katholieken dat Pius XII al hemeling is en wij onze gebeden naar die overtuiging inkleden, dan zullen ze niet als onbestelbaar worden teruggestuurd. De kracht van genade, die aan deze warme gevoelsovertuiging en het daaruit voortvloeiende geloof verbonden is, zal niet minder goed zijn besteed wanneer de gestorven paus nog niet in de hemel zou zijn. Integendeel, geloof ik. Een sterker beroep op God's liefde om hem zo gauw mogelijk bij Zich op te nemen is niet voorstelbaar. Daarom doet zo'n redelijk vermaan mij zo onplezierig aan. Net als alle al dan niet verhulde critiek op het beleid van Pius XII. Natuurlijk bestaat er grond voor critiek; God heeft geen volmaakte schepselen op aarde. Maar waarom moet die juist nú naar voren gebracht? Het is nog tijd genoeg als deze jaren tot de geschiedenis zijn gaan behoren en alle afwegen van voor en tegen gebeuren kan in de objectiviteit van een historische beschouwing. Nú krijgt het voor mijn gevoel de bijsmaak van stemmingmakerij, van nog flinker en breder willen zijn dan een ander; en Pius XII was toch wel zó goed als mens en als Opperherder, dat hij dáár te goed voor is.
TEGENBOSCH - verhalen van Karel Elno:
Op bezoek bij Jean Arp, werd hij door de kunstenaar meegenomen naar de kamer van zijn gestorven vrouw. Daar toonde Arp die kleine ‘vormloze’ dingen die de vorm hebben van ei en slang en schelp en vis, en vertelde: Toen wij daar destijds mee begonnen, mijn vrouw en ik, zulke dingen te maken, deden we ze 's zondags wel in een zakje en wandelden ermee het bos in. Dan legden we ze hier en daar neer, tussen het gras, half onder bladeren, aan de voet van een boom en tussen struiken en dan hoopten we dat het zo mocht blijven. Geen tentoonstellingen en geen geschrijf. Dat er iemand zou mogen komen, die dit zag liggen en zou zeggen: wat is daar nu gegroeid! en dan zeggen: is dat gegroeid? nee, dat is door mensen zo gemaakt, en dan zich verwonderen: nochtans schijnt het wel of het groeit in het gras.
Het neefje vroeg aan zijn ouders of hij aan het stemlokaal mocht posteren met een vaantje: ‘Stemt lijst 3 C.V.P.’ en de ouders die persoonlijk, naar blijkt, geen bezwaar hadden, tegen deze partij, noch dat hun zoon zich zo vroegtijdig tot die keuze verbond, stemden toe en lieten hem begaan. Toen het tijd was dat ook de ouders moesten stemmen, begaven zij zich naar het stembureau en waren benieuwd naar hun zoon als werfengel der C.V.P. Hoe hun schrik te beschrijven? Daar stond hun jongen voor de deur van het bureel, het gelaat in de vinnige snit der overtuigden, star de blik en scherp de mond, en in zijn rechterhand het bord ‘Stemt lijst 3 C.V.P.’ en in de linker: ‘Stemt lijst 5 Kommunisten’. De moeder ijlt op haar kroost toe: ‘Wat doe je nu, jongen!’ en de zoon zegt: ‘Ik mocht het
| |
| |
toch van u’ - ‘Maar wij hebben toch nooit goed gevonden, dat je voor de kommunisten zou reclame maken!’ - ‘O, zegt de zoon ontspannen, het is het vaantje van Sjarel, die even naar het toilet moest’.
En overigens is men in Vlaanderland niet erg gelukkig, om niet te zeggen wantrouwig aangaande de nieuwe Paus Joannes XXIII. - Omdat hij zo Frans is allicht? - Neen, hij rookt cigaretten.
