uitgaven houden steeds gelijken tred met de eisen die men aan het leven stelt, en diegene die zulke pretenties wil cultiveren, moet er dan ook maar voor betalen. Ten opzichte van zulke levenshouding had onze zoon van Pallas Athene niet de minste verlangens. Zijn epicurisme ging slechts zóver om overmatig goede verf, malse potloden en linnen te bezitten, en in zijn hart kweekte hij een intens heimwee naar Parijs en Italië. Maar heimwee kost geen geld, voor de rest waren er in onze sociale structuur nog wel een paar gaatjes waar wat levenselixer voor hem doorwipte. De bijen van den parnassus hebben zó weinig nodig! Wat hij aan sporadisch-illustratief werk verdiende was ternauwernood voldoende om een kat in het leven te houden. Maar een schilder moet schilderen. Een vis moet zwemmen anders gaat-ie dood. Hij had eens drie verse kadetjes op de kop getikt, maar de kleur ervan vond hij zó mooi, dat hij ze twee weken lang als model op 'n schotel lei, om er een schilderijtje van te maken, waarna hij ze, ofschoon steenhard, appetijtelijk consumeerde, gedachtig het Arabisch spreekwoord: ‘Oud brood maakt taaie mensen’.
Toen kwam de advokaat in ruste op bezoek. Juist toen onze meester-in-wording bezig was zich midden in het atelier, spiernaakt te wassen, bij wijze van wekelijks bad. Het pleitte voor zijn edelgestrenge, dat hij na het bordje ‘binnen zonder kloppen’ gepasseerd te zijn, niet de minste aanstoot nam of verrassing toonde, en alleen opmerkte, wijzend met zijn parapluie op des schilders ribbenkast, dat hij noodzakelijk iets beter moest eten, welke opmerkingsgave niet in goede aarde viel. Desondanks stapte hij kordaat op onze Adam toe, en vroeg hem op de man af of hij genegen was zijn, Mr Roetbroekxs portret te schilderen.
Meneer! wie gij ook zijt, mag ik eerst mijn broek aantrekken?
Daar had onze advokaat geen bezwaar in. Maar... het moest een gelijkend portret zijn... en terwijl onze volgeling in de schone kunsten zijn magere body in zijn povere spullen stak, oreerde onze rechtsgeleerde verder... ‘een goed gelijkend portret, nièt iets van die expressionistische verfklodders of van dat kubistisch gedonderjaag, waar je, als in een veelzijdig geslepen kristal, hier een oog en daar je mond ontdekte... maar een fatsoenlijk portret, dat men aan de muur van de salon kon hangen, boven de buffet-kast, zonder dat een medeburger je in je gezicht uitlachte... Begrijpt u? Ik heb in een kunsthandel een portret gezien, door u geschilderd. Dat viel me erg mee, de kunsthandelaar deed de rest. Anders was ik niet hier. Ik betaal u duizend gulen. Geen cent meer of minder. Zonder lijst. Daar zorg ik zelf wel voor. Ik ben niet gek! Ik weet wat ik wil en wat ik doe, en ben nog in het volle bezit van mijn gezonde verstand!
De schilder begreep alles. Hij begreep ook dat mensen die gek zijn van te veel gezond verstand, de gevaarlijkste gekken kunnen zijn. Hij begreep verder,