| |
| |
| |
Journaal
Maandag
TEGENBOSCH - IN Maatstaf IV 6 een gedicht van J.C. Bloem dat wel een schoolvoorbeeld van nachristelijke poëzie verdient te worden:
Quando ver venit meum
Nimmermeer. Er is geen weerkomst van een eens gemist getij,
Iedere dag is als de vorige onherroepelijk voorbij.
Altijd zullen lenten keeren, altijd zullen herfsten gaan.
Tussen ongeborenen en dooden flitst het veeg bestaan.
En wat blijft den machteloozen tussen straks en nu en toen?
't Onaanvaardbare te aanvaarden en het zwijgen ertoe doen.
Een keurig dichter, J.C. Bloem, de bewonderenswaardig hecht geklonken taalvorm vindt onder geen leeftijdgenoten zijn weerga. Maar wat een credo. Niet christelijk, want hopeloos; niet antiek, want niet natuurlijk: de ouden misten geen getij; na-christelijk, want uit een wereld van ‘machteloozen’. Daarmee zijn geen mineralen of planten of dieren, maar mensen bedoeld. Wezens met geest begaafd, die kennen en begeren. En die blijkbaar hun goddelijke afkomst en hun goddelijke bestemming loochenen, niet wetende wie de Vader en wie het Kind is en Wie het is die zorgt. Wat blijft den machteloozen? ‘Het zwijgen ertoe doen’, zegt Bloem. Zei echter de psalmist: ‘Cantabo Domino canticum novum.’ Ja. wel een groot dichter is J.C. Bloem, maar niet voor ons, en eigenlijk voor geen mens.
De eschatologie van Bloem is inderdaad die van een plant, niet die van een mens 20 eeuwen na Christus.
| |
Dinsdag
SMIT - Zondagavond heb ik voor de KRO-microfoon een gedicht zitten voorlezen in verband met de gruwelijke overval op Hongarije: een gebed tot de heilige Hongaarse koning Stefanus, dat ik 's middags, het ontstellende radionieuws in mijn oren, op verzoek van de KRO schreef. Het was een wonderlijke bezigheid, vooral nu ik er achteraf over nadenk. In een veilig Hilversums studiokamertje zat een [uiterlijk althans] nette, hoewel nerveuze man van een keurig stuk papier een gedicht voor te lezen, terwijl een paar duizend kilometer zuidoostwaarts de mannen, waarover het ging, ieder ogenblik met een onvoorstelbare dood bedreigd, zich voor koortsachtig geimproviseerde microfoons hees schreeuwden om feitelijke hulp, eindelijk geen woorden, vooral geen woorden meer. Feitelijk was mijn verzen-zeggerij dus een beschamende bezigheid. Het had niets van heldhaftigheid, het probeerde stem te geven aan een geschokt gemoed, het probeerde te reiken naar de gestalte van een heilige, in wiens naam duizenden zich wanhopig en
| |
| |
verbeten te weer stelden tegen monsters van tanks. Het is verschrikkelijk. Wanneer ik het schrijven en zeggen van dat vers vergelijk met de aanleiding ertoe, overvallen mij machteloze woede en sarrende schaamte. Maar toch: wat kon ik anders doen? Zijn die woede en die schaamte ook geen gevaarlijke vormen van ongeloof of minstens wantrouwen in de kracht van woord en geest? Wat zijn woord en geest tegen verraad en terreur? Het eerste antwoord: niets, dat is nu wel bewezen. Inderdaad? Moet ik niet [of misschien liever: màg ik niet] juist nu dieper dan ooit geloven, dat woord en geest sterker realiteiten zijn dan staal en fosfor? Leef ik niet omdat die fundamentele waarheid de waarheid van mijn leven is? Omdat ik geloof dat mijn gebed tot een heilige, hoezeer het zich ook aan iedere klaarblijkelijke waarneming onttrekt, een beslissender realiteit is dan een tank? Dus had ik dan toch gelijk, die wonderlijke zondagavond in het kleine studiokamertje met die keurig opgepoetste microfoon? Ik kon niet anders, maar ik schaam mij toch, Loezeer ik ook geloof.
