Roeping. Jaargang 34
(1958)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||
Clemens Raming
| |||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||
gehele gemeenschap aansprakelijk voor de daden van haar machthebbers, omdat zij in haar denken en handelen het kader vormt waarin deze daden mogelijk zijn. Natuurlijk kan men zich houden alsof men met de mogelijkheid van een atoomoorlog niets te maken heeft. De atoomoorlog ligt in het vlak van het onvoorstelbare. Zij is ondenkbaar als voortzetting van het heden; daarom lijkt zij onwerkelijk. ‘En fin de compte, on préférait ne rien savoir du danger atomigue. On se dérobe: devant la menace de la catastrophe totale, on ne veut faire ni de politique ni de plans. Nous voulons vivre, nous voulons pas mourir. Mais si ce malheur arrivait, tout serait fini. Il est donc inutile d'y penser.’ [Karl Jaspers, La bombe atomique et l'avenir de l'homme, Tribune Libre 15, blz. 39-40, Libriarie Pion 1958] Maar er blijven ogenblikken waarop het onbehagen zich niet laat verdringen. Er is in deze eeuw teveel gebeurd wat niemand voor mogelijk hield. En wie de achter ons liggende naoorlogse periode overziet, ontkomt niet aan de indruk dat de loop der gebeurtenissen ons meer en meer heeft ingesloten. Het is vooral de Russische voorsprong op het gebied van de raketbewapening waardoor in brede kringen verontrusting is gewekt. Het betrekkelijk gevoel van veiligheid, dat de aan de westelijke strijdmacht toegeschreven technische superioriteit nog altijd verschafte, heeft een geduchte knauw gekregen. En met de angst is ook de morele bezwaardheid omtrent de bewapeningswedloop gegroeid. Ik bedoel dit niet als een cynisme. Wij zouden het verschijnsel slecht onderkennen als wij het enkel zagen geïnspireerd op eigen lijfsgevaar. Eerder is het het - uiteraard zeer gebrekkige - besef van de alvernietigende, de gemeenschap in haar wezen aantastende uitwerking van een [totale] atoomoorlog, dat in dit verband een beslissende rol speelt: hieruit immers ontspringt onweerstaanbaar de intuïtieve zekerheid dat een dergelijke ramp om geen enkele reden gerechtvaardigd kan zijn, en dat iedere motivering ervan als ‘gerechtvaardigde zelfverdediging’ niet alleen ontoereikend is, maar zonder meer absurd. Deze intuïtie lijkt mij volkomen gerechtvaardigd. Ik ben er zelfs van overtuigd dat zij betrekking heeft op een zo elementaire zedelijke waarheid, dat niemand zich eraan kan onttrekken, achter welke drogredenen hij zich ook tracht te verschuilen. Maar de samenhang tussen angst en geweten heeft haar keerzijde: zij bergt het gevaar dat de moraal in dienst wordt gesteld van een streven dat de afschaffing van de atoombom als een absoluut desideratum vooropstelt, zonder rekening te houden met de voorwaarden waaraan een werkelijke vrede moet voldoen. Alle akties in zulke geest 'n 'ateigent pas la racine de ce qui fait le malheur de l'humanité; ils en restent au symptôme. Et parce qu'ils détournent la pensée de l'essentiel, ils contribuent à créer la confusion, comme si l'on pouvait obtenir un changement par des cris d'indignation ou des proclamations. [Jaspers op. cit. blz. 39-40] Het ideaal van de pacifist is uiteindelijk niet de | |||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||
vrede, welke slechts kan zijn gebaseerd op een zedelijke vernieuwing; wat hij nastreeft is juist dat iedereen ongestoord zijn eigen leventje kan leiden. Hij bouwt zijn verwachtingen op het anti-politieke instinkt van de gewone man, zonder te beseffen dat de heerschappij van dit instinkt betekent dat de wereld wordt uitgeleverd aan de gewetenloosheid. De ideologie van de vrede tot elke prijs vervalt tot dezelfde goddeloosheid als die van de verdediging tot elke prijs: de ontkenning van een grens aan onze beschikkingsmacht over mensen en dingen. Het alternatief: ondergang of slavernij, zelfs al zou hiermee de feitelijke situatie zijn getekend, moet als dilemma voor het handelen worden verworpen, omdat niet het welzijn van de wereld voor ons handelen laatste maatstaf is, maar de orde waarin de mens door de scheppende en verlossende Vrijheid van God is gesteld.