VAN DER PLAS - De ‘Brieven uit Rome’ gelezen van pastoor J. Brouwers in het oktobernummer van Te Elfder Ure. Waarom treft zo'n stukje als een donderslag bij heldere hemel? Omdat je het al die jaren onvoorstelbaar achtte dat iemand eens open en eerlijk vertelde wat hem in de constellatie van de Kerk onzer jaren verontrust; omdat iemand eens, prudent mediterend, weergeeft wat op zoveel kleine kringen en gespreksgroepjes van Katholieke intellectuelen altijd naar voren komt en weer de doofpot ingaat. Het treffendst is voor mijn gevoel dit thema in de ‘Brieven uit Rome’: er is geen dialoog in onze Kerk meer. Er is geen gesprek meer van hoog tot laag en van laag tot hoog; geen uitwisseling van denkbeelden over de toekomst van de Kerk. De gevoelige eenling, het doodgewone lidmaat, een van de vierhonderdvijftig miljoen zou, om tot de top door te kunnen dringen, een zó lange trap zó moeizaam moeten bestijgen, dat hij er al niet eens aan begint. Zo is het ook met die correspondentie van Poels en Muckermann, waaruit pastoor Brouwers citeert: welk ander nut heeft die bewogen correspondentie opgeleverd dan dat een handvol Nederlandse katholieken haar nu, na jaren, instemmend lezen? Twee groten van geest, maar, in de hierarchie, kleinen van statuur hebben weerszijds hun zorgen en denkbeelden aangaande ‘Rome’ onder woorden gebracht, en ze hebben daar mee nog geen tree hoger geklommen op de lange trap naar de top. ‘Alle wegen naar Rome zijn versperd’. Dat gevoel van zinloosheid maakt zelfs een zo mooie reeks overwegingen als die van pastoor Brouwers eigenlijk een treurig document van onmacht. Het is een publicatie uit een obscuur maandblaadje ergens in Noord-west-Europa [o ja, dat is ook zo: Nederland], en dat is dat. Stemmen als van Poels en Muckermann en brieven als van pastoor Brouwers [uit Banholt ook nog, N.B.! waar ligt dat!] zijn stemmen namens groepen, grote groepen eerlijk
verontruste, idealistische katholieken, maar het zijn stemmen in de woestijn.
Pastoor Brouwers schreef nog voor de dood van Pius XII. Hij eindigt zijn brieven met een visie op een Paus die zou moeten reizen, en voor mijn gevoel is het een visioen: ‘Ik zie weer voor me de reizende pausen, die uit apostolische motieven hun kudde bezochten, in Italië niet alleen, maar ook over de grenzen... Waarom verlaat de Vader der volkeren, de grote banierdrager van Christus, nooit de Heilige Stad, om een apostolisch bezoek te brengen aan de hoofdsteden der christenheid?... De wereld is klein geworden... Verbeeld u deze filmflits: de paus, te Stanleyville toegejuicht door duizenden gedoopte negers; de Vader temidden van zijn allerjongste kerken’...
Op het moment dat ik dit schrijf lees ik in de krant dat President Kubitchek van Brazilië de nieuwe paus heeft uitgenodigd voor een bezoek aan zijn land. Allerwegen is men van oordeel dat Zuid-Amerika het zorgelijkste deel van de Katholieke Kerk in onze dagen vertegenwoordigt. Zou een bezoek van Johannes XXIII aan Brazilië b.v. dan ook maar weer een waan zijn, een spontaan, maar voor Rome al te spontaan denkbeeld? En ook deze nieuwe paus is al hoogbejaard, ook voor hem zou een dergelijke reis al te vermoeiend zijn. En toch: de gedachten van pastoor Brouwers laten je niet meer los, als je ze gedeeld hebt, en dit is er maar één van. Wat hoopt hij, nu er een nieuwe paus regeert en men algemeen een ingrijpende verandering van atmosfeer in ‘Rome’ voorspelt? Wat hoopt
| |
| |
hij, een pastoor uit Banholt [Limburg] méér, stoutmoediger en tegen hoeveel méér redenen tot wanhoop in dan een pastoor uit Stanleyville [Congo] of Mobile [U.S.A.]?