| |
Woensdag
TEGENBOSCH - De economen zeggen ons dat er welvaart is in Nederland. Voor iemand die zo weinig economisch is om bijvoorbeeld te gaan verhuizen, krijgt de welvaart de trekken van de armoe, ongeveer als onder de oorlog. Niemand kan wat dan ook direct leveren. Alles moet besteld. Meubelfabrieken en zij die van de vloeren leven, vragen met opgewekt gezicht nooit minder dan drie maanden wachttijd. En als er iets is, is er weer geen iemand: stoffeerders moeten met de wichelroe gevonden worden, en wat buitengewoon link van ze is, ze kleden je half aan en ze blijven dan gewoon een dag of wat weg. Welke tijd ze, gelijk gebleken is, benutten om elders iemand half te kleden. En zo binden ze links en rechts met halve installaties een cliëntenschaar aan hun winkel, voortdurend dat prettige beeld van druk werk en welvaart en koopkracht in stand houdend. En in feite lijkt het bestaan weer verschrikkelijk op de oorlogstijd, paaien en smeken en genoegen nemen met het voorhandene en allang blij zijn als ergens een hoofdzaak niet wordt aangetast.
HAIMON - Zodra ik mij bij de supporter-schaar heb gevoegd, zie ik alleen nog de eigen club spelen. Hoop dat de andere partij fout op fout maakt, blundert, met uitvallers komt te zitten waarvoor zwakke invallers terugkomen. Ben niet meer in staat tot 'n objectieve beschouwing van het spel, zodra ik mij heb vervoegd op de supporters-tribune. Vind dat de scheidsrechter de tegenpartij bevoordeelt, vind hen ouwe aftandse lieden, die met de ijzeren rechtvaardigheid van een onfeilbaar rechter alleen naar het spel zien, en zowel naar links als rechts hun goedkeurend knikje geven. Ik leef mee met de bewogenen die naar een wedstrijd gaan alleen om de eigen partij te zien zegevieren. Ontmoet na afloop de supporters der tegenpartij: hebben niets gezien van het goede werk der onzen, hebben de mond vol over de onrechtvaardige beslissingen van de scheidsrechter, vinden het n slechte wedstrijd geweest, - hoe is het mogelijk? Hebben ze dan niets gezien van dat prachtig combinatie-spel, die slimme strategie, dat weergaloos tempo der onzen? Zij hebben het niet gezien, terwijl zij even goed als wij de hele wedstrijd overzichtelijk konden volgen. Hebben de bal niet een seconde uit het oog verloren. Moraal [schrijvers blijven zelfs nog moralisten op 'n sportveld]: stel vast dat deze supporters-mentaliteit ook onder de kunstenaars heerst. Experimentelen hebben alleen aandacht voor hun club, non-figuratieven wijzen co-existentie van traditionele constructieve richting en progressieven van de hand, jonge generatie heeft alleen oog voor de daden der laatst geboren, ouderen vinden dat zij een eenzame top zijn gebleven en erkennen van de
| |
| |
lateren alleen eigen epigonen. Verdere moraal: Allen vergeten dat het goede spel zich eerst ontwikkelt tussen de partijnen die beide van formaat zijn. Het moet in een wedstrijd van twee kanten komen. Maar een club zonder supporters en allen steunend op duur btaalde sterren wordt geen club en brengt geen leven in de arena. Staart dezer supporters-moraliteit: ik blijf in ieder geval vurig patriot van M.V.V. en als de K.V.P. even verrukkelijk gaat spelen zelfs....
