| |
| |
| |
[Roeping 1956]
[Nummer 1]
Henri Bruning
Maria Goretti
Drama in drie bedrijven met voorspel
Il faut un malheur sans consolation
SIMONE WEIL
Personen
Inleider |
1ste Vriend |
2de Vriend |
Giovanno Goretti |
Lucia Goretti, zijn vrouw |
Maria ) hun dochters |
Giovanna ) hun dochters |
Alessandro Caracci, hoofdredacteur van revolutionnair dagblad; tevens leider der revolutie |
Pietro Belotto ) diens naaste medewerkers |
Lorenzo Costa ) diens naaste medewerkers |
Giulio Zuccari |
Laura Zuccari, zijn zuster |
Frederico Massimo, jong dichter |
Gaudenzo Pontormo |
Vriend |
Nicolo, kelner |
Verbindingsofficier |
Kinderen en enkele hoge militairen. |
Tussen de verschillende tonelen verloopt telkens een korter of langer tijd; alleen waar dit strikt noodzakelijk was, werd dit tijdsverloop gepreciseerd.
| |
Voorspel
Voor gesloten gordijn
[in smoking van links, na buiging]:
Dames en Heren!
Wanneer Roebasjov - u herinnert zich ongewijfeld de held uit ‘Darkness at Noon’ - in zijn cel terug is, overweegt hij: ‘misschien zou later, veel later, de nieuwe beweging opstaan, met vlaggen en een nieuwe geest. - Misschien zullen de leden van de nieuwe partij monnikspijen dragen en prediken dat alleen de zuiverheid der middelen het doel kan heiligen. Misschien zullen ze leren, dat de leerstelling onjuist is die zegt, dat de mens het resultaat is van een millioen gedeeld door een millioen....’
| |
| |
Deze overweging, goede en geëerde toehoorders, moge, alvorens het spel begint, hier fungeren als motto, bescheiden indicatie, en als verontschuldiging. [van rechts twee vrienden, in gesprek] Een tweede cumulatie van genoemde functies bezit het tête à tête waarvoor ik thans uw aandacht vraag. [trekt zich enigszins terug]
Na al de revoluties die geweest, en die revoluties zijn geweest van politici, van 't politiek realisme, van macht en van geweld, rest er nog een mogelijkheid: de revolutie van de eerbied.
Als ik ons gesprek goed begrijp, wil je dus nog iets verder gaan dan Plato: geen filosofen maar mystici als wetgever!
Het is nog anders: ik denk aan mystici, die een revolutie realiseren, rechtstreeks, en op natuurlijk gebied.
Welk een illusie. Herinner je wat Marcus Aurelius zei: ‘Laat ons Plato's staat vergeten’! En hoe bescheiden was nog Plato's illusie vergeleken bij de jouwe.
Wat denk je van de 17de eeuwse reducties in Paraguay; geloof je niet, dat die 17de eeuwse Jezuïeten daarmee een politiek-maatschappelijke revolutie van de hoogste orde hebben ondernomen, en gerealiseerd?
Ik geloof, beste vriend, dat de hoogste illusie altijd de laatste is. Maar de laatste, onthoud dat, laat zich nog minder verwerkelijken dan al de voorgaande. Dat begreep ook Marcus Aurelius, toen die staatsman de bescheiden functie van de staatsman vaststelde, en dat toch waarlijk niet omdat hijzelf beneden de maat was gebleven. Bovendien: een revolutie eist macht, en de macht is altijd het einde van de revolutie: het begin der corruptie, het entrée van bruikbaarder idealen.
De laatste illusie, beste vriend, is misschien de altijd gevreesde en daarom ontweken kérn van de zaak.
[sceptisch glimlachend]:
Dan zou de laatste illusie dus eigenlijk de eerste werkelijke káns zijn....
Ik denk dat je gelijk hebt. - Ik ben er overigens zeker van, dat een dergelijke revolutie zich reeds hier en nu voltrekt, [geruststellend] Maar ónze mystici dragen geen monnikspijen! Misschien worden ze ook daarom niet herkend! [door gordijnspleet
| |
| |
steekt een meisje haar hoofd naar voren, spiedt lachend om zich heen] En ook de mystiek is geen middeleeuwse meer!
[zingend]:
Er floot een vogeltje in een boom
[ziet achterom, springt te voorschijn en verbergt zich snel in een plooi van het gordijn; dan dringt een tiental jongens en meisjes stoeiend door gordijnopening; zien zoekend om zich heen; 1ste meisje, nog verborgen:]
Er floot een vogeltje in een boom
[springt te voorschijn; kreten der kinderen; met de anderen vormt zij een slinger die, terwijl allen zingen en dansen, afwisselend kring en slinger is]
Er floot een vogeltje in een boom
een vogeltje in zijn nestje,
een vogeltje in een lenteboom -
er floot een vogeltje zo schoon
naar 't hoogste wingewestje.