Een eerste bepaling van de ruimte, waarbinnen de oplossing van het etisch probleem van de atoomoorlog moet worden gezocht, is hiermee gegeven. Volgens welke richtlijnen kan nu deze ruimte nader worden gekonkretiseerd? In een rede tot de 8e vergadering van de wereldvereniging van medici heeft paus Pius XII zich als volgt over de kwestie uitgelaten: Men kan zelfs in beginsel het vraagstuk van de geoorloofdheid van de atomische, chemische en bacteriologische oorlog niet stellen, tenzij voor het geval dat hij onvermijdelijk moet worden geacht om zich te verdedigen in de gegeven omstandigheden. En ook in zulk een geval moet men zich alle moeite geven om hem te vermijden dank zij internationale verdragen of om het gebruik binnen scherpe en nauwe grenzen te houden, opdat zijn gevolgen beperkt blijven tot de strikte eisen van de verdediging. Wanneer het gebruik van het middel dan toch nog een zo grote verbreiding van het kwaad met zich brengt dat het aan de controle van de mens geheel ontsnapt, dan moet het gebruik als immoreel worden verworpen. Hier zou het niet meer gaan over de ‘verdediging’ tegen onrecht en over noodzakelijke ‘bescherming’ van wettige bezittingen, maar louter en alleen om de vernietiging van elk menselijk leven in het gebied waar de strijd woedt. En dit is om geen enkele reden geoorloofd. [Kath. Arch. 5/11/1954]. Uit deze uitspraak blijkt dus dat de Paus tegenover het pacifisme niet alleen de mogelijkheid handhaaft van een rechtvaardige oorlog, maar ook van een gerechtvaardigd gebruik van kernwapens. Van de andere kant echter wordt dit gebruik door hem aan stringente voorwaarden gebonden en zelfs zonder meer uitgesloten wanneer het zou leiden tot massale en onbeheersbare vernietigingenGa naar voetnoot* | |||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||
Bij een toetsing van de huidige politieke wereldsituatie aan de pauselijke stellingname kan als vanzelfsprekend worden aangenomen dat de Sovjet-leiders in geval van een gewapend konflikt zich geen enkele beperking op grond van ethische overwegingen zullen opleggen. Maar ook omtrent het westelijke standpunt inzake de atoomoorlog lijkt geen andere konklusie mogelijk, dan dat het op flagrante wijze met de eisen van het menselijk geweten in strijd is. Het N.A.T.O. - defensiesysteem is gebaseerd op het onmiddellijk gebruik van atoomwapens als vergelding van iedere Russische agressie. Dit betekent dat de westelijke mogendheden bewust de kans tot lokalisatie van een gewapend konflikt uit handen hebben gegeven. Alleen al de hypokriete aanwending van het begrip ‘vergelding’ belijdt onmiskenbaar de anticipatie van een wijze van geweldpleging die de ‘strikte eisen van de verdediging’ overschrijdt. De uitlatingen van vooraanstaande politieke en militaire autoriteiten - men zie o.a. het in februari 1958 gepubliceerde witboek van de Engelse regering - laten er bovendien geen twijfel over bestaan, dat de afweer van het Westen tegen een eventuele communistische agressie zal steunen op massale bombardementen met kernwapens op het gehele militaire en industriële potentiëel van de Sovjet-Unie - een methode die neerkomt op de totale uitroeiïng van ieder menselijk leven in de gebieden waar dit potentiëel zich bevindt. Het is geen wonder dat een zo barbaarse verdedigingswijze in de westelijke landen niet alleen van pacifistische zijde weerstand ontmoet, maar vanuit de meest verschillende levensbeschouwelijke richtingen wordt aangevochten. Ook in het christelijk-politieke kamp voelt men er zich kennelijk niet gelukkig mee, zonder dat men echter in staat schijnt tot een houding die vrij is van halfslachtigheid. Bijzonder inkonsekwent lijkt op de eerste plaats het o.a. door luitenant-generaal Calmeijer ingenomen standpuntGa naar voetnoot*, dat de N.A.T.O. slechts van het alvernietigende strategische vergeldingswapen gebruik zou mogen maken als de tegenpartij dit het eerst hanteert. Wanneer er immers één geldig motief voor een dergelijk optreden zou bestaan, dan zou dit toch moeten zijn de vrijwaring van de wereld voor een communistische overheersing, in het geval dat deze op geen enkele andere wijze kan worden voorkomen. Of zulk een situatie al of niet het gevolg zou zijn van Russische atoombombardementen is niet relevant. Of zou men, met een nederlaag voor ogen, soms moeten gaan hopen op vijandelijke aanvallen met waterstofbommen om een geldig motief te verkrijgen voor het gebruik van de eigen H-bom? Overigens vind ik de gedachte aan een vergelding op weerloze slachtoffers van een misdaad waaraan zij in elk geval niet | |||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||