| |
Donderdag
SMIT - Hongarije, Hongarije. Ik kan aan niets anders denken. En ik vraag mij daarbij ook telkens af: waarom is, vergeleken bij hetgeen men in Nederland voelt, de reactie in andere landen zo flauw en traag? Er is geen Engelsman of Fransman, die er ook maar een ogenblik aan denkt zijn Olympische kampioenen niet naar Melbourne te sturen. Ook in Brussel, Parijs, Luxemburg en nog een paar andere steden is het tot demonstraties gekomen, maar vergeleken bij wat er in Amsterdam, Den Haag, Hilversum gebeurde is het haast niets. Wat kan daarvoor de verklaring zijn? Niet dat wij vijf jaar Duitse bezetting en terreur achter de rug hebben, want dat hebben Frankrijk en België ook. Ons volkskarakter? Misschien, maar heldhaftig zijn wij niet. We zijn wel ‘fatsoenlijk’. Ik herinner mij een gesprek met minister Cals tijdens de Conferentie der Nederlandse Letteren in Den Haag. Ik zei dat de Belgische regering voor sommige Vlaamse schrijvers buitengewoon lichte en toch zeer goed betaalde baantjes in petto heeft, die het de gelukkigen mogelijk maken zich royaal aan hun literair werk te kunnen wijden. En ik vroeg of zoiets in Nederland niet mogelijk zou zijn. Nee, antwoordde de minister, daarvoor zijn wij te fatsoenlijk. Inderdaad, de Nederlander heeft een scherp, waakzaam gevoel voor fatsoen - maar verheven uitgedrukt: menselijke waardigheid - gevoed door een sterke, ook godsdienstig-zedelijke traditie. Er zijn, geloof ik, weinig landen ter wereld waar zo weinig corruptie heerst. Wij hebben een duidelijk besef van bepaalde zedelijke normen in het maatschappelijk verkeer. En wat in Hongarije is gebeurd, staat daarmee in de felst denkbare tegenstelling. Dit kan de rede zijn, misschien zijn er nog andere. Maar ik ben er in ieder geval trots op.
TEGENBOSCH - Na het verraad van Boedapest spreken wij in Holland aldus:
M. Sluiser voor de Vara:.... de Hongaren, die strijden voor een socialistische opbouw van hun land....
De pater op de preekstoel:.... de Hongaren, die voor 80% katholiek zijn en lijden voor hun geloof....
Natuurlijk, natuurlijk, eerst uitzoeken aan welke zuil we toe zijn.
| |
Vrijdag
TEGENBOSCH - Parijs, Galerie Stadtler, schilderijen die niet anders zijn als composities van jute zakken. F. vertelde dat hij in Parijs een tentoonstelling ‘La nouvelle réalité, la réelle nouveauté’ had gezien. Geen enkel figuratief stuk. Plastics die met een decimeter tussenruimte op elkaar zaten, elke plastic met lijnen versierd en die de voorbijgangers moeten plezieren met een levendig wisselspel. Voorts grapjes met afgeknotte cilinders, in 4 kwartieren telkens anders schuin afgeknot, de opstaande wanden zwart, de afgesneden wit: plezier voor boulevardbewandelende kijkers. Eén doek was ‘leeggelopen’, nog erger als Ket: een ontzettend dikke straal verf was door het vlies heen gebroken en op de grond gestort, alleen het vlies hing nog op het doek.
| |
| |
Toekomst van de beeldende kunst?
De vraag is: zal zij beeldend blijven, ja of nee. En misschien hoeft het dilemma niet eens gesteld en zal er voortaan altijd een niet-beeldende naast een beeldende kunst bestaan. Nu hebben de niet-beeldende beeldende kunstenaars hoofdzakelijk dédain over voor de beeldende beelders, naar het zou best kunnen dat er een andere dag kwam en dat die dag zo best niet was voor ‘la réelle nouveauté’ van vandaag.
| |
Zaterdag
DE JONG - Een raadseltje: Van wie is deze tekst? Dans une réalité ou une activité spirituelles il ne s'agit pas seulement d'une simple manifestation de force, mais d'une réalisation d'ordre idéal: réalisation de verité, de bonté, de mesure, d'ordre. L'esprit n'est pas simplement ‘de l'être’, mais en tant qu'être il est déterminé par la valeur. S'il tombe en contradiction avec l'idéal qu'il doit poursuivre, il compromet son être même. C'est justement là ce que Pascal a éprouvé.