[tijdens het refrein stuiven de kinderen uit elkaar en dansen afzonderlijk of in groepjes plagend om de beide vrienden]
[terwijl hij de kinderen, die zich verwijderen, met peinzende glimlach naziet]
Die jeugd....! Ach....
De toekomst, die helaas zo zelden toekomst wordt....
Omdat ze haar wijsheid prijsgaf....
Omdat het leven sterker bleek dan hun wijsheid. Ergo: niet om die wijsheid treuren. Zoeken we een sterkere.
Of moeten we zelf sterker worden om de wijsheid der jeugd te kunnen behouden?
Wie zal het zeggen. - Maar iets anders nu. Wat jij doet weet ik niet, maar ik blijf hier niet staan.
Ja, wat doen we: lopen we verder, of keren we terug? [tot inleider:] Wat zullen we doen?
Och, indien u zich werkelijk om anderen bekommert, gaat u dan
| |
| |
beiden 'n weinig terzijde. Er zijn hier nog meer mensen! En die willen ook wel eens iets zien. [tot publiek:] Nietwaar? [tot vrienden:] Overigens: een goed filosoof gaat gaarne terzijde! Erken het maar: een goed filosoof heeft aan zichzelf genoeg.
[dringt beide vrienden beleefd het toneel af]
Ik moet protesteren! Als 't de roeping van de filosoof is nieuwe waarden te scheppen, dan is hij daartoe voorbestemd door zijn diepe sociale bezorgdheid. De filosoof is de grote verontruste. De besten....
[tussen beide vrienden in, zijn handen op hun rug; 1ste vriend onderbrekend]:
O ja, de besten! Maar hoe zelden behoort de filosoof tot de categorie der besten. Natuurlijk, hij schept waarden, hij stelt normen op! Dat is zelfs zozeer zijn hobby, dat 't hem volkomen onverschillig laat of ze worden geaccepteerd. 'n Filosoof van standing - erken het maar - gelooft trouwens niet eens aan die mogelijkheid.
[tot 1ste]:
Vrindelijk is hij niet. [beiden vrienden af]
[terugkerend]:
Zoals gezegd, dames en heren, het was alles slechts motto, indicatie, verontschuldiging. Ze doen niet echt mee. Evenmin als ik trouwens. Laat ook ik dus thans verdwijnen. - Dames! Heren! [buigt, verwijdert zich naar rechts; op het punt het toneel te verlaten, zich omkerend:] Ook het spel dat nu volgt, heeft maar een bescheiden functie! Léven, dames en heren, léven, dat is onze kans, onze enige. [weer terugkerend naar het midden:] Maar wij leven niet! [af door gordijnspleet in het midden; in de verte hoort men de kinderen zingen: lorela, larrila, larrilalo, lorela, larrila, larrilalo.]
| |
Eerste bedrijf
Eerste Toneel
Park. Avond. Achtergrond balustrade, vanwaar uitzicht over lager gelegen stad. In de verte contouren van gebergte. Ergens ver hoort men gedempt het wild, eentonig fluitspel van een herder in de stilte van de stervende dag. Bij de balustrade Maria Goretti en Lorenzo Costa.
[na stilte, gesprek hernemend, aarzelend]:
Begrijp je, ik beminde de mensen omdat ik jou beminde: ik was gelukkig.
| |
| |
En als dit zo is, Maria, is dit een misdrijf?
Neen, een misdrijf niet. Maar hoe gemakkelijk is het edelmoedig te zijn als men gelukkig is. En hoe onrechtmatig, welk vals spel, dan de anderen - de vernederden en vereenzaamden, en ze zijn zo velen - aan te sporen anders te zijn, beter, en het lagere in zichzelf te overwinnen. Lorenzo, wanneer ik tegenover hen woorden bezig als zelfverloochening, eerbied voor de medemens, innerlijke vrijheid, menswaardig leven, voel ik me vaak zo besmeurd en vol bedrog.
Het geluk ontneemt ons het recht te spreken....?
Soms denk ik, dat alleen zij die zelf geheel arm zijn en niets, het recht hebben daden van goedheid te vragen.
Geloof je niet, dat je altijd, wat je ook loslaat, een bevoorrechte zou zijn: reeds omdat je geestelijk altijd uit rijker, dieper bronnen put. - Maria, ook als de armste der armen zou je je spreken onrechtmatig moeten noemen.
Juist daarom geloof ik, dat sommigen altijd moeten zwijgen, - en alleen voor God leven.
Dat woord zou een afscheid kunnen betekenen aan al het schone, waaraan we hebben geloofd. - Ook aan onze liefde. Hoe hard ben je.
