Roeping. Jaargang 33(1957-1958)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] Herman van den Bergh Socratisch Hij zei tot mij: sta rechtop schim en volg de weg die ik je wijs, want deze nacht zul je iedere afgrond kennen van 't azuur en je verheffen in 't oneindige tot aan zijn oerbron, en daar langsgaan waar wij gingen voordat onze weg zich deelde. ... Hoe ken 'k je, wezen van glorie! herken je ogen en voorhoofd door wit vuur berijpt. In 't diep van verste tijden dwaalden wij vol gedachten van sterre' in dageraad. Mijn daglicht is getaand, mijn goud en blauw maar jij hoedt brandend 't zonnevuur van toen, mijn stap blijft haken achter struik en steen mijn denken werd gans aarde en zocht als water de laagste stand. Terug: scherp niet mijn pijn wezen van vreugde. - En waarom beven thans jij die van enkle sterren meester was? ga dichter aan de grote duizling langs van het ravijn dat naar verrukking sleurt; een diamant gloeit steeds nog in je geest van mens, en eist voor jou een troon terug die aan wie zichzelf trouw bleef werd beloofd. Vergeef mij broeders als 'k weer tot u spreek. Getuigen kan ik niet en niet belijden wat nimmer werd bewust noch werd verklaard. Ik ben niet anders dan mijn oorsprong was heb niets te geven dan wat u behoort. Want meer dan één heeft in zijn luwe slaap een bond gesloten met de onsterflijken; ontwaakt vergat hij die en ging zijn weg, [pagina 16] [p. 16] eenzelfde leven [scheen het] dag voor dag tot 't ogenblik van het getekende uur als uit verborgen wil de vlam ontspuit als in haar handlen de herleefde ziel zichzelf vermeestrend voortschrijdt naar haar doel. ... Waar is mijn leven? - nu ben 'k tegelijk hij die 't gezicht doopt in de bron en schreeuwt ‘De vreugde is voor de mens!’ en hij wiens hart zich vult met goeds en goed zegt van het al [maar steeds als wind die geuren aandraagt schijn: nergens ben ik geweest, in alles ben ik nu]. En deze dag die als een slik in mij beweegt. En dit woord als de hiel des zwemmers waaromheen een alg zich kromt. Geen straal van heerlijkheid, enkel een man die bovenmenslijk opvlamt in de dag zijn polsen spannen voelt, en onderscheidt opeens al 't zijnde naar zijn zuiverheid hoe ieder ding dat trilt van harmonie ontvangen heeft toen 't uit de chaos trad de begenadigde adem van 't Volmaakte. [pagina 17] [p. 17] Gedichten Marce, evangelista meus Het ruiterloze vierspan rijdt [als over 't blauwen van een baai los uit de trossen het smaldeel] steigrend de gladde piazza door: Venetië afgedaald naar thans schort al Europa's glorie op. Gestranden eeuwig als een uur zien wij de lelie waar zij ligt op drift, ontvouwend voor de zee de zieke trots van haar gelaat bij schemer, en een uit 't scharnier gelichte luchtige energie. Vorige Volgende