| |
| |
| |
Journaal
Maandag
VAN DER PLAS - De B.I.C.C. [de British Insulated Callender's Cables Limited, de grootste handelsorganisatie voor de verspreiding van electrische energie] heeft er iets nieuws op gevonden. Sinds een maand of wat adverteert zij in de Britse en Amerikaanse pers op een wijze die de lezer tenminste weer eens verrast doet opkijken. Namelijk door middel van poëzie. Wordt de dichter weer bevoorrecht boven de copy-writer? Wie had bijvoorbeeld gedacht dat de Publiciteitsafdeling van de Ford-fabrieken voor het vaststellen van een naam voor hun duurste auto [van 1956] een beroep zouden doen op de grijze, fantasierijke dichteres Marianne Moore? Maar lees toch eens wat de B.I.C.C. aandurft: in schaarsgeïllustreerde lange lappen van advertenties! Eerst kwam het vrije vers ‘We are the cablemakers’. Nu is het: ‘We are the cablemakers, but not that alone’. En daar gaat de dichter:
We are the masters of masts. Try this one for size -
and for television. It's 750 feet high
and is centred on a steel ball two inches in diameter.
What Keeps it up? Guys and brains.
Er beginnen nu regels door te kruipen die men van de vroepe Pound, neen, eerder nog van de Eliot van ‘Coriolan’ zou verwachten.
Here are wire-bars horizontally vast in open copper mould
Here's cake for sheet production
Here are billets vertically cast for extrusion
Here are light-bars for remelting.
Het begin goed te worden, best te worden. Maar we hebben nog niets gehad. Kijk maar.
uncoiling a covered snake of copper
and laying it snug beneath your feet.
Niks School van Eliot. Niks te Pounden. Dat is D.H. Lawrence. Maar het komt nog, het komt nog.
We also build the towers.
Ever tried electrifying a railway?
There are problems. We know most of them.
Ever tried bridging a gorge?
There are problems. We know most of them.
| |
| |
Ever tried out a cable in rough seas?
There are problems. We know most of them.
Nou? Wie is dat? Wie zit daar stiekum te schrijven op het bureau [welk bureau?]? Laat de dichter zijn naam noemen. En Blue Band en Philips, Royco en C. & A. moeten oppassen. We krijgen trek in kabels, staaldraad, masten, ‘Laying it snug beneath your feet’, een koperen slang. Als fluweel, mensen, als fluweel. Waar kan ik die staaldraad krijgen?
SMIT - Vanavond in de Amsterdamse Stadsschouwburg Verdi's Otello gehoord en gezien. Een geniaal werk in een voortreffelijke uitvoering. Toch vraag ik mij af wat wij er nog mee kunnen doen. Een half gewurgde juffrouw in een duur bed die plotseling weer een hele [mooie] aria gaat zingen. Een woedende neger die achter een pilaar ‘verscholen’ staat te bulderen zonder dat iemand er erg in heeft. Ik bedoel beslist niet, dat kunst naturalistisch moet zijn, maar deze tot over haar eigen topspanning heen opgedraaide pathetiek lukt toch niet meer. Verdi's muziek is prachtig, het naar Shakespeare gemaakte libretto is voor een opera niet eens zo dom, maar in het klimaat waarin beide met elkaar versmolten zijn, kan iemand van 1957 niet meer geloofwaardig ademhalen.
