Roeping. Jaargang 32(1956-1957)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 329] [p. 329] Lambert Tegenbosch In Memoriam Bernard 4.9.'42 - 1.3.'56 Veel vroeger dan wij proeft hij de dood. De smaak van niet meer leven. De smaak van alle afscheid. Van elk afscheid in het bijzonder. Van de fiets. Bedenken dat je daar nooit meer op zal zitten. Wanneer was de laatste keer? Hij heeft het nonchalant gedaan, dit laatste fietsen, en daarom, omdat hij niet houdt van nonchalant, nu moet het alles apart: Afscheid van de kamer. Van de eerste boeken latijn en algebra. Van de toneelrepetitie. Van brood gesneden en gesmeerd aan de aanrecht. Van de straat. Van de buurjongen, de misdienaar, de klas. Van alle omgang. En dit gaat te langzaam, zo zal het nooit klaar zijn, dit zoeken en niets willen vergeten, en daarom, omdat het niet kan niet klaar zijn, en daar is al het einde: Afscheid van vader, o, dit is omgang vader, doe het langzaam, tijd zal dit vragen, tijd die er niet is, want daar is ook het Afscheid van moeder, nu wentelt het wiel dat de helling heeft gevonden en niets houdt het tegen. Afscheid van iedereen is al weg, ze zijn weg, dit is snel, dit is een zwaar wiel en een diepe helling, hellender dan was te voorzien en nu is er niemand meer, niemand, alleen nog het Afscheid van. Ik weet niet wie. Van mij? - ik zweet - [pagina 330] [p. 330] Van het zweten. - ik schrei - Van het schreien. - ik ben moe - Van de moeheid. - ik wil slapen - Van de wil en het slapen. Afscheid tot ik leeg ben. Zo leeg, er is ook geen afscheid meer. Dit voorportaal boezemt op zijn jaren jongens eerbied in, een vage angst, een hart om het uit te staan. Zijn voorportaal was pijn. Pijn geeft jongens van zijn jaren telkens het geheim van het bekende, want ze kennen pijn, hun knieën en ellebogen weten ervan, maar deze van het voorportaal is het bekende in een onbekende maat, is de pijn waar je aan sterven zal, al weet je niet wat sterven is, sterven toch is wel iets van het leven maar iets in onbekende mate. Het voorportaal van de pijn verzamelt Alle ongenezen kinderverdriet. want kinderen kennen verdriet, het beddegoed weet ervan en de machteloze wil en de gebonden voeten, het jeuk van de handen. En nu is het verdriet vergaderd. In het voorportaal de pijn. En genezend zonder tranen. Genezend van geen andere medicijn Als dit: geen afscheid meer te nemen. Geen zelf meer zijn. de handen rusten en de voeten los, de wil, altijd uithuizig, is in de leden, alle leden gevaren, stil gaan meren in de moede leden in het goede omarmende bed. Nu kijken nog de ogen. Horen voor het laatst de oren. De zinnen omgaand met zichzelf als met hun laatste bekenden. Dan dit niet meer. Dan niets meer als het ongekende. En dan is hij in dertien jaar volwassen totterdood. [pagina 331] [p. 331] Wij echter blijven achter. Bladerloze gedachten. En tegen de winterhemel het verdriet Vertakken wij onze gebaren. Hij sneed de omweg van het leven af. Wij echter wachten veel te lang. En wachten veel te graag. Allang verschaald is de verwachting. Hij was de bries die opging in de tuin. Een koppel dagen stoeiend. Toen groef hij in de zon de nacht bloot. En viel in slaap, languit en heerlijk moe. En zeker was hij de haastig vallende regen. De regen die valt in zon en voorjaar. En waar hij blijft ziet niemand. Maar waar hij viel groeien koren en bloemen. Een ijlgesprek was hij als in een droom. Hij was een mond charmant in denken. Hij was een hoofd vol gouden rumoer. En een mooi slank lichaam was hij ook. Hij kon in zijn jaren niets vergeten Van wat hij wist vóór de geboorte. Maar altijd hield hij de vingerafdruk Van die hem vroeger vormde uit stof. En wij echter achterblijvers. De kale takken botten aanstonds uit. En bloemen groeien waar zijn lichaam was. Geen leven gaat verloren dat geschapen is. En wij echter achterblijvers. Wij weten almaar minder Wat geboorte is, wat dood. Wetende immers: wij hebben een volwassen kind. Vorige Volgende