HARRIET LAUREY - Na veel gepeins en na nauwkeurige kennisneming van de opinies van de andere Journaalschrijvers, ben ik tot de mening gekomen die ik van te voren ook al had, hoewel toen zómaar. Ik zou tien verkeerde keuzes maken uit mijn boekenkast als ik naar dat ondenkbare eiland werd verbannen. Want als ik heus de tijd en de rust had om te kiezen, zou ik er niet uitkomen, - wat intussen gebleken is; en als ik niet die tijd en niet die rust had - en dat is veel waarschijnlijker - dan zou ik nemen wat mijn hand in nerveuze willekeur maar grijpen zou. Toch hoop ik dat er, in het laatste geval, Winnie the Pooh bij zou zijn...
TEGENBOSCH - We zijn met ons allen een paar dagen bij de grootouders geweest. Men moet, eenmaal getrouwd, het niet te zeer en niet te vaak betreuren dat men ver van de ouders woont, maar wij zijn altijd gelukkig als het weer zo ver is en we naar het oude huis onderweg gaan. Alles is mee geweest, de kinderen, koffers kleertjes, de hond met zijn eigen brood, het wandelwagentje, de speeltjes.
Ik houd mijn hart vast telkens we met deze horde storm lopen tegen het windstille bestaan der grootouders. Wat een brutaliteit die kakelende en onverstaanbare, autonome en nietsontziende kinderwereld hier te komen uitspannen. Je vreest alle keren dat je de grootouders zult zien ineenkrimpen in hun ouderdom. De hond stuift er met een al te los liggend vloerkleedje van door. Paultje prult al meteen een schoon tafelkleed te schande. En mijn vrouw moet van de dokter 's middags wat rusten, zodat de grootmoeder bedisselt dat zij dan wel zo lang op de kinderen past. Slaapt grootmoeder dan 's middags nooit? O nee, soms trouwens, maar meestal niet. Het hele huis liegt erom. Alles poogt zich passend te maken rond die tierende bende van ons.
Het zijn warme septemberdagen. Ze hebben hier een klank van brons. De zoete smaak van de appels die nu rijp stoven. De kinderen komen er telkens mee aandragen uit het hoge gras. Als wij 's middags in de stilte en de zon weer een peer horen neerploffen, mijmert grootmoeder: ‘Valt weer wat buikpijn voor Jan’. Ze eten te veel fruit. Onder het cog van de grootmoeder. ‘Het is een Seigneur d'Esperen’, zegt ze. Maar ook van adellijke namen krijgen kinderen buikpijn.
Het hele huis draait overigiens deze dagen om de honing. Grootvader heeft wat korven. Hij heeft het zijn hele burgerleven niet kunnen laten de boer te imiteren. En nu moet er honing geslingerd. Hij mobiliseert zijn vrouw en zijn dochter en zijn schoonzoon en wij die dit herfstbedrijf als een bijzonder soort poëzie ondergaan, genieten méér van ons aller onhandigheid dan hij, die zelf gaat brommen als een bij en waarvoor je ook echt bang wordt dat hij, bij het toenemen der stommiteiten, steken zal. De geweldige ratel van de slingertrommel behaagt mij niet. Ik mag echter graag de bijna lege raten uitzuigen en de was kauwen in de mond. De doordringende, mierzoete honinggeur begint langzamerhand bedrijfslucht te worden. En je wordt trouwens echt moe van al deze zorg.
Het was de laatste avond, hij had de korven vol suiker gestopt en de bijen waren lastig geweest, toen ik hem, zwaar en met ronde rug, pijpstoppend naar het einde van de tuin zag sjouwen. De kinderen zaten binnen rond de tafel, te moe, al slaperig, het eten kieskauwend. Hij ging achter op de bank zitten. Ontmaakte hij zich eindelijk van al ons lawaai? Hij zat daar, de armen over elkaar, een hand aan de pijp, zuigende de tabak en de avond van een late zomeravond. Moe, maar genietend.