Nog een bijzonder compliment voor Gré Brouwenstijn, onze grote dramatische sopraan. Een pracht-zangeres, vooral als ze op het toneel bidden moet, zoals in Otello. Er moest toch eens iets aan worden gedaan. In dit opzicht, evenals in vele andere, is onze hooggeroemde katholieke emancipatie nog lang niet voltooid. Wanneer Nederlandse [of moet ik zeggen: Hollandse?] toneel- en operakunstenaars rooms moeten bidden, maak je wat mee. Ze slaan enorme kruisen van voorhoofd tot navel en van de ene schoudertop tot de andere. We kunnen er nog heel wat van leren. Ik had geen stopwatch bij me, maar ik kreeg de indruk dat Gré er zo ongeveer vijf minuten voor had uitgetrokken. Het werd dan ook een superkruis. Maar er zijn op de Nederlandse [Hollandse] planken geen andere. Het is iedere keer weer om er iets van te krijgen. De enige goede kruisteken-maker is Paul Huf in dat hardnekkig jaarlijks opgevoerde, echt niet zo goede stuk van Vondel, de Gysbrecht, waarin hij nu al jaren die oude, grijze bisschop speelt. Hij doet het zo voortreffelijk, dat zijn bisschoppelijk optreden langzamerhand wel door een of andere wonderlijke wijding zou kunnen worden gesanctionneerd. Want Huf is niet alleen een uitnemend artiest, hij is daarenboven gewoon rooms, voor zover hij tenminste iets ‘gewoon’ kán zijn. En die combinatie komt in Holland betrekkelijk weinig voor.
Maar Gré Brouwenstijn heeft ontroerend haar best gedaan.
| |
Dinsdag
TEGENBOSCH - Met groot genoegen de verhalen van Nel Noordzij leren kennen. Voor de zoveelste keer waargenomen dat het handenwringen ter ere van geschonden moraliteit te onpas was. Hoe onthutsend slecht wordt er gelezen. Het gaat haar om contact, niet geestelijk contact en niet lichamelijk contact, maar menselijk. Ik moet trouwens zeggen: over hoeveel fysieke functies zij het ook heeft, er is iets onlichamelijks in haar wereld. Haar boeken wekken eer een indlruk van borende intelligentie dan van bronstige nooddruft.
VAN DER PLAS - Mijn vriend J.V. was somber vanavond. In een uiterste poging om - zoals hem sinds jaar en dag van de preekstoel was aanbevolen - ook iets bij te dragen tot de goede voorbereiding tot de Eerste H. Communie die zijn zoontje dezer dagen door
| |
| |
het onderwijzend personeel op zijn school in het vooruitzicht was gesteld, had hij het kind gisterenmiddag, na enkele malen vergeefs te hebben aangedrongen zich te douchen, als in een verzuchting toegevoegd: ‘Ik zou toch maar wat gehoorzamer worden’, en er toen nog bezwerend bij gezegd: ‘Vooral omdat Jezus nu toch in je hartje gaat komen.’ Het zoontje keek hem een ogenblik aan en zei toen: ‘Hallo’. En daarmee was vaders rijk ingestort. ‘Dat is éens geweest’, zei hij vanavond, ‘maar nooit meer. We kunnen het veel beter aan de broeders overlaten.’ Ja, zo werden wij het eens, zeker omdat elk eerlijk kind van de vader geen uitspraken neemt die het onderbrengt bij pose.
| |
Woensdag
VAN DER PLAS - Dublin, het vliegveld. Het doet provinciaal aan. Soesterberg van vóór de oorlog. Het vliegtuig rolt uit tot vlak voor de ontvangsthal. Onder aan de trap staan enkele dames met bossen bloemen in hun armen. Is dat geen vergissing? Als we de trap afgaan kijken we allemaal om: wie van ons zal door zoveel dames met zoveel bloemen worden af gehaald? Het moet de laatste zijn: die heer in het zwart, met een snor en een gleufhoed. Wie kan dat nu zijn? Hij is het in ieder geval, want er worden knixen gemaakt en hij krijgt al de bloemen. Bovendien, hij hoeft niet met ons mee naar de ontvangsthal, maar mag regelrecht naar de muisgrijze Rolls. En de bloemen heeft hij zolang weer teruggegeven aan de dames. 's Avonds lees je het in de krant. Er staat een foto bij: de deftige man met de snor en de gleufhoed op het trapje voor het vliegtuig. Generaal Anders brengt een bezoek aan Ierland. Generaal Anders. Generaals zijn altijd anders. Dat er een beroemdheid met je meereisde in één en het zelfde toestel zonder dat je het wist, dat zit je naderhand wel een beetje dwars. Dan had je trouwens ook een veiliger gevoel gehad in de lucht. Maar dat die nette heer met zijn zwarte gleufhoed tien jaar, twaalf jaar geleden een heel Pools leger in Italië aanvoerde en bekend stond als een van de bekwaamste en strijdlustigste generaals, dat kan er, met al die dames en die bloemen, niet in. En een week later, als je terugvliegt, zie je hem opeens naast je zitten in de wachtkamer. Zonder bloemen, zonder dames. Dat zwarte pak staat ineens een beetje belachelijk. Niemand om jou na te wuiven, maar ook niemand die hem uitgeleide doet. Helemaal niemand. In het toestel zeg je tegen je buurvrouw: ‘Kijk, dat is generaal Anders. De beroemde generaal Anders, van het Poolse leger’. Behalve dat die naam haar niets zegt, noch de titel, gelooft ze het toch niet. En in Londen helemaal niet meer, want er staat niemand op hem te
wachten. En tot overmaat van ramp neemt hij nog van Waterloo dezelfde ondergrondse trein als jij. Met zijn gleufhoed. Nu is hij helemaal niemand meer. Niet eens Anders dan anders.