In het duits stond oorspronkelijk: Bei geistigem Sein und Tun kommt es nicht nur aus einfache Kraftäuszerung sondern auf Sinnverwirklichung an,; auf Realisation von Wahrheit, Gutheit, Masz, Ordnung. Geist ist nicht einfach wirklichkeit, sondern als wirklichkeit vom Wert her bestimmt. Gerät er also in widerspruch zum Sinn, dann wird er fragwürdig im Sein. Ebendas hat Pascal erfahren. Men herkent uit het duitse citaat de klank van Guardini's proza. In zijn zinnen stáán de woorden. Zij dragen het leven van de gedachten niet door beweging, maar zoals graankorrels het leven in zich hebben: als hechte, vaste, goed-gebouwde vormen. In het frans is deze stevige kracht, dit overtuigend gewicht van de woorden weggevloeid. Het proza van franse geleerden - en er zijn uitnemende stylisten onder hen - stroomt met een élan vital, en de klassieke auteurs bezitten behalve de helderheid van het stromende element vaak nog de kenmerken van het vuur: een branden en gloeien, dat overal lichtend is. Wat Guardini's stijl eigen is: het gewicht schijnt toch met de mogelijkheden van de franse taal in strijd te zijn. Daarom is het zo'n merkwaardige ervaring hem in het frans te lezen. Men heeft voortdurend het gevoel, alsof men iets wezenlijks mist.
HAIMON - Academische avond op kasteel Hoensbroek. Bij 25° Celsius magistrale reden van prof. dr. W. Asselbergs over Vondels Lucifer. Charles, gehandicapt de rede te beluisteren, wacht in kasteeltoren po rendez-vous met artisten. Bertus, eindelijk terug, ziet er uit als gekweld door een Egyptische plaag..
Vraagt Charles: ‘Wat is er gebeurd. Je kijkt als 't doorgezaagd weesmeisje’. Bertus antwoordt iets dat Charles niet begrijpt. Haalt Bertus lucifer uit 'n doosje en strijkt er mee langs zijn hals.
Lacht Charles: ‘Wat. Ben je doorgezaagd met een lucifer?’
Zegt Bertus: ‘Ja, maar 't was een klassiek. Van Duinkerken heeft er een heel vuurwerk mee aangestoken? Ik dacht dat we in de hel waren’.
Meent Charles: ‘Dan is daardoor ineens zo warm. Hij wilde hier zeker Bertus met Belzebub uitdrijven?’
Breekt bij Bertus het angstzweet uit. ‘Dat kon wel eens zo zijn, Charles. Dan is het hem gelukt en ben ik mijn daimon kwijt.’
Troost Charles: ‘Niet erg. Waar een weg is, zijn er nog meer. En ik ben er ook nog. Mij krijgen ze niet doorgezaagd met de hele Vondel. Ben in de hel geweest, om ze te illustreren. Duivel [van 'n uitgever] heeft me nooit geheel willen betalen, zo bont heb
| |
| |
ik het in zijn ogen gemaakt. Echte duivel heeft nu geen vat meer op ons. Mensen hebben ons in zijn naam zoveel afgezet en de anderen ons in 's hemels naam zo verheerlijkt en te kort gedaan, dat 't altijd goed zit. Als de duivel ons wil, tonen we 'n dwangbevel waar hij niet onder uit komt. Als Sint Pieter ons niet zou willen, hebben we zo'n hoop onbetaalde rekeningen op zijn naam, dat hij ons dadelijk op de mooiste fluwelen wolk zet.