Dat leren ons oude mensen: hoe we moeten genieten van de kostbare, want weinige
| |
| |
momenten die wij leven. Ik zie hem zitten, de grootvader, één van al die oude mensen op een bank, onder een boom, en in de laatste warme zon, levende begrijpers van wat de Prediker zegt:
‘Dat het goed is te eten en te drinken,
en te genieten van het werk
al de levensdagen, die God iemand geeft:
‘Moeder lijkt jonger geworden’, zegt mijn vrouw als we naar huis rijden. Ik hoor dat elke keer: moeder lijkt jonger geworden, ze ziet er goed uit, of: moeder is ouder geworden, ze moest eens - en nu eens moest ze naar de dokter, dan eens meer rust nemen. Wij ontveinzen ons in dwaze constateringen hoe graag we hen bij ons hebben. Hoe onmisbaar grootouders horen bij het jonge gezin. Onze ouders worden het schoonst als ze de grootouders van onze kinderen worden.
HARRIET LAUREY - Heel klein onder zijn kleine petje staat Maarten op de stoep bij de tramhalte en wacht op Opa. Na een kwartiertje komt hij moedeloos thuis. ‘Is Opa nog niet gekomen?’ vraagt zijn moeder. En Maarten: ‘Nee, ik zie telkens ándere voeten uit de tram komen’.
VAN DER PLAS - En er zijn vandaag 23 nieuwe kardinalen. Dertien Italianen en tien uit andere landen. Dertien Italianen. Het aantal Curie kardinalen schijnt uitgebreid te worden, de Curie wordt verjongd. Maar dertien Italianen. Alles gaat anders worden, zegt men: de Paus zit liever niet alleen en het Franse episcopaat hoopt op een herziening van het besluit aangaande de priester-arbeiders. Maar dertien Italianen. En geen Nederlander. De Volkskrant zwijgt er niet over: Teleurstelling. De Tijd zwijgt evenmin, maar haar Vrijmoedig Commentaar is ditmaal zeer bedeesd. De verhouding Italianen - niet-Italianen wordt nu 39-46. Dat is dezelfde verhouding [als in november 1952]. Men kan dus niet zeggen, dat op de weg naar internationalisatie van het bestuur van de Kerk een stap terug gezet is’. Dat staat er zeer mooi: ‘geen stap terug’; het betekent natuurlijk ook: geen stap vooruit. Bovendien volgt meteen in het Commentaar: ‘Men ziet een vermoedelijke stijging van het aantal curie-kardinalen van 20 op 24, en van het aantal Italianen onder hen van 18 op 21. De curie blijft dus stevig Italiaans’. Dat dan weer wèl, blijkbaar. Tekenend is dan wat enkele bladzijden verder in de levensbeschrijvingen der nieuwbenoemde kardinalen over Mgr. Godfrey, aartsbisschop van Westminster, wordt gezegd: ‘Mgr. Godfrey heeft de naam sterk conservatief te zijn en zeer gehecht aan traditie. Van vernieuwing in de liturgie wil hij weinig weten... Katholieke kringen in Engeland achten het niet uitgesloten, dat Mgr. Godfrey naar de Romeinse curie geroepen zal worden.’ Het een schijnt met het ander verband te houden. Maar geen Nederlander dus. Terecht spreekt de Tijd van teleurstelling bij de Nederlandse katholieken. ‘Het belang van de Nederlandse kerkprovincie voor de gehele Kerk zou wellicht een kardinaalshoed hebben gerechtvaardigd’. Wellicht. We voelen ons weliswaar gepasseerd, maar met ruim
vier miljoen katholieken betekenen we nog niet veel op de vierhonderdvijftig miljoen. Of gaat er iemand schrijven dat de Nederlandse katholieken zich onderscheiden voelen door de verheffing van Mgr. Giobbe. Nee, dat toch nog niet. Negenentwintig Italiaanse kardinalen in totaal. En géén Afrikaanse bisschop, en géén van de Philippijnen. Maar die hebben geen traditionele kardinaalshoed, en Nederland ook niet. Kardinaal de Jong was een persoonlijke uitzondering. Wellicht. Wij zijn goede katholieken, daar niet van, wij zijn beste katholieken. Wij brengen een verrassend aantal missionarissen en missiezusters voort; wij verzamelen -
| |
| |
volgens onze bekende offervaardigheid - grote, opvallend grote sommen voor het missiewerk; wij zijn feilloos georganiseerd; wij hebben een uitzonderlijke pers en radio, en we gaan nog naar de kerk ook, op Zondag. Maar een kardinaalshoed voor een Nederlander is geen gewoonte. Het is dat wel in Wenen, b.v.; het is dat ook in Mechelen, en het is dat in Venetië. Voor Nederland ligt dat weer even anders. Wellicht. De Zuid-Amerikaanse bisschoppen, zegt De Tijd in een berichtje boven de levensbeschrijvingen, hebben een beroep gedaan op de bisschoppen van Nederland, mee te werken aan de bestrijding van de priesternood in de Latijns- Amerikaanse landen. Het Katholiek Nederland zal zijn inspanningen zeker vergroten. Men doet nooit een vergeefs beroep op de Nederlandse Katholieken. Nooit.