| |
Donderdag
SMIT - Vanavond de Derde Symfonie van Gustav Mahler in het Amsterdamse Concertgebouw. Na de machteloze, grauwe verschrikking van zijn Negende, verleden vrijdag, viel het beslist niet tegen. Het stuk is te lang en draagt al duidelijk de kiemen van de machteloosheid, die de Negende tot een klinkende ramp maakt, maar er zijn prachtige dingen in. Na afloop praatte ik erover met liefst drie componisten: Marius Flothuis, Oscar van Hemel en Wouter Paap. Oscar vond het maar niks, vèèl te lang en te pretentieus. Marius, Wouter en ik hadden aan het werk precies dezelfde herinnering van toen we zestien waren. De smeltende verrukking van de hoornsolo ‘aus weiter Ferne’, het huiveringwekkende van de ‘tiefe Ewigkeit’. Ik herinner het me nog als was het
| |
| |
gisteren: naast vader in de Utrechtse Tivolizaal. En dan Jacques Urlus in ‘Das Lied von der Erde’... Ik heb de laatste jaren nauwelijks een grotere artistieke deceptie te verwerken gekregen dan toen ik het op de plaat hoorde, notabene onder Bruno Walter en met de zingende legende van deze eeuw, Kathleen Ferner.
Marius, Wouter en ik hadden vanavond dezelfde ervaring: de verre hoorn achter de schermen was nu een kinderlijk trucje en de ‘tiefe Ewigkeit’ had alles van haar diepte doch helaas niets van haar lengte verloren. Waar ligt het aan? Zijn wij afgestompt voor ‘eeuwigheids-ervaring’? Ik geloof van niet, maar wel voor deze vorm ervan. De versjes uit Des Knaben Wunderhorn, die Mahler verwerkte, zijn verrukkelijk, maar toch niet meer dan aantrekkelijke folklore, eeuwigheidservaring in de categorie van het plaatje uit het kinderkerkboek. En de verre hoornsolo? De tijd dat ik eeuwigheid ervoer door een lange, slepende, uit onbestemde verte komende, voortdurend zich herhalende melodie - vroeger heerlijk wegdromen, ogen dicht en, zoals Wouter zei, nog een uur na het concert alleen lopen te mijmeren onder de hoge bomen langs het singelwater - is lang voorbij. God en eeuwigheid hebben voor de mens van vandaag niets meer te maken met een trage, sentimentele streling. Ze zijn blikseminslag of even onmerkbare als onweersprekelijke aanwezigheid in heel gewone dingen.
Wouter vertelde nog dat Mahler zelf dacht te componeren voor een verre toekomst. Hoe heet dat boek van prof. Polak ook weer? De toekomst is verleden tijd.