meer schuldig zijn dan wijzelf ronduit weerzinwekkend. Tot een krachtiger argumentatie komt de gedachtengang die in het afschrikwekkend kernwapen een noodzakelijk middel ziet om de vrede te bewaren. Het is evident dat alleen een wederzijdse gekontroleerde ontwapening zowel vrede als veiligheid in de wereld kan garanderen. Zal nu niet iedere eenzijdige ontwapening van het Westen door de Sovjet-leiders worden uitgelegd als een bewijs van zwakte en zodoende de kans op een doeltreffende ontwapeningsovereenkomst bederven? Deze redenering klinkt sterk en bezit bovendien de aantrekkelijkheid dat zij niet spreekt van een werkelijk gebruik van het nuculair vergeldingswapen maar alleen van zijn funktie als politiek pressie- en beteugelingsmiddel. Hier staat echter het volgende tegenover: wanneer men zich solidair verklaart met het dreigement met de totale atoomoorlog, kan men zich niet distanciëren van de uitvoering van dat dreigement. Wanneer een bepaalde handelwijze in zich ongeoorloofd is, bestaat ten aanzien daarvan slechts één zedelijk verantwoorde houding: er onvoorwaardelijk afstand van te doen, zowel in woord als in daad. Er zijn blijkbaar nog vele christenen die deze waarheid niet kunnen of niet willen verstaan. Zij omkleden de westelijke afschrikkingspolitiek met een zodanige noodzakelijkheid aan doel en middelen dat de vraag naar de grens van het toelaatbare wordt verstikt. Zij schijnen ontoegankelijk voor de mogelijkheid dat deze grens het gebied van het [naar hun inzien] politiek noodzakelijke zou kunnen doorkruisen. Hoe begrijpelijk deze houding onder de huidige omstandigheden moge zijn, verdedigbaar is zij niet. ‘Nog eens: de grens tussen geoorloofd en ongeoorloofd is in de geschiedenis niet star, men kan hier niet met bijbelteksten werken, er moet steeds naar gevraagd worden, er kan ook wel onduidelijkheid en onenigheid bestaan over de vraag waar deze grens hier en nu loopt - maar het kan niet dubieus zijn dat zij bestaat en dat het middel dat aan gene zijde van de grens ligt werkelijk uitgesloten is, welke gevolgen het ook zou hebben als men het niet gebruikt. De twistvraag of een ter discussie staand middel aan deze of aan gene zijde van de grens ligt, kan niet beslist worden vanuit de politieke impasses waarin de staatsman door de verwerping van dit middel geraakt. Wie de geldigheid dezer grens door verwisseling met “abstrakte moraliteit” niet erkent, wie in de vraag naar deze grens de politieke berekening laat meespelen in plaats van die op haar juiste plaats te stellen, namelijk nà de erkenning van de grens waardoor de uitvoering der taak mede bepaald wordt, berooft de politicus van de ethische voorlichting die hij nodig heeft. Want dan zijn door het doel alle middelen geheiligd, dan wordt tussen politiek en moraal een scheidswand opgetrokken waardoor de politiek hopeloos amoreel wordt’. Aldus heeft de protestante theoloog Helmut Gollwitzer in zijn brochure ‘Die Christen und die Atomwaffen’ op dwingende wijze de souvereiniteit van de | |||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||
zedelijke orde ten opzichte van de politieke omstandigheden geformuleerdGa naar voetnoot*. | |||||||||||||||||||
II. De feitelijke situatie.Wij kunnen de redeneringen waarvan de voorstanders van het westelijk defensiebeleid zich bedienen tot de volgende twee schema's herleiden:
Beide schema's zijn gebaseerd op de verabsolutering van het sub. a. gestelde doel en het sub c. gestelde middel. De zedelijke en empirische rechtvaardiging van de aanvaarding door het Westen van de totale atoomoorlog ligt in haar verheffing tot een absoluut noodzakelijk middel voor een absoluut noodzakelijk doel. Met de afwijzing van het absoluut stellen van welk binnen de wereld gelegen doel dan ook, wordt tevens het middel gerelativeerd in deze zin dat het mogelijk wordt het aan zedelijke normen te toetsen. Hiermee is echter nog niets gezegd over de beweerde noodzakelijkheid van het middel in verhouding tot het gestelde doel - van welk doel wel niemand de dringende wenselijkheid zal willen ontkennen. De geldigheid van een zedelijk motief kan, zoals reeds werd betoogd, niet zonder meer op grond van zijn empirische konsekwenties worden aangetast. Dit betekent niet dat men op grond van een morele afwijzing van de bestaande | |||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||
westelijke verdedigingsprincipes, zich van de druk der omstandigheden waarin deze principes tot gelding zijn gekomen niets hoeft aan te trekken. Wie immers opkomt voor de in Gods souvereine Wijsheid gefundeerde zedelijke orde, moet er ook voor opkomen dat de feitelijke beletselen tegen het doorwerken van die orde zoveel mogelijk worden opgeruimd, en wie het gevaar waarin het mensdom heden ten dagen verkeert onderkent, kan voor het zoeken naar middelen ter afwending van dit gevaar niet onverschillig blijven. Men loopt bij dit zoeken ongetwijfeld het risiko dat men in wensdromen verzeild raakt. Men loopt bovendien het risiko dat de [vanzelfsprekende] aanvechtbaarheid van zijn empirische argumentatie zal worden uitgespeeld tegen zijn ethisch gemotiveerde stellingname. Wat b.v. te denken van het volgende argument tegen Gollwitzer, gelanceerd door Dr. C.L. Patijn in het aprilnummer 1958 van Wending, blz. 95: ‘Er is een zekere willekeur in het atoom-pacifisme, een plotseling grenzen trekken, omdat het middel nu te bar is geworden. Als hij [Gollwitzer] dit consequent deed zou men dit nog begrijpen. Maar elders poogt Gollwitzer toch weer argumenten te ontlenen aan de feitelijke gevolgen, wanneer hij zegt, dat hij met zijn weigering van atoombewapening ook de beste resultaten zal teweegbrengen, n.l. schone handen en toch geen schade.’ Wanneer men een bepaalde houding zedelijk juist acht en haar bovendien ook empirisch motiveert, maakt men haar dan van die empirische motivering afhankelijk? Voor Dr. Patijn is deze implikatie blijkbaar zo vanzelfsprekend dat hij niet kan nalaten haar in Gollwitzer te projekteren, ondanks de tegenovergestelde strekking van diens betoog.