Niet hard. Het is deze onrust, die me kwelt.
Deze redeloze wroeging....
Het is het geluk, mijn geluk met jou. Heb je dat nooit vroeger vermoed? Vaak plaagde je me toch, dat ik plotseling kon zitten staren ‘alsof ik eensklaps aan niets meer deel had’. ‘Waaraan denk je?’ vroeg je dan, een onrustige verwondering wegschertsend; ‘niet aan mij toch, want je kijkt zo treurig!?’ Lorenzo, het was ook die onrust om wat zo eerlijk en edelmoedig schijnt en zo leugenachtig is. [als Lorenzo zwijgt:] Lorenzo, vergis ik me? Welke is dan mijn vergissing? [zwijgen; men hoort weer, sterker, het fluitspel van de herder in de verte]
Misschien is het deze, dat we in ons handelen geheel zuiver willen zijn, zonder wroeging, terwijl wij mensen altijd in onszelf verdeeld en onzuiver zijn. [sneller:] Recht van spreken, Maria,
| |
| |
hebben we geen van allen, hebben we misschien nooit, de plicht van spreken hebben we altijd. Op rechten kunnen we ons niet beroepen, maar aan die plicht mogen we ons nooit onttrekken. Maria, geheel schuldeloos tegenover de mensen willen staan betekent: van hen heengaan, en dit is een nieuwe zware schuld op ons laden.
[hulpeloos]:
Niet altijd die onoprechtheid. Niet die schuld. Niet altijd die leugen tegenover hen die het meest vernederd zijn.
Er is een schuldbesef, waaraan we geen gehoor mogen geven. Sommige heiligen hebben dat verstaan. Dan verstonden zij - laat vaak, - dat er een onvolkomenheid is, die God-zelf heeft gewild: als de staat waarin we onszelf en de aarde leven zouden. Hun nederige terugkeer naar zichzelf moet ook de onze zijn.
Neen neen, op hun nederigheid mogen we ons niet beroepen. Zij waren de grote ontledigden.
Juist daarin waren zij de grote ontgoochelden.... Men ontkomt niet aan zijn staat van schuld.
En niet aan een wroeging, die alles bezoedelt....?
De nederigheid der heiligen werd ten laatste: zichzelf dulden en aanvaarden. Maria, het onmogelijke willen is het door God verbodene willen. [beiden zwijgen]
....Misschien is het de vrouw in me, die me zo doet spreken.
[innig]:
Nooit was je schoner vrouw dan toen je nog zonder achterdocht en blijmoedig voor de mensen leefde. Toen leefde je ook - argeloos en ongerept - in God. En beminde je God. Was de aarde niet het schone Godsgeschenk voor ons? Om God wilden we de aarde niet verloochenen, niet ontrouw worden.
[haar gedachten vervolgend]:
Ik bedoel dit, Lorenzo. Mannen geven zich geheel in het handelen, maar wij, wij vrouwen, wij in ons terzijde, zien toe, en ons denken wordt minder door het rumoer van de daad overstemd. Misschien is het in deze stilte, dat we toch verder, onhoorbaarder stemmen in ons vernemen. Geloof je niet....
[haar teder onderbrekend]:
Maria, ik geloof aan de schone ernst van je leven. Daarom weet ik, dat niets je van de aarde zal
| |
| |
losmaken. Niet onherroepelijk. De aarde is de grote waarheid. Tot haar keren allen weer die waarlijk liefhebben. [glimlachend:] En ik, Maria, ik kan geduldig zijn. [schertsend, toch met een ondergrond van weemoed:] Of spéél je - bitter-ernstig - met alles wat je bezit, omdat je onze liefde tóch sterker weet dan alles wat je verontrust en zich tussen ons stelt?
Kon ik dat geloven. Maar het is alsof ik afdaal in een afgrond van waarheid, [als Lorenzo zwijgt] en niemand me kan helpen. Dit, dit laat zich niet met woorden alleen weerleggen.
[treurig]:
Neen. Leven wordt alleen door leven tot waarheid gezuiverd.... Dit moet je uitvechten, zelf, alleen.
[aarzelend]:
Lorenzo, dat had ik je willen vragen....
[verward]:
Maria! - wat....?
Mij alleen te laten. Tot ik tot klaarheid ben gekomen.