TEGENBOSCH - Een kennis zegt je: ik ga daar en daar naar toe, wat is er zoal te zien? De vraag van de naïeve reiziger. Hoe kun je weten wat iemand ergens zien zal? Wie op reis gaat ziet met de ogen feitelijk alleen maar wat het gemoed hem toestaat te zien. De rest is zoiets als gedrukte letters die echter ongelezen blijven.
| |
Vrijdag
VAN DER PLAS - Trouwens, je moet al helemaal anders dan anders zijn, wil je in de ondergrondse opvallen. Ik heb Gilbert Harding, de Britse radio- en televisie-ster, eens horen vertellen voor de B.B.C. dat hij op een goede dag in de ‘tube’ herkend werd door de hele coupé tegelijk. En - zo vertelde hij - terwijl hij bestormd werd om handtekeningen en die achter elkaar uitdeelde, zag hij over de schouders heen een hele nette heer in een hoek de ‘Times’ zitten lezen. Hij herkende hem als T.S. Eliot. ‘Ik voelde me, vertelde Gilbert Harding, ‘toen ineens belachtelijk. Hier zat ik, een doodgewone radiospreker, handtekeningen uit te delen, en daar zat, door niemand herkend, de grootste levende dichter van ons land. Maar stel dat ik gezegd had: dames en heren, dáár moet je wezen, daar zit T.S. Eliot, dan hadden ze gevraagd: en wat dan nog?’
| |
Zaterdag
SMIT - Lambert heeft gevraagd of ik mijn Journaal-aantekeningen gauw opsturen wil. Daarom heb ik ze nog even overgelezen. Ik vraag mij nu af of ze niet te veel geschreven zijn onder invloed van het Holland Festival. Morgen is het afgelopen. Goddank. Dan komen de hele dure jongens nog een avond bij elkaar in de - om het eens fijn journalistiek te zeggen - van gouden kaarslicht flonkerende ridderzaal van het Muiderslot waar Peter Pears, die meelbiet met zijn fluwelen stem, oude Engelse liedjes zal zingen.
| |
| |
Om te smelten. Heel duur. En helemaal in de oude sfeer. Als ik er maar niet heen moet.
Maar wat dat Holland Festival nog betreft: er waren natuurlijk prachtige dingen, maar als je - en dat is mijn vak nu eenmaal - avond aan avond een hele maand lang er iets van moet meemaken, wordt het een ziekte. Was het omdat het de eerste avond was, dat Verdi's Requiem onder Giulini zo'n onvergetelijke indruk maakte? Nee, het wás prachtig. Giulini is - ik ril nog als ik denk aan zijn Falstaff van verleden jaar - een grandioos dirigent. Maar iedere dag opnieuw, met betrekkelijk weinig uitzonderingen, artistieke super-gerechten te moeten smullen, is het meest probate middel tot verkrijging van een artistieke indigestie. Zelfs Mozart wordt dan een soort tatatareta.
Het is natuurlijk heel mooi, al die kunst. [In de Tour de France vind ik overigens een beslist niet onwelkom, vrij goed functionnerend tegenwicht]. Maar je gaat, waarschijnlijk onbewust onder invloed van de opgedraaide omgeving, bijna vergeten dat kunst toch máár kunst is. Je zit avond aan avond in een dure zaal met mensen die grofweg te verdelen zijn in twee soorten. Voor de ene soort is het snobisme. Het Holland Festival hóór je mee te maken. O, die Ramon Vinay, net echt... En vond je Fischer Dieskau niet verrúkkelijk? De tweede soort ondergaat het hele geval als een soort pseudo-religie, een geconcentreerde aaneenschakeling van ‘verheven’ gevoelens, een godsdienst die verder tot niets verplicht. Een dergelijke omgeving is op de duur niet om te harden.
Maar morgen is het afgelopen, goddank. En dan gewoon in een bootje, aan niets denken, absoluut niets, met een hengel in je hand en een koel, spiritueel drankje in je achterzak.
| |
Zondag
VAN DER PLAS - En als je dan in Dublin die ontvangsthal binnenkomt, zó uit het vliegtuig, heb je meteen rechts naast de deur een vitrine, en meteen rechts naast de eerste Ierse deur die je binnengaat zie je in die vitrine een paar gouden kelken en monstransen. Stel je daar een vitrine van op Schiphol voor.
|
|