HARRIET LAUREY - Waarom schrijf ik zo weinig Journaal? Als ik Lamberts, Michels, Gabriëls bijdragen zie, elke keer maar weer, voel ik mij oprecht beschaamd. Maar het brengt me niet verder. Het is een soort onmacht. Elke keer als ik er voor ga zitten en het net van mijn herinnering ophaal, laat ik het onzeker weer zakken in het water van nouja... De dingen die mij werkelijk tot op de bodem beroeren en aangaan, zijn zo persoonlijk dat ze niemand anders aangaan. En wat er aan andere dingen overblijft, is meestal al door de mazen van het net teruggeglipt in datzelfde water. Het ligt daar zoals het er in viel, een bepaald patroon vormend met het geheel. Als ik het er ineens uithaal, ligt het zo los van zijn natuurlijke verband op de wallekant, dat het meestal de moeite niet meer waard lijkt en dan gooi ik het maar gauw weer terug. Het komt natuurlijk vooral, omdat ik niet onderzoekend van nature ben. Dingen die niet rechtstreeks mijn leven aangaan, hechten zich niet zo grondig in mij vast dat ik ze terugvinden en herkennen kan op een ogenblik dat ik dat wel eens zou willen.
Eigenlijk zou ik mijn aantekeningen voor Journaal telkens onmiddellijk moeten maken wanneer ik iets beleef of ervaar, dat mij meer dan gewoon treft. Dus vóórdat het stil is komen liggen op de bodem van het water, waar het alleen buiten mijn bewuste toedoen om en helemaal onvoorzien soms kan gaan bewegen. Ik zou de dingen op moeten schrijven met de vanzelfsprekendheid waarmee ik er nu over vertel aan wie er maar naar luisteren wil. Dus terwijl ze nog warm zijn van het gebeuren, die levende fraicheur nog hebben van de eerste ontroering. Maar van dat opschrijven komt toch niets terecht. Want als ik een potlood pak en papier zoek, vertrekt het ervarene al een beetje zijn gezicht...
TEGENBOSCH - Op de universiteiten hebben de rectores magnifici hun ambtsketenen overgedragen en daarbij een speech gehouden. Meest zwaarwichtig, gelijk academietrant vergt. Soms onbenullig, gelijk academietrant duldt. Een enkele keer van meer zin vervuld dan men zo spoedig van gelegenheidstoespraken zou verwachten. Zo heeft prof. dr. W. Grossouw in Nijmegen iets gezegd, dat een revolutie kan ontketenen, als het begrepen wordt. De theologische faculteit noemde hij nog steeds niet helemaal bevrijd van een wat geïsoleerd bestaan. De rector bepleitte de instelling van een theologische cursus minor voor leken die ‘een grondige scholing en een erkende bevoegdheid verleent’. Betekent dit een pleidooi voor leken-godsdienstleraren op de middelbare scholen?