[zacht]:
Het betekent.... je vertrouwen in me te zijn, Lorenzo.
| |
Tweede toneel
Werkkamer van de hoofdredacteur, Alessandro Caracci, op het bureau van zijn dagblad; ruim, ordelijk vertrek; het meubilair eenvoudig, doch zeer smaakvol, licht en rustig. Over de gehele breedte van linker zijwand boekenkast, manshoog, eveneens opvallend ordelijk. Op de achtergrond links deur; in het midden van achterwand grote afbeelding in zilveren lijst van Orante uit de 8ste eeuw. Iets vóor de achterwand twee bureaux; aan het bureau links Lorenzo Costa, met het gezicht naar de toeschouwer; van tijd tot tijd staart hij afwezig en onrustig op, dwingt zich tot werken. Meer op de voorgrond lange tafel met stoelen. Aan tafel Pietro Belotto, met blocnoot waarin hij aantekeningen heeft gemaakt. Alessandro Caracci staande, soms lopend; hij spreekt rustig, weloverwogen, met heldere stem; de innerlijke spanning en bewogenheid, waaraan zijn gedachten ontspringen, worden alleen door de gedachten-zelf verraden. Het onderhoud tussen Caracci en Belotto loopt ten einde.
Als lid der partij zou hij onderworpen zijn aan de algemene discipline.
| |
| |
Dus hem als lid noteren....?
Maar als publicist voorlopig nog op de achtergrond!
....En Frederico Massimo?
Massimo.... Ken je zijn gedichten?
Terecht. Ze getuigen van een ongewone vormkracht.
Neen. Ze geven ook gestalte aan een zeer mooie, edele, mannelijke bewogenheid.
[glimlachend]:
Toch is het of er een ‘maar’ op komst is!
Inderdaad. [glimlachend:] Een strijdbaar dichterschap impliceert slechts zelden een strijdbaar mens. Maar goed, tenslotte kan dit toch geen beletsel zijn om hem als lid te aanvaarden. Doch maak je geen te grote illusies over hem.
Dan hebben we nog Giulio Zuccari.
Ach! heeft Zuccari contact gezocht? Dat verheugt me.
Zijn toetreden zou werkelijk een overwinning zijn!
Inderdaad. Dat is een mooi succes. Ik ken geen prachtiger geweten. Eerlijke gewetens zijn er genoeg, en moedige ook. Maar eerlijkheid en moed als de wilsdaad van een zo helder geweten, een zo hard en brillant intellect....! Begrijp je, waarom hij, juist hij, zo lang gewacht heeft onze zijde te kiezen?
Dat heeft me vaak bevreemd, en vaak ook wantrouwig gestemd.
[instemmend]:
Ik begrijp 't.
Was zijn scherpzinnigheid, die het telkens weer met ons eens bleek zonder dat er consequenties aan werden verbonden, toch niet vertoon. Genialer ongetwijfeld, maar in wezen niet verschillend van het voze terzijde van zovele intellecten die de moed missen verder te gaan dan hun woord.
Neen, voor hem was de moed tot revolutie geen probleem. Wel het recht ertoe. [rustig, voor- en achtergrond ontvouwend:] Och, je weet het wel, er zijn er in overvloed die moed genoeg hebben,
| |
| |
maar voor wie het recht op revolutie iets vanzelfsprekends is omdat zij een wereld zien ondergaan in onrecht, bedrog, verwording en verwildering. Zuccari zag het van meetaf anders. Essentiëler. Het persoonlijk recht om de revolutie te zijn, die objectief recht is geworden, ontlenen wij exclusief aan ons eigen zijn. Zijn wij de anderen, de beteren én: zijn wij bekwaam - niet alleen om een revolutie te beginnen, maar ook om haar te voltooien. Die vraag alleen - naar het recht van ons handelen - is de oorzaak geweest van zijn wachten, zijn afwachten.
Zijn toetreden zou dus betekenen....
[hem onderbrekend, rustig]:
....Het vertrouwen van een der weinigen, wier vertrouwen iets betekent. - Zie je, dat soort maakt een revolutie, want het maakt haar groot, het enige dat een revolutie zijn mag. Mensen als hij zijn de revolutie. Zij zijn de grote voorbereiders.
[even pijnlijk getroffen door de enthousiaste zin der woorden, met een vaag glimlachje]:
De bereiden totterdood....
[Belotto's reactie begrijpend, en om het gesprek een andere wending te geven]:
Laten we onpathetisch blijven. [schertsend:] Trouwens, het is maar een nuance, doch de nuance is belangrijk: totterdood bereid zijn tot het leven is beter dan een leven lang bereid zijn tot de dood. [glimlachend, iets scherper:] Die bereidheid is dus niet zo imponerend.... Maar goed. - Heb je nog meer namen. - Vergeef me dat ik me een ogenblik liet gaan.
Als iemand zich moest verontschuldigen....
[Belotto onderbrekend]:
Het is goed, het is goed. Gaan we verder. Wie hebben we nog meer?
[glimlachend]:
De savante scepticus! De acteur ervan!
Ja, was hij het maar werkelijk. Elk leven dat waarachtig is, rechtvaardigt zichzelf.
