kil en vochtig, maar zij geven steun in de rug. Hij strekte zijn benen uit: zij lagen juist binnen de schaduw. Het gaf een veilig gevoel, zodat een sluimering de heer Mulder overviel.
Toen hij ontwaakte werden zijn voeten beschenen door de zon. Hij voelde door het leer van zijn schoenen een lichte warmte op zijn huid, trok zijn benen in en schoof een eindje op, zodat hij volledig in het duister kwam te zitten. En op dat moment besefte hij, dat het de dag was, die hem bedreigde.
Het was jammer van de tijd, maar een sluimering heeft haar goede zijden, dacht de heer Mulder en hij stond op.
‘Ik zal in het westen beginnen, dat ik de avonden veilig ben. Dan bouw ik in een boog naar het zuiden waar de zon krachtig is. Tegen de wijzers van het uurwerk zal ik voortgaan en het oosten afschieten langs de tuin van mijn buurman. Daar leg ik de laatste steen, synchroon met zonsondergang. In het noorden staat mijn huis, in de streek van de nacht, daar is geen gevaar te duchten. En wat de hoogte betreft, de hoogte kan bescheiden zijn, laat ons zeggen de hoogte eens mans.’
Enige tijd later zette hij van dun touw strakke lijnen aan de westelijke zijde en begon fluitend aan het metselwerk. De stenen rijden zich aaneen, soepel legde het cement zich te besterven. Een hechte droge muur stond op uit het gras. Langzaam werd het westen onschadelijk: weldra zouden de avonden geborgen zijn.
Een dronken vreugde welde op in het hart van de heer Mulder. Zijn troffel danste over de stenen, met sierlijk armgebaar. Maar ook de zon bouwde voort aan de dag en klom gestadig naar het zuiden. Waar zouden zij elkaar ontmoeten? Het kan dacht de heer Mulder, het kan precies in het zuiden zijn. Ik moet het tempo opvoeren, drie stenen tegen twee is voldoende, een coëfficient van anderhalf.
Juist had hij zich dat voorgenomen, of hij hoorde achter zich een kuchend geluid. Het was de buurman, die met zijn handen in zijn zakken stond toe te kijken.
Zo? zei hij, terwijl hij knikte in de richting van de muur.
Ja, antwoordde de heer Mulder, zo is het.
Het duurde langer dan anders voor de heer Mulder zijn buurman hoorde vertrekken. Maar even later was hij weer terug. Wat wilde hij toch? Men heeft toch waarachtig geen tijd om te leuteren als men met de zon in het zuiden wil zijn! Maar de ogen van de buurman waren op hem gericht, dat voelde hij, en zij dwongen hem om te kijken.
Haast? vroeg de buurman.
Nogal ja, zei de heer Mulder, hoe gaat dat, drie tegen twee hé? De buurman verdween, maar hij ging niet naar binnen. Van een afstand bleef hij toezien.