De voorstaanders van de ‘nuclear deterrent’ werken voordurend met de suggestie dat een bruikbaar alternatief zou ontbreken. Zij schilderen iedere eenzijdige opgave van macht door het Westen af als een dodelijk gevaar en als een vorm van kapitulatie; op deze wijze maken zij het vanzelfsprekend dat handhaving van het huidige beleid als het kleinste kwaad moet worden beschouwd. De vraag welk toekomstperspektief dan dáárdoor geopend wordt, raakt aldus op de achtergrond. Men beperkt zich gewoonlijk tot een opmerking over de onbehagelijkheid van een vrede gebaseerd op de vrees voor een onbeperkte vernietigingsoorlog, waaruit dan de konklusie volgt dat alle krachten moeten worden ingespannen om zo spoedig mogelijk te komen tot een effektieve wederzijdse ontwapening. Nu is inderdaad de barre uitzichtloosheid van een ongebreidelde voortzetting van de bewapeningswedloop bijzonder evident. Paus Pius XII heeft gesproken van ‘een uitputtende en kostbare wedloop naar de dood’,Ga naar voetnoot* welke uitspraak een holle frase zou zijn wanneer zij niet bedoelt de katastrofe te stellen als een in- | |||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||
nerlijke konsekwentie van het voortduren van de tegenwoordige toestand. Het lijkt volstrekt ongeloofwaardig dat de preventieve werking van de ‘nuclear deterrent’ stand zal houden tot aan de voltooide likwidatie van het Sovjet-systeem toe, doorheen al de spanningen en troebelen welke ongetwijfeld deze likwidatie zullen begeleiden. De risiko's van een totale atoomoorlog zijn te enorm om voor een koelbloedige aanvaarding in aanmerking te komen; maar de geschiedenis leert dat men in de koelbloedigheid van staatslieden geen al te vast vertrouwen mag stellen, en dat men van schurken die zich in het nauw gedreven weten de meest misdadige wanhoopspogingen kan verwachten. De keerzijde van het westelijk dreigement met de atoomoorlog is nu, dat wanneer de internationale situatie eenmaal op een hellend vlak is geraakt, de vraag wie de eerste nuculaire klap zal uitdelen een obsessioneel karakter krijgt; de partij die onder zulke omstandigheden tot het geven van die eerste klap besluit, zal ook moeten trachten haar zo vernietigend mogelijk te doen zijn, om het represaillevermogen van de tegenstander zo niet geheel, dan toch grotendeels uit te schakelen. M. a.w. wanneer de afschrikking faalt in het voorkomen van een gewapend konflikt, leidt zij onmiddellijk tot de meest onvoorstelbare verwoesting. De machthebbers van het Kremlin beseffen waarschijnlijk zeer goed dat ook een militair gewonnen atoomoorlog hun ondergang zou betekenen als zij er niet in zouden slagen de verantwoordelijkheid voor de ontketende verschrikkingen althans tegenover het eigen volk van zich af te wentelen. Zij doen dan ook sinds jaar en dag al hun best zich in dit opzicht bij voorbaat van een moreel alibi te voorzien. Zowel de eenzijdige stopzetting door de Sovjet-Unie van de proeven met kernwapens, als de beschuldiging van Kroetsjef omtrent Amerikaanse vluchten met kernwapens in de richting van Russisch grondgebied spreken in dit verband een duidelijke taal. Het lijkt niet waarschijnlijk dat een dergelijke taktiek uiteindelijk zou slagen, maar het is evenmin waarschijnlijk dat de Sovjet-heersers op een kritiek en verwarrend ogenblik nog in staat zullen zijn hun kansen reëel onder ogen te zien. Wanneer vaststond waar precies de grens lag voor de ontbranding van de atoomoorlog, was het gevaar nog niet zo groot. Maar de afschrikking werkt wederzijds en dit brengt in de situatie een zeer speculatief element. In de New Statesman is op het Engelse defensie-wilboek gereageerd met de vraag of de Engelse regering soms werkelijk in geval van bijv. een Russische aanval op Iran tot nationale zelfmoord zou willen besluiten. Deze ene speldeprik maakt duidelijk dat de voortdurend toegenomen kracht van het Russische strategische kernwapen de theorie van de bedwinging hoe langer hoe meer op losse schroeven heeft gezet. Overigens, wanneer het tot een gewapend konflikt met de Sovjet-Unie zou komen, wat heeft dan de westelijke wereld eigenlijk aan haar strategische | |||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||