De situatie der godsdienstleraren op onze middelbare scholen is niet met een enkele generaliserende opmerking af te doen. Er zijn onder hen priesters die met elan hun taak vervullen, kundig en inspirerend, tot voldoening van hun eigen persoonlijke aanleg en het jeugdig gehoor. Wij verklappen echter geen geheim als wij stellen, dat het merendeel het er anders afbrengt. Priesters zijn zelden priester geworden met de ambitie, de godsdienst te gaan voorstellen als een schoolvak. Godsdienst is voor de priester geen vak. Op school
| |
| |
is het dat onvermijdelijk wel. Ieder die probeert het anders te doen voorkomen speelt vals spel en is de oplichting nabij. Proefwerken en rapportcijfers wijzen altijd en onherroepelijk naar een schoolvak. Nooit naar het bijbrengen van ‘godsdienstige houding’. Het gepraat hierover zweemt naar naïeve zwendel. Niet weinig godsdienstleraren mislukken dan ook als docent. Is het priesterschap een roeping, doceren is het ook. En minstens is het een gave, die, gelijk de feiten uitwijzen, niet met de wijding wordt meegeschonken. Het ordeprobleem neemt op veel scholen de meest barre vormen aan tijdens de godsdienstles. Overweegt men hierbij, dat er gebrek aan priesters is, dan lijkt de conclusie gewettigd, hoezeer ze ook door sommigen wordt gevreesd, dat het beter ware leken godsdienst te doen doceren. Als vak. Maar met de ambitie om te doceren en met de volledige vakkennis van dien. Niet met de idee, dat de pastorie het uiteindelijke huis is en dit baantje een ietwat vreemdsoortig oponthoud. En dan kan, als de leek uit het vak vallend eens bij de getuigenis belandt, gebeuren dat het persoonlijk appèl, hoe incidenteel ook, een normaler verschijnsel wordt dan nu.
Komt men, de zaak van het godsdienstonderwijs op de middelbare scholen opnieuw bedenkend, op de gedachte van leken-godsdienstleraren, dan was meteen die dwaasheid uit de wereld, dat aan een katholieke universiteit de theologische afdeling ‘een ietwat geïsoleerde plaats’ inneemt.
VAN DER PLAS - Naar de Alice Nahon-herdenking in Putte-bij-Mechelen geweest. Een curieuze bijeenkomst. Men herdenkt in Vlaanderen de 25e sterfdag van een kleine dichteres. Met vier, vijf sprekers [waaronder een Nederlander], zang, voordracht, en de oprichting van een monument. Maar er gebeurt iets opvallends. Er klimt een dame op het podium met de naam Sophia Dupray. Zij is, zo vertelt zij in gebroken Nederlands, weliswaar uit het Walenland, maar zij heeft sedert haar vroegste jeugd van Alice Nahons verzen gehouden. Nu heeft zij echter in de loop der jaren een aantal van die verzen in het Frans vertaald, en die zal zij nu declameren. Zij doet dat zonder papier, helemaal uit haar hoofd en [omdat er twee voordrachtskunstenaressen aan vooraf zijn gegaan] op een vals kunsttoontje. De vertalingen zijn erbarmelijk. Het is Frans, maar geen poëzie, en zeker geen Alice Nahon. Maar zij wordt luide toegejuicht. En als zij dan nog een [Frans] gedicht van haarzelf aan Nahon ‘toegeeft’ kent het enthousiasme geen grenzen. Voor de ene Nederlander daar is het onbegrijpelijk. Hij vraagt zich af: komen nu diezelfde Vlamingen, die zo fier zijn op hun taal, met hun minderwaardigheidscomplex voor de dag? Want bekennen zij door hun luid applaus voor een dame waar de zucht naar gelegenheidsglorie en de volstrekte incompetentie en talentloosheid als pindakaas zo dik opgesmeerd ligt, niet toch hoe verguld zij zijn dat Alice Nahon nu het Frans waardig is gekeurd? Een èchte cultuurtaal? Wel erbarmelijk vertaald, zeker, maar in het Frans, het Frans! HET FRANS!!