Ietwat hese, professorale stem in de verte. ‘En nu heb ik zo'n helse dorst dat ik benieuwd ben of de voorraad Brands Up opgeslagen in dit historische burchtkasteel, dat zowel Francois Aristide Voltaire, door Eliot genoemd “de vertegenwoordiger van een moderne, oppervlakkige, rationalistische onwetendheid”, heeft gehuisvest, als de afgevallen Jezuiet die zich Paul van Hoensbroek heeft genoemd, als het geslacht der Von und zu Hoensbroeck's en nu onze vriend de zeer begaafde dichter Bertus, Bertus Aafjes en zijn charmante, evenzeer begaafde vrouw Poes, mevrouw Tine Aafjes-Wesseling alsook de Stichting Ave Rex Christe van wijlen pastoor Röselaars [was geen beste vriend van dr. Poels; eigenaardig hoe grote figuren in hun tijd, die hen toch zou moeten samenbinden, elkaar dikwijls afstoten, Rembrandt en Vondel, Goethe en Beethoven die wel van elkaar wisten maar nergens, in hun omstandigheden een beslissend raakvlak vonden] en dat thans gastvrijheid geeft aan de cultuur in naam van een instelling der Staatsmijnen in Limburg, of die voorraad Brands Up, herhaal ik, groot genoeg zal zijn om dit vagevuur te blussen.’
‘Een goede dorst is ook geld waard, professor.’
‘Zegde gij dit uit u zelf, zo zijt gij een wijs man of een brouwer, het kan ook zijn alle twee zoals mijn vader zaliger. In 't andere geval, laten wij er vlug toe overgaan dit adagium der brouwers te bevestigen.
| |
Zondag
TEGENBOSCH - Jeanne en de Rechters van Thierry Maulnier heeft voor bijzonderheid dat Jeanne's stemmen zwijgen. De hemel zwijgt en Jeanne zit alleen al 90 dagen in de donjon der Engelsen. Wie leidt de legerleidster nu er aan de hemel geen ster meer voorlicht? Op zich zelf aangewezen vormt ze, gevangen in de kerker en haar eigen individualiteit, het besluit de brandstapel te betreden. Nee, dat kan niet. Voor je eigen individualiteits-wil betreed je geen brandstapel En daarom een novum in de Jeanne-fiktie: ‘de andere Jeanne’ spreekt tot de gevangen Jeanne. De andere Jeanne spreekt van triomf en dat ze een symbool zal zijn voor de vrije volken - o hoofdartikelen! - en ook, ze moet haar stemmen bevestigen. En dan schrijdt ze naar de takkenbossen.
Waarom? vraagt zich de kijker af. Waarom? om daarmee haar stemmen te bewijzen? Vreemd dan, dat tussen de brandstapel te Rouaan en het spel van Maulnier desondanks tientallen getwijfeld hebben aan Jeanne's stemmen. Hééft ze die dan niet bewezen door zich te laten branden? Wat een pech voor Jeanne.
En die ‘andere Jeanne’? Zou die in het drama van Jeanne d'Arc echt wezenlijker zijn dan de Ander waaraan wij, niet wetend van Maulnier, totnutoe geloofden? H.A. Gomperts schrijft in Het Parool: ‘Het atheïstisch individualisme en de theologie van een op vrije wil gebaseerde heiligheid vallen hier samen.’ Pestig voor die theologie om juist met atheïstisch individualisme te moeten samenvallen. Werkelijk, het is een typisch atheïstische theologie.
Arme Jeanne. Ze blijft maar branden. Ze moet er wel helemaal óp van zijn. Maar dat geeft niet. Als de Jeanne van Rouaan op is, stoken we iets anders en noemen dat Jeanne.
| |
| |
Jeanne d'Arc is een hele mooie naam voor een theorie die met martelarenbloed gevoed wil wezen.
- A propos de dramatische ontroeringskracht: die ontbrak bij de vertoning van Maulniers gewrocht door Het Zuidelijk Toneel te Eindhoven. Dat lijkt me hoopgevend. Er werd wel daverend geklapt na afloop, maar dat gold, dunkt me, de onder deze omstandigheden bijna kitscherig mooi spelende Martha Gevers, een actrice met talent, hier alleen niet functioneel gebruikt. De dramatiek van de-andere-Jeanne-die-Jeanne-bemoedigt bleef een leeg gebaar, een privé theologie, een individualistische theorie. Bemoedigend dat dit niet aansloeg. Dat bewijst dat we nog geen Bühne-literatuur willen pruimen. Dat er nog genoeg ‘volk’ over is dat spel wil waarvan de echtheid genormeerd wordt door het geloof des volks.
|
|