luchtmacht en haar waterstofbommen? Als zij zelf in puin wordt gelegd, wat voor een zin heeft het dan dat ook nog het Russische volk wordt uitgeroeid? Zou de straf aan de schuldigen zulk een prijs waard zijn en moet men werkelijk vrezen dat zij die straf anders zouden ontlopen? Het is waarlijk geen wonder dat al die verklaringen van vastbeslotenheid tot nuculaire vergelding zo holklinkend aandoen. Realistischer zou zijn ronduit te erkennen dat oorlogvoeren op het niveau van de totale verwoesting überhaupt geen zin heeft. Ik wil geenszins pleiten voor een omschakeling op volkomen militaire weerloosheid. Het gevaar van een ommezwaai in deze richting zie ik niet in een prompte communistische militaire greep naar de wereldheerschappij. De Sovjet-heersers denken op dit punt ongetwijfeld minder primitief dan de absolutisten van de militaire macht in het westelijke kamp. De aandacht voor de ideologische voorwaarden van de macht is een van de grondtrekken van het marxisme en een harde praktische leerschool heeft de communistische machthebbers herhaaldelijk met de geldigheid van dit principe gekonfronteerd. De huidige wereldsituatie biedt echter kansen te over aan de beproefde communistische taktiek van de revolutionaire machtsovername, voorbereid van binnen uit en voltooid door openlijk of verkapt ingrijpen van buiten af. Het ontbreken van een krachtige en slagvaardige westelijke strijdmacht zou de toepassing van deze taktiek ten zeerste vereenvoudigen en het communisme in de gelegenheid stellen door een opmars in Azië en Afrika het Westen economisch en moreel te ontredderen, zodat het ook zelf voor een communistische machtsovername rijp zou worden. Een krachtige westelijke militaire weerbaarheid lijkt dus vooralsnog gewenst. Maar bestaat er tussen de uitersten van alvernietigend vergeldingswapen en totale ontwapening wel een aanvaardbare middenweg? Een veilige middenweg in ieder geval niet. Hoe men de zaak ook keert of wendt, een afdoende garantie tegen het risiko dat de Sovjet-leiders onder de druk van interne en externe spanningen op een gegeven ogenblik va banque zullen spelen is onvindbaar; en wanneer het in zulk een situatie tot een uitbarsting komt, is er evenmin een methode die kan voorkomen dat de Sovjet-Unie op de meest radikale wijze van haar atomaire vernietigingsmiddelen gebruik zal maken. M. a.w. de mogelijkheid om aan een algehele katastrofe te ontkomen ligt vóór het ogenblik waarop de communistische machthebbers niets meer te verliezen hebben, in een politieke ontwikkeling die hen er toe beweegt hun nuculaire vernietigingsmacht op te geven of althans belangrijk in te perken. Nu is het een ontmoedigende realiteit dat tot nu toe alle ontwapeningsonderhandelingen met de Sovjet-Unie volkomen steriel zijn gebleven. De stelling dat hierin verandering zal komen zodra het Westen zijn militaire machtspositie weer boven die van de Sovjet-Unie heeft uitgevijzeld, is geheel gratuït en met geen enkel feit uit de achter ons liggende periode aannemelijk te maken; het is | |||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||
tekenend dat zulke schimmige verwachtingen de kurk vormen waarop de politiek van de nuculaire vergeldingsmacht zich tracht drijvende te houden. Toch is wellicht meer dan ooit de tijd voor het Westen rijp om door een verrassend initiatief een greep op de situatie te verkrijgen. Met name zou een verschijnsel als het psychologische succes van de Russische stopzetting van de proeven met kernwapens tot nadenken moeten stemmen. Dit gebaar was betrekkelijk goedkoop en in ieder geval geen doorslaggevend bewijs van werkelijke vredelievendheid. Het lijkt dus alleszins redelijk zich de vraag te stellen welk een effekt er zou kunnen uitgaan van een daad waarvan ondubbelzinnig vast zou staan dat zij op de vrede is gericht. Is het wellicht niet zulk een daad waarnaar de mensheid steeds reikhalzender uitziet? Vanzelfsprekend zou deze daad een reëel offer moeten inhouden op het gebied van de eigen veiligheid, want alleen daaraan zou zij haar overtuigingskracht kunnen ontlenen. Zij zou daarom ook meer moeten zijn dat een voorstel of een verklaring, d.w.z. zij zou mede moeten omvatten een eenzijdig toestaan aan de Sovjet-Unie van bepaalde kontrole-faciliteiten. De Sovjet-Unie zou aldus voor de keus worden gesteld mee te gaan op het pad der gekontroleerde ontwapening of de verantwoordelijkheid van een eventuele atomaire vernietigingsoorlog verder alleen te