HARRIET LAUREY - Toch schrijf ik natuurlijk wél over dingen, die uiterst persoonlijk en intiem van aard zijn. Ieder gedicht is tenslotte zo'n uiting. Maar goed, zolang ik het niet publiceer is het van mij alleen. En als ik dat wél doe, dan nog is het een wezenlijk andere vorm van openbaarmaking dan bijvoorbeeld het schrijven van Journaal. Een gedicht bevrijdt en beschermt mij tegelijk. Het geeft gestalte aan datgene, wat er om vraagt, maar tegelijkertijd verhult het dat, maakt het los van zijn feitelijkheid en strikt persoonlijke intimiteit. Als een gedicht er eenmaal is, bestaat het op en om zichzelf, krijgt het een eigen leven en zo wordt het ook ontmoet door wie het leest. De feitelijke aanleiding of beweegreden ertoe is alleen nog maar een herinnering in mijzelf; misschien is het daarom ook mogelijk dat je van je zwakste, vaak zelfs je mislukte verzen het meest kunt houden.
| |
| |
TEGENBOSCH - Het culturele centrum ‘De Beyerd’ te Breda had bij gelegenheid van de expositie ‘Christelijke Kunst’ [tentoonstelling van de Nederlandse bijdrage aan de I. Biennale Christlicher Kunst der Gegenwart 1958, Salzburg] een bijeenkomst belegd, waarop een drietal mensen hun visie zouden geven en eventueel debatteren over de vraag: wat christelijke kunst eigenlijk is. Het werd er zeer druk. Er waren dan ook uitnodigingen gezonden aan iedereen, en vooral ook aan de Eerwaarde Heren Geestelijken, pastoors, kapelaans, kloosters van paters, broeders en zusters. De zaal zat vol. En hoeveel geestelijken? Eén oude pastoor. Wat vergen de zielzorg en het bijhouden van het geestelijk leven toch een tijd van ze!
Nee, zegt een man uit de museumwereld, wist je dan niet, dat eerwaardes vooral niet komen op tentoonstellingen van religieuze kunst? Religie is mis, lof en politiek.
Vooral géén kunst.
VAN DER PLAS - Nog eens: die kardinaalsbenoemingen. ‘Utrecht’, zeggen de commentaren, ‘is blijkbaar nog geen bisschopszetel waaraan een rode hoed verbonden is’. Maar is Bordeaux dat wel? Was dat vóór gisteren? De Paus had minister Luns, zo meldt de Volkskrant, tien dagen geleden gezegd een grote verrassing voor de Nederlandse katholieken in petto te hebben. Dat moet dan de verheffing van Mgr. Giobbe zijn. Wie voelt zich nu blij verrast? Wie heeft de Paus te verstaan gegeven dat de verheffing van Mgr. Giobbe een grote verrassing voor de Nederlandse katholieken zou betekenen? Italianen? Maar er komen straks misschien nog méér kardinalen, zo worden wij al gesust.
Verjongd kan men het H. College ook al nauwelijks noemen. De gemiddelde leeftijd der kardinalen is nu zeventig. Twee Monsignori van boven de tachtig hebben tenminste geweigerd: te oud. Eén heeft zelfs de moed gehad op het zinloze te wijzen van een kneusjescollege. Teleurstelling in Nederland, wij drukken dat hier zeer voorzichtig uit, want wij zijn een kalm volk. Men zou, zo hoor je ook opmerken, in een kardinaalsbenoeming veeleer een onderscheiding van een persoon moeten zien. Maar de buitenlandse perscommentaren maken dit subtiele onderscheid toch niet. De Oostenrijkers leggen de benoeming van de 45 jarige Mgr. König van Wenen uit als een poging om het ijs tussen het Vaticaan en dat land [zonder concordaat nog steeds] te breken en de Berlijners begroeten de verheffing van Mgr. Döpfner als een bewijs dat hun stad, in een steeds moeilijker positie, ‘niet vergeten wordt’. Benoemingen ‘ad personam’ worden blijkbaar sterk genoeg geacht om zich - ook zonder hommage in de vorm van een rode hoed - te handhaven. Zij zullen zich natuurlijk handhaven. Wij komen trouwens toch nog wel aan de beurt, straks. Maar dat dat wellicht eerst geschiedt nadat er iets van de Nederlandse commentaren in Rome is doorgedruppeld, dat maakt van een latere onderscheiding zoiets als een vergulde pil.
