wuste of het archetypische, zo zou een criticus over Tolkiens boek ook slechts afgeleide en benaderende formuleringen kunnen geven. Men kan slechts zeggen dat een groot gebeuren zich heeft ontwikkeld uit het begin: een hobbit heeft als levenstaak om te verhinderen dat zijn ring in de macht van Sauron komt.
De waarde van de meeste romans is, dat de schrijver er in is geslaagd alles weg te laten, wat niet noodzakelijk tot het door hem reeds gekende einde voert. Hoe zuiverder hij weglaat, hoe levensechter het verhaal krachtens die isolatie lijkt. Men zegt dan ook na lezing van zulk een boek: ‘Het heeft me helemaal uit mezelf gehaald’ of ‘boven mezelf verheven’. Dat is de macht der isolatie, die een criticus kan aanduiden door de kern van het verhaal en de middelen ervan even geïsoleerd weer te geven. Bij Tolkien is dat juist andersom. Hij isoleert niet maar omvaamt en dat is pure mythe. ‘In de ban van de ring’ is niet een mythe als zovele, die die schijn verwierven door het isoleren van archetypen, het is een mythe omdat het de mens in zichzelf drukt tot dat punt, vanwaaruit alles open ruimte is. En dat punt is niet een deelpunt, niet een uit het centrum gelegen concentratie - waar de psycho-analytische romans op uit zijn - maar wel degelijk het midden: de middenaarde in elke mens. Vandaar dan ook, dat niets, volstrekt niets, in Tolkiens boek is te ‘duiden’. De ring staat voor zichzelf en de hobbit ook. Hun ‘geschieden’ is de grootheid van het boek. Als men het geringste feit uit dit boek kon verklaren als symbool voor iets, dan zou men vanuit dat punt de gehele samenhang kunnen vertalen in een analyse. Het fabelachtige van Tolkiens werk is, dat hij het verhaal zò behoedzaam heeft doen geschieden, schrijvend-tastend tussen de mogelijkheden die uit elkaar - dus niet uit hèm - ontstonden, dat het gebeuren uiteindelijk als geheel een vitale autonome waarde kreeg, die geen ingreep verdraagt. Tolkien schrijft met dat vitaal menselijk kenvermogen, dat de toekomst als een herinnering in het heden plaatst. ‘Het kennen van een doel, dat men tevens nièt kent’. Steeds lijkt de weg aan Frodo te ontsnappen, maar steeds hervindt hij haar. Hervindend gaat hij zijn weg,
deze zuivere reiziger, die ondanks de bovenmenselijke wijsheid van zijn makkers toch zelf over de weg moet beslissen als het er op aankomt.
Wie zich een psychische inflatie wil aandoen kan zich ertoe zetten In de ban van de ring te enten op een analyseerbare levensbeschouwing, op manuscripten van de Oepanishaden en Bhagavad-Gita tot die van Sartre toe, op sagen, mythen en sprookjes van alle tijden uit alle delen der wereld, maar uiteindelijk zal hij moeten erkennen dat In de ban van de ring alleen waar is, omdat hij het heeft gelezen. De lezer is de ‘missing link’ tussen dit boek en de wereld en voor hèm alleen is het wààr. Hij is de enige sleutel tot dit werk en niemand anders. Het boek is voor iedereen-apart waar; in hem begint en eindigt het. En wie kan zijn eigen begin en einde analyseren? Ook de lezer heet zijn eigen reis. Ook wij zijn reisgenoten.
Ton Neelissen