dragen. Natuurlijk betekent het opdringen van zulk een keuze een groot risiko. In een situatie die zò riskant is als de onze draagt echter een politiek die het risiko schuwt bij voorbaat het stempel der mislukking. En dit is het juist wat de tegenwoordige toestand zo onwezenlijk maakt: dat zij beheerst wordt door een politiek immobilisme dat alle kenmerken vertoont van een zich dood houden voor het gevaar, van een zich bergen in de vanzelfsprekendheid waarmee nog altijd het dagelijks bestaan van de ene dag in de andere voortrolt en de mogelijkheid van een totale katastrofe als een boze nachtmerrie uitstoot: dit mag niet gebeuren, dus zal het niet gebeuren; inutile d'y penser. | |||||||||||||||||||
De valse god van onze tijdWanneer het waar is dat de huidige westelijke defensiepolitiek zowel de grens van een etisch toelaatbarieg als de grens van een praktisch zinvolle hantering van de militaire macht heeft overschreden, hoe is het dan mogelijk dat deze politiek zich zonder veel moeite gedurende het gehele na-oorlogse tijdvlak heeft weten te handhaven? Om vanuit het ethische aspekt te beginnen: hoe is het te verklaren dat de mensen met hoogstaande zedelijke idealen en met een waarachtig christelijk geloof een moreel verwerpelijke politiek daadwerkelijk steunen? Een eerste antwoord op deze vraag zou kunnen worden gevonden in de angst voor het huiveringwekkend lot dat ons onder een communistische heerschappij zou wachten: de krampachtige weigering dit perspektief als een mogelijk gegeven te aanvaarden, verengt de gewetens en schuift ethische be- | |||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||
denkingen opzij. Geldig lijkt mij deze verklaring zeer zeker maar toereikend toch niet. Blijkbaar zijn er faktoren in het spel die buiten het wilsbereik van de afzonderlijke personen het huidige westelijk defensiebeleid een quasi-noodzakelijk karakter verlenen. Bewijs hiervoor is het feit dat het zich weet te poneren met de kracht van het vanzelfsprekende. Wanneer bijv. wordt gezegd: geen eenzijdige ontwapening, dan schijnt op deze leuze geen bewijslast te berusten. En zij is niet alleen bruikbaar tegen de idee van de militaire weerloosheid, maar zelfs tegen iedere eenzijdige beperking van de bewapeningswedloop. Op deze simpele wijze wordt de politiek elke vrijheid tegenover de militaire macht ontzegd: onmogelijk om iets te winnen door op dat gebied iets prijs te geven. Terwijl de feitelijke omstandigheden duidelijk in een andere richting wijzen. ‘Wie ziet niet dat de ontwikkeling en toepassing van bepaalde uitvindingen voor militaire doelen bijna overal schade veroorzaken, die niet in verhouding staan tot de voordelen, weliswaar van politieke aard, die er uit voortvloeien en die men op andere wijze, met minder kosten en gevaren zou kunnen verkrijgen?’ [Paus Pius XII in zijn kerstboodschap 1957]. De hedendaagse omstandigheden kunnen dus niet worden omschreven als een botsing tussen moraal en politiek realisme. Eerder schijnen zowel geweten als praktisch inzicht onder de druk te staan van een a-priori dat zich vanuit de sfeer der middelen aan de geesten oplegt. Wanneer Jungk in ‘Licht van duizend zonnen’ tot het inzicht komt dat het aandeel van de atoomvorsers in de bewapeningswedloop het karakter draagt van een noodlot, betekent dit noodlot voor hem niet op de eerste plaats de dwangpositie waarin deze mensen, eerst door het nationaal-socialisme, daarna door het communisme zijn gesteld. Hij laat de hieruit voortkomende gewetensnood volledig tot zijn recht komen, maar hij ontkomt niet aan de overtuiging dat de meesten van hen ook door een eigen innerlijke aandrift worden voortgedreven op de weg naar het volmaakte vernietigingsmiddel. Hij vermeldt in dit verband van Robert Oppenheimer, de leider van het Amerikaanse atoombomprojekt, de volgende verbijsterende uitspraak: ‘Als je een probleem ziet dat je technisch aantrekkelijk lijkt, dan pak je het aan en pas later ga je je afvragen wat je ermee kunt beginnen. Zo is het gegaan met de atoombom. Ik geloof niet dat iemand zich heeft verzet tegen het construeren ervan. Toen de bom er was zijn er wel een paar debatten geweest over de vraag wat wij ermee moesten doen’. Deze bekentenis houdt dus in dat het ‘technisch aantrekkelijke’ in staat is geweest de konstructie van het meest afschuwelijke vernietigingstuig dat de wereld ooit had gekend, zodanig op te nemen in een sfeer van menselijke ontplooiïng, dat het te verwachten gebruik van dat wapen een kwestie werd van ondergeschikt belang. Hoe langer men over dit feit nadenkt, hoe ontstellender het wordt, des te meer omdat het onmogelijk kan worden ingeperkt tot een of | |||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||