TEGENBOSCH - Wij worden gedwongen jaarlijks enorme sommen geld te besteden aan wat ‘defensie heet [maar volgens anderen liever een bepaald soort economie mocht heten]. Het schijnt, een Engels blad beweert zo iets, dat wij met deze uitgaven aan de Europese top zitten [terwijl met uitgaven voor onderwijs en cultuur we in de diepste kelder zouden komen, ware het niet Portugal om ons te onderkruipen]. Met dat al schijnt het tevens, dat we van enige nuttige en reële refensie, àls er eens iets zou gebeuren, niet mogen spreken. Dat is vers één, maar een vers dat ik niet kan beoordelen. Vers twee en dat eenieder maar al te goed kan beoordelen is de wijze waarop drilsergeanten met dienstplichtigen en waarop soldeniers met burgermansduiten omgaan. Al meer dan een dozijn keer heb ik het jeukend gevoel in de vingers met succes weten te vergeten en over de beëdigde reportages
| |
| |
die me ter ore kwamen gezwegen. Op den duur echter mogen ‘openbare orde’ en ‘netelig onderwerp’ geen aanleiding worden tot onzedelijkheid, het is te zeggen de onzedelijkheid van het zwijgen. Men krijgt immers de indruk alsof de verantwoordelijke heren van letterlijk niets weten. Dat er grandioos geluierd, gedagdiefd en met tijd geknoeid wordt is nog even tot daaraan toe. Dat onbekwamen niet met tienduizenden, maar met honderdduizenden omspringen alsof het hun eigen wekelijkse zakgeld was en dat ze als zodanig met plezier stuk slaan, is niet zozeer tot daaraan toe als wel van nog gering belang vergeleken bij de honende wijze waarop bestreepte en besterde pedagogen met de dienstplichtige jeugd omspringen. Het taaltje dat die kerels uit de gorgel borrelt is er vooral op gericht de jongens tot ‘mannen’ te maken. Waardoor we juist man zijn, dat weten deze mannen nauwgezet. De burgermaatschappij wordt hier voorgesteld als het rotste en holste soort van menselijk bestaan dat zich denken laat. Dat ook geperverteerde officieren vanwege die burgerij hun tractement bekomen vergeten ze en dat is vergefelijk, maar dat ze uitsluitend ene soldateska vormen teneinde van die stinkende burgerij het leven te verdedigen, is een absurditeit. Bepaald geheel en al onverdraaglijk wordt echter wat een dienstplichtig militair te Venlo overkwam [in de voorgaande regels maakte ik allusies op andere garnizoenen]. Die had last van hoofdpijnen telkens hij een helm droeg, dit tengevolge van een vroeger ondergane operatie. Hij werd echter door de kapitein zelf gedwongen toch de helm te dragen. Deze zelfde beschermer van onze westerse beschaving heeft de jongeman toegebruld, dat hij hem zijn carrière in de burgermaatschappij zou onmogelijk maken. De jongen legde bij zijn superieuren een medische verklaring over, waaruit bleek, dat de arts hem ongeschikt achtte voor het dragen van een helm. Deze verklaring is door de kapitein niet in
behandeling genomen. [voorlopig eindigt hier het verhaal].
De heer Staf heeft weliswaar een uiterst kommervolle tijd achter de rug met al die malversaties en staatssecretarissen die geridderd worden [vgl. Our man in Havana], maar toch gunde ik hem nog een andere narigheid. In de vorm van een onderzoek naar de pedagogische situatie in onze kazernes. De grote stank van onze defensie zou zich dan eerst verspreiden.
|
|