Roeping. Jaargang 32
(1956-1957)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 324]
| |
1.
Zo weet ik
je bent zoek
geraakt in een
ondefinieerbaar einde.
De valreep bracht
een scheiding
te weeg die
zwaarder weegt
dan de wereld tussen
jou en mij
en heel
haar inhoud.
Als zonnebloemen
wuiven je woorden
over mij heen
je bent eenzaam
niet alleen
je bent
in mij aanwezig.
Zo weet ik
als bloemen over water
waterbloemen met de
zondvloed van de dood
aanwezige afwezigheid..
| |
[pagina 325]
| |
2.
Een morgen na de nacht
Hij heeft vanuit de hemel
Mijn leven omgebracht.
Ik ben opnieuw geboren
Stil nu want ik luister
Alleen kan ik Hem horen.
Een morgen na de nacht
Ik sta buitenom de tijd
Te zingen in eeuwigheid.
God ademt door de tijd
Hij vond het goed dat
Ik dood ging aan mijn leven.
Honden blaften
Een motor sloeg af en
Toestromende mensen.
God ademt door de tijd
Ik loop onder zijn handen
In de zon van de eeuwigheid.
Alleen ging ik heen
Zonder angst en beven
Ik schrijf in de hemel
De zin van mijn leven.
Ik ging eenzaam heen
Maar rouw niet langer
Ik bid met Hem tezamen
En met jullie. amen.
| |
[pagina 326]
| |
3.
De dood heeft lange armen
Er is niemand om je te verwarmen
De dingen die je niet meer weet
Vormen verbijsteringen van dit leed
Je gebeden naar de eeuwigheid
Vormen geheimen van de tijd
Beter dan de wereld die door merg en been
Dringt ben jij nu onbezorgder dan voorheen
De mensen als fornuizen in hun huizen
Van beperkt allooi zingen in hun kooi
De vliegtuigen gekscheren in de nacht
Dezelfde nacht die ons de afgrond bracht
Jij loopt op transcendentale voeten
Een witte morgen te begroeten.
|
|