andere ziekelijke afwijking bij geleerden en technici: te nauwkeurig is de correspondentie met onze eigen beleving van de technische vooruitgang als een autonoom proces, dat zich onontkoombaar aan onze maatschappij voltrekt, onafhankelijk van de vraag of men het met hoopvolle verwachting of met angstige bezorgdheid gadeslaat. Het is onze moderne samenleving een onmiskenbaar sociologisch feit dat alles wat in de lijn ligt van de technische ontwikkeling bij voorbaat overtuigingskracht bezit, terwijl alles wat er tegen in gaat bij voorbaat werkelijkheidsvreemd schijnt. Heidegger beschouwt zelfs de verslaving aan het technische denken als een wezenskenmerk van de moderne beschaving en hij noemt deze verslaving nihilisme omdat zij de dingen enkel kent als determinanten in een menselijk beheerst bestel, en hen dus ontkent in de fundamentele eigenheid waarin zij de mens tegenoverstaan. Het gaat hier in ieder geval om een verschijnsel, of beter gezegd een houding, die op ongrijpbare wijze op alle levensgebieden de juiste verhoudingen ondermijnt; in de ontwikkeling van de moderne krijgstechniek onthult zich echter de destruktiviteit van het technisch nihilisme op onverbloemde wijze. De atoomwapens zijn het product, niet van een paar krankzinnigen of misdadigers, maar van onze beschaving in haar geheel. Hoe verrassend het bericht van de verwoesting van Hirosjima de mensheid ook trof, het was geen donderslag bij heldere hemel: wapens van ongekende verschrikking werden door de technisch beschaafde mensheid verwacht. Men denke slechts aan de science-fiction literatuur omtrent de dodende straal en de Hitler-propaganda met het geheime wapen. [Men zou de dodende straal ‘kunnen beschouwen als symbool voor de vernietiging van de medemens door de technische blik, terwijl het “geheim wapen” meer de geheimzinnige beschikbaarheid schijnt te benadrukken van de natuur voor de boze bedoelingen van de mens.] Het bombardement van Hirosjima was ook in een ander opzicht geen abnormaal feit, n.l. doordat het wat de veroorzaakte verwoesting betreft niet uitging boven de vroegere bombardementen met “gewone” bommen op steden als Hamburg en Dresden. Of men een stad vernietigt door er duizend vliegtuigen op af te sturen met conventionele bommen of één vliegtuig met een atoombom, maakt in principe weinig verschil. Eenmaal het beginsel van de z.g. area-bombing geaccepteerd, wordt de overschakeling op de atoombom eenvoudig een kwestie van efficiëntie. Er is in ethisch opzicht alleen dit verschil tussen kleinere en grotere wapens, dat naarmate de uitwerking van een wapen vernietigender is, de mogelijkheden voor een gerechtvaardigd gebruik van dat wapen inkrimpen, om tenslotte geheel te verdwijnen wanneer er geen strikte verhouding tussen de kracht van het wapen en de uitgestrektheid van een rechtmatig doelwit meer kan bestaan [kardinaal Griffin]. Hoe krachtiger dus het wapen, | |||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||
des te scherper dient het gebruik ervan te worden ingeperkt. Wanneer echter de productie van het grotere wapen wordt ingegeven door de ongebreideldheid in het gebruik van het kleinere, valt vanzelfsprekend zulk een beperking niet te verwachten. De dwangmatigheid van de ontwikkeling naar steeds onmenselijker wapentuig schijnt zò groot te zijn dat ook de feitelijke bruikbaarheid van het militaire apparaat wordt opgeofferd aan de technische efficiëntie. Er worden tenminste hieromtrent van tijd tot tijd door insiders bittere klachten geuit. Zo heeft onlangs Thomas E. Murray, adviseur van de Amerikaanse congres-commissie voor kernenergie zich in een toespraak als volgt uitgelaten: Onze bewapening is verstrikt geraakt in een op hol geslagen technologie. Al veel te lang is de nadruk gelegd op grotere en nog grotere wapens. Op wapengebied hebben wij technologische mogelijkheden geëxploiteerd, terwijl wij daarentegen geen rationeel evenwichtige voorraad hebben opgebouwd... Haast