Zijn scepticisme scheen me altijd een voorwendsel: een vorm van afwachten. Afwachten om geen risico's te lopen. Om dan op het gunstige moment van zijn scepticisme ‘bekeerd’ te worden.
| |
| |
[a.b.]:
Door ons als wij het winnen; door de anderen als zij het winnen! Nu, de anderen is het genoegen van zijn bekering gegund. Hij schijnt me volmaakt onbelangrijk. Hij werpt steeds de ernstigste levensvragen op zonder er ooit van te overtuigen, dat hij het recht heeft als vragensteller op te treden.
[opstaand om zich met een artikel naar de zetterij te begeven]:
Een leven lang bereid zijn tot het leven.... [tot Caracci:] Zei je dat niet?
[lacht bitter, af; er valt een stilte]
Weet je dat ik onlangs met Lorenzo een discussie heb gehad - over Pontormo's laatste boek?
Naar aanleiding van Pontormo's spottend opgeworpen vraag, of het belang, dat men aan het leven hecht, in de grond geen gevolg is van een geborneerd, door niets gemotiveerd gevoel van eigenwaarde. Lorenzo viel hem bij - met een bitterheid soms die pijn deed.
O neen, hij wordt ons niet ontrouw. Hij gaat niet heen. Hij is anders dan Maria Goretti. Neen, hij verontrust me op geheel andere wijze. [zwijgt] Het verlies van Maria Goretti is misschien alleen te aanvaarden uit de hand van de dood....
Heeft ze zich werkelijk reeds van hem losgemaakt?
Lorenzo voelt, dat hij haar reeds verloren heeft. En Lorenzo bedriegt zich niet. - Ach, kun je begrijpen dat ik alleen reeds om een mens als hij het leven liefheb als een goddelijk geschenk. Maar natuurlijk begrijp je dat, jij allereerst, zijn vriend van jaren.
Ik wist niet, dat hij zó veel voor je betekende.
Bijna zei ik: hij is mijn geloof in het leven. - Maar kom, laat ons niet afdwalen. Pontormo is dus afgeboekt. Misschien fundeert hij zijn scepticisme nu iets vijandiger - in onze richting!
| |
| |
Niet onwaarschijnlijk. - Nu nog iets, het laatste voor vandaag. Heb je Bronzino's manuscript gelezen?
Voor een strijder van zijn formaat te verbitterd. Als men eenmaal zijn niveau van zien en beschouwen heeft bereikt, is er nog slechts een houding die 't revolutionnair gevecht rechtvaardigt en redt: die van rust, - rust die de tegenstellingen beheerst: strijden zonder persoonlijke rancunes. Het is tragisch, maar zijn dynamiek is met de jaren meer en meer verbitterd. Begrijp me goed, ik beoordeel hem alleen met betrekking tot de revolutie. De revolutie is er voor de mens, maar de waarde van de revolutionnair staat of valt met zijn bruikbaarheid voor de revolutie.
[terwijl hij opstaat en zich gereed maakt om te vertrekken]:
Je vreest, dat hij ook bij sommigen van ons de dynamiek kan vertroebelen? Maar het is ook mogelijk, toch, dat de zijne zich aan de atmosfeer van onze strijd zuivert.
Die mogelijkheid, vrees ik, is niet groot meer. Maar we zullen hem die niet ontnemen.
Daar ben ik blij om. Zijn bitterheid is een schone bitterheid. En zei je niet: elk leven dat waarachtig is, rechtvaardigt zichzelf?
Maar is niet altijd bruikbaar....
[glimlachend]:
Neen. [schertsend:] En hoe staat het met mijn bruikbaarheid?!
[ernstig]:
Jij.... moet een van onze belangrijkste opgaven volbrengen.
[spottend]:
Ach! Moet ik het Capitool bestormen!?
Dat is horde tegen horde. Neen, niet het Capitool; trouwens, ook niets ‘bestormen’! Maar dat weet je wel; jij moet een nieuwe levenswil helpen voorbereiden. Jij kunt dat. Jij haat niet. Jij ziet in elke strijd, ook in die van onze vijanden, de vormwil van de menselijke scheppingskracht werkzaam, het vormgeven aan essentiële waarden. Die realiteit is trouwens ook de enige rechtsgrond van de vrijheid. Elke andere overtuiging vernietigt mét de vrijheid de vormkracht van het leven, en ontaardt tenslotte in
| |
| |
wederzijdse haat. En haat verslindt, en vóor alles: hij vernielt de mens in onszelf. Dat is het ook wat ik bij Bronzino vrees. - Ach, weet je, dat onze gedachte mensen heeft samengebracht als Lorenzo, jou en zovele anderen, en nu weer Giulio Zuccari, dat geeft me een zo gelukkig vertrouwen in het leven, in de toekomst, in de goedheid van onze strijd. [Lorenzo betreedt het vertrek en neemt weer plaats achter zijn bureau] Maar kom, we hebben besproken wat we wilden bespreken. [op zijn horloge kijkend:] Ik heb nog juist tijd mijn laatste artikel door te nemen.
Goed, ik houd je niet langer op. [afscheid nemend:] Caracci!
[Lorenzo groetend]:
Lorenzo!
Pietro! [afwezig:] Ga je vertrekken. [verdiept zich in zijn werk; Belotto af.]
[een ogenblik in gedachten verzonken, dan op Lorenzo toegaande]:
Hebben we je gestoord?
O neen.... [bitter] Ik ben mijn eigen storingsfactor.
Lorenzo.... we zouden het leven altijd aanvaarden.... Is het niet zo?
Het is niet het leven waarvoor ik moet buigen.... Het is het verminken van een leven, dat ik niet kan verhinderen....
En sterker.... sterker.... [zwijgt]
Lorenzo.... Misschien verontrust haar een grote waarheid....
| |
Derde Toneel
Avond. Ingang tuin behorend bij woning van Laura Zuccari. Lorenzo nadert met Laura. Bij het poortje blijven ze staan. Laura slanke, trotse verschijning; een schoon doch reeds door het leven getekend gelaat. Uiterlijk verraadt ze slechts zelden haar fel, onrustig gemoedsleven. Zij schijnt veeleer een meditatieve natuur; soms is het alsof zij slechts van verre aan haar woorden deelneemt.
| |
| |
Neen, tussen jullie staat niet haar roeping. Haar geloof in jullie strijd werd ondermijnd. Misschien is hij ook wel zinloos. Er is zoveel geloof zinloos gebleken. [als Lorenzo niet antwoordt:] Nu ze niet meer volstrekt de daad kan behoren, wil ze het volstrekte offer zijn.
[moe]:
Het is anders. Maar laten we er niet meer over spreken.
Vergeef me, dat ik het deed.
Ik heb er zelf schuld aan. Ik ben dit gesprek begonnen. Ik wist, met jou bleef ze intiemer. Doch laten we erover zwijgen. Maria leeft in een droom, waaruit niemand haar kan wekken.... [bitter:] In een droom die inderdaad niet van deze wereld is.... en die de mensen ook niet terwille van hen wordt voor-gedroomd!
Ik begrijp wat je zeggen wil.
....waarmee de wrok om het eigen verspeelde leven ook anderen wil vergiftigen.
[toonloos]:
Of is het de droom van mensen die God liefhebben, toch....
Ach.... God.... God.... [moe:] De aarde is de enige die we kunnen liefhebben.... Haar schoon beminnen, overeenkomstig de orde die God de dingen heeft ingeschapen, is de enige liefde die we Hem kunnen geven.... Ach, en Maria.... Maria, die deze aarde niet meer telt.... [beiden zwijgen]
Door jullie is die waarheid ook de mijne geweest....
Maria heeft die waarheid verscheurd.
De mens stelt zijn daden nooit alleen....
[bitter]:
Neen.... [opnieuw zwijgen]
Vaak denk ik, dat we met de waarheid die we liefhebben, een andere waarheid - die we vrezen - ontvluchten.
Waarom moeten we onze trouw aan een waarheid altijd bezoedelen.
| |
| |
Misschien laat het zich ook anders zeggen. [als Lorenzo zwijgt:] Is jouw waarheid een droom, of is Maria's droom een waarheid; of worden wij allen ingesponnen in een begoocheling, en kan niemand de sluiers verbreken.
[met droefgeestige glimlach]:
En deze twijfel zou de waarheid zijn, die we vrezen....?
....die we ontvluchten in ‘zekerheden’, - die trieste maakselen van onze handen. [als Lorenzo zwijgt:] Is ons weten iets anders dan een vlucht in ficties, waarmede we het leven leefbaar maken?
[met een vleug medelijden]:
Schone Laura.... [haar hoofd oprichtend en haar dwingend hem aan te zien, ernstig, en vermoeid:] Waarvan wilde je me overtuigen? Neen, antwoord niet te haastig. Waarvan Laura?
[ontwijkend]:
Of vond Maria toch een betere waarheid....?
Van Maria's ernst wilde je me overtuigen....?! Niet van jouw ernst?
[a.b.]:
Wat betekent mijn ernst voor je. Toch niets.
Was alles niet een voorwendsel, om te kunnen zeggen, dat niets betekenis heeft, en alle waarheid onwaarde is?
Voorwendsel.... Hoe moet je me verachten.
Niet verachten. Het is zo bekoorlijk, die verborgen onoprechtheid der instincten.
Besef je niet, hoe diep je me grieft.
Laura, alle ernst om die ene bekoorlijkheid vergeten. - Om te zijn wat men ís, tóch is, nóg is, óok is..
De waarheid die we vrezen.... Misschien vrezen we alleen het lichaam....
| |
Vierde toneel
Ochtend. Woonkamer der Goretti's. Sjofel, bijna armoedig interieur. Aan de achterwand een gekruisigde Christus. Op tafel nog enige resten van het ontbijt dat Lucia Goretti bezig is op te ruimen. Giovanna, wier gezicht ontsierd wordt door een
| |
| |
scherp litteken, is haar behulpzaam. Giovanno staat terzijde bij het raam en staart ontstemd naar buiten.
[driftig zijn pijp buiten het raam uitkloppend]:
Ze kunnen gelijk hebben zoveel ze willen - en in verschillende opzichten hebben ze zeker gelijk....
[zij spreekt zonder heftigheid, tenzij anders vermeld]:
Fijn is die goedkeuring....
[zich met een ruk omkerend]:
Maar ik voel helemaal niets voor dat soort gelijk!
Daar voel ‘ik’ niets voor. ‘Ik’ is ook zo verbazend belangrijk.
Belangrijk.... Belangrijk.... Wie plaatst hier zijn ik op de voorgrond. Ik? Of jij die altijd boven op je gelijk zit, of wat je ervoor houdt.
Ja, vertel dat eens, wat zou dát gelijk - ik zit er immers zo boven op! - in mijn leven betekenen.... aan vervulling.
[aarzelend]:
Daar heb je toch wel eens anders over gesproken.
Er zijn waarheden die men verdedigt als waarheid; niét omdat men ervan leeft.... Van welke zou ik moeten leven.... Léven!
[zwak]:
Je vraagt naar het bekende, - dat weet je heel goed.
Je waagt het ‘bekende’ niet eens onder woorden te brengen? Is het zo pover - als heil voor mij?
Ik heb niet 't vermogen over die dingen te spreken. Ook dat weet je. Ik ben maar een werkman. - Maar waarom verdedig je gedachten die niets in je bevredigen.
Niet eens, omdat ze waarheid zijn. Belangeloos, niet?
[in 'n poging tot toenadering]:
Bevestig je nu niet wat ik altijd al gezegd heb: Wacht 'n paar jaartjes, en het gelijk van vandaag is alweer leegte en vergeten; en niets in ons ziet er nog naar om.
Hoe hoopvol, niet. En hoe gemakkelijk. ‘En bovendien, ik ben best content met m'n lot!’ Is 't niet zo? Voel je ook daarom niet voor ‘dat gelijk’?!
| |
| |
[afkeurend, mat]:
Giovanna.
Ja, met wat voor 'n lot! Maar jou! jou verdragen.... [verward:] je maakt het wel moeilijk.
Alsof je me ooit hebt verdragen.
Ik had er niet moeten zijn.
Zonder mij had je geen enkele wroeging gekend. Zonder mij was je armoede nog een paradijs geweest. Dat je mij niet verdraagt, dat ik je altijd geërgerd heb....
Maar Giovanna! Dat is niet waar. Foei toch.
....dat is om dezelfde reden als waarom je jezelf altijd in een hoek hebt laten duwen en hebt laten vernederen, en waarom je de gemeenheid en het onrecht om je heen niet hebt willen zien. Dat wegkruipen.... voor de wérkelijkheid....
O, laten we erover zwijgen. Giovanna, je bent heel, heel erg onrechtvaardig. Ik herken je niet.
Foei. [om het gesprek een andere wending te geven, snel:] Is Maria al thuis? [op dat ogenblik hoort men in een aangrenzend vertrek een licht, weemoedig geneurie]
Hoor je niet? En al weer zo blijmoedig aan het werk.
Giovanna, zegt haar houding je niets? [als G. zwijgt:] Zij heeft die waarheden geheel losgelaten, na al die jaren toch losgelaten. Zelfs aan haar omgang met Lorenzo - ik verheug me er niet over, ik vind het voor allebei heel erg - heeft ze een einde gemaakt.... [onzeker:] Of deed ze dat niet? [als G. blijft zwijgen:] En met hem is ze toch van jongsaf opgegroeid en scheen ze zo oprecht gelukkig.
Heeft ze je gezegd, waarom ze er een einde aan maakte?
| |
| |
Neen. Neen. Maar het geeft toch te denken. - Ach, waar moet dat ook allemaal op uitlopen. Alles wat goed en vertrouwd is, heeft voor jullie afgedaan; welk gezag wordt er nog oprecht erkend.
Laten we ons vooral zorgen maken over het gezag! Heeft dat zich ooit zorgen gemaakt over jou?!
Daar heb ik ook nooit om gevraagd. Ik ben altijd tevreden geweest met wat ik had. ‘Maar wat had je?’ spot je. Heel veel. Giovanna, ik had jullie, ik had dit huisje, een stuk grond, - hel dagelijks brood had ik; en dat is het waar we iedere dag toch om bidden.... Niet om méér....
Ja, die armoede was jullie rijkdom. Maar die ‘rijkdom’....
[zwijgt]
Er zijn er ‘die dorsten naar rechtvaardigheid’....
In hen wordt die ‘rijkdom’ verbittering en haat.
Bij jou! Maria was nooit zo. Lorenzo evenmin.
Neen, die waren liefde! Vooral Maria! Maar op hun manier bedanken ze toch eveneens voor die wereld.
Het was niet veel, maar het vele geeft ook geen vrede. Gelukkig zijn met weinig, Giovanna, dat is de ware rijkdom....
En je bent gelukkig geweest....?
Ja.... Ja.... Geen eigen begeerten hebben.... Tevreden zijn met wat God geeft....
En met wat Hij ons onthoudt....
Alles aanvaarden uit Zijn hand,.... dát....
Misschien werd dát geluk dan met dat van anderen betaald....
Nu is het genoeg; dat zul je je moeder niet verwijten.
Stil maar, stil maar, ze bedoelt 't niet zo.
[tot Giovanna]:
Dat zul je intrekken, - stuk gif.
| |
| |
Intrekken? Alles ging hier ten koste van anderen. Ook die vroomheid hier.
Waarin bestond die. In berusten, bidden, vertrouwen, en dan wéer bidden.... En aanvaarden als geen gebed ooit verhoord werd. [tot Giovanno:] Je hebt nooit het leven onder ogen durven zien, daarom heb je altijd opgezien naar een Christus die gestorven is, die alles duldde, die zich liet vernietigen. Hoe geruststellend! En wat 'n uitkomst!
Giovanna, je vertreedt het heiligste.
Niet ik! Wie vertreedt de lévende Christus, die eeuwig opstandige!
Was Christus de opstand van de haat?
In ieder geval was Hij het tegendeel van angst en berusting. Angst en afweren, dat is eigenlijk de hele vroomheid, het hele ‘geluk’ hier. Of anderen daarin kunnen ademen, of zij recht hebben op nog een ander geluk, - dat is nooit een vraag geweest.
Giovanna, de kleine vreugden zijn de enige werkelijke.
[stil, met iets dreigends]:
Ik zal anders leven.
Ja, allen leven anders nu. Het beangst me. Alsof een natuurgebeuren is losgebroken en over de aarde voortwoedt. God helpe haar.... en ook jullie.... ik kan niets. Als ik jou hoor, jullie.... Ik weet het vaak niet meer. Ik begrijp het niet meer. - Wat kan ik anders doen dan alles uit handen geven, in handen van Hem die het 't beste weet. Hij weet wel wat Hij met de wereld van nu voorheeft.
[a.b.]:
Ik zal anders leven. - Anders bidden. - Anders hopen.
Giovanna, bid.... zoals Maria bidt.... Maria,....
Ja, die is bezig ons allen te redden!
Ze heeft je misschien erg teleurgesteld; ik begrijp je gevoelens.
| |
| |
[heftig]:
Die begrijp je niet. Omdat je nooit hebt willen begrijpen. In jullie ogen ben ik alleen jaloers. Zeg het maar. Jaloers op Maria! die geen verminkte is zoals ik ben. 'n Stuk gif, niet!? De streng die nog voor m'n geboorte mijn gezicht verwoestte, misvormde ook m'n ziel, zég het maar! en geloof het, geloof het! Jullie mogen het geloven!
Je wilt niet horen wat je denkt.
Maar zo is het. Dat denk je.
Dat denkt niemand. Hoe kun je zo wreed zijn.
Ik bidden! Mezelf leren uitwissen! Omdat dat mijn geluk is?! Of omdat de anderen me dan als werkelijkheid kunnen vergeten en dat hun vrede is? Maar ik ben. Ik ben de mismaakte die ik ben. Ik ben die ik ben. Die ben ik. - Ik bidden als Maria! die ook zichzelf en he leven ontvlucht en verraadt! Jullie.... jullie zijn slachtoffer. Maar zij, [honend:] met haar nonnenroeping! wist je dat al? met haar nonnenroeping! wil dat verraad aan de aarde zijn, zelf zijn, in levende lijve en ‘volmaakt’ zijn! Hahaha! O, ik haat haar zo. [onbeheerst:] Soms denk ik dat ik God zou kunnen danken als heel die wereld verdelgd werd. Alsof ik alleen op dat moment wacht. Alsof dát wachten mijn diepste waarheid is.
God zou je gebed kunnen verhoren. Hij heeft dat meer gedaan