iedere dag horen wij nieuws over geweldige technologische wapenfeiten. Misschien hebben deze triomfen waarde, maar dat is niet zo zeker. Oorlog is niet op de eerste plaats een technologisch probleem. Het is een politiek en moreel probleem, waarbij het gaat om een beperkt gebruik van kracht omwille van de gerechtigheid... Het feit dat grote kernwapens “give the biggest bang for a buck [dollar]” is geen reden dat we kernwapenen als het bolwerk van onze veiligheid moeten beschouwen’. [Overgenomen uit de Maasbode van 2 juli 1958.] Als men zulke dingen verneemt, wordt men wantrouwig tegenover de beweringen van lieden die de schuldigen aan de huidige impasse steeds maar enkel aan één kant weten te vinden. Inderdaad is Kroetsjef een schurk en Eisenhouwer niet; maar het lijkt de tragiek van de westelijke politieke leiders dat hun ten ene male het formaat ontbreekt om gestalte te kunnen geven aan een politiek die ingaat tegen de zelfverheerlijking van de moderne mens - en dat deze onmacht voorwaarde is voor hun machtspositie. ‘So pradox es klingt, wir sind insgeheim stolz auf die Wasserstoffbombe, wir, die Russen wie die Amerikaner, die Britten wie die Deutschen. Das ist was den Widerstand lähmt. Sonst wäre es nicht zu erklären warum es offenbar unmöglich ist die Menscheit gegen die grösste Gefahr, die sie jemals bedroht hat, zu organisieren und zwar wirksam, über Sekte, Stammtisch und Konventikel heraus - und warum die Staatsmänner sich nicht auf ein kontrolliertes Verbot der Atom-‘Waffe’ einigen können. Gewiss, es gibt dafür genug Gründe an der Oberfläche, aber entscheidend ist die tiefverwürzelte Unfähigkeit, auf irgendeine technische Perfektion zu verzichten, selbst dann, wenn sie Tod und Vernichtung für millionen in sich trägt. [Wort und Wahrheit, Herder Verlag mei 1957, blz. 377.] Veelbetekend is in dit verband dat paus Pius XII in zijn meer recente redevoeringen en boodschappen - o.a. in zijn magistrale kerstboodschap van 1957 | |||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||
- herhaaldelijk het vraagstuk van bewapening en vrede geplaatst heeft in het perspectief van het algehele probleem van de technische vooruitgang. Opmerkelijk is daarbij zijn optimistische aanvaarding van de techniek als zodanig. Tegenover de hoogmoedige verheerlijking van technische prestaties, zoals deze zich o.a. in de bewapeningswedloop manifesteert, stelt de H. Vader niet de verwerping van de techniek, maar haar gebruik in overeenstemming met de Goddelijke harmonie. Ontdaan van de bedwelmende verheerlijking van de homo faber en gesteld in een vertrouwvolle afhankelijkheid van de Voorzienigheid die altijd zorgt, verliest de techniek haar angstwekkende gestalte en wordt een bron van ware vooruitgang. Zo rijst tenslotte de vraag of de toestand waarin de wereld op dit ogenblik verkeert vanuit christelijk standpunt niet bijzonder bemoedigend mag worden genoemd. Nooit immers is de machteloosheid van de menselijke macht schrijnender openbaar geworden dan nu haar opperste ontplooiïng ons voert in de absurditeit. Het komt mij voor dat wij christenen de huidige situatie zouden moeten herkennen, en haar met zoiets als opluchting zouden moeten begroeten als het zichtbaar worden van een orde die zo dikwijls in de geschiedenis onwerkelijk en afwezig leek. Maar zijn wij daarvoor wellicht niet tezeer gewend geraakt het Rijk Gods te denken in het verlengde van onze menselijke projekten en middelen en het te annexeren aan onze principes en programma's? Vergeten wij niet dat Christus de Voorziennigheid heeft geplaatst in het perspektief van het zoeken naar het Rijk Gods, d.w.z. van de onvoorwaardelijke beschikbaarheid? Karl Jaspers stelt ons de profeet Jeremias ten voorbeeld in zijn profetie aan Baruk: Zo spreekt Jaweh!
Zie, wat Ik gebouwd heb breek Ik weer af
En wat Ik geplant heb ruk Ik uit
Zo handel Ik met heel de aarde.
En gij zoudt grote dingen najagen? Verlang
ze toch niet.
Zie Ik breng onheil over alle vlees.
En hij geeft als commentaar: Jeremias heeft willen zeggen: het is voldoende dat God bestaat. [o.c. blz. 62.] Een levendig besef van deze uiteindelijke werkelijkheid zal ons niet beletten ons in te spannen om vrede en vrijheid in de wereld te handhaven, maar wel ons behoeden voor een krampachtig pogen tot iedere prijs ons lot in eigen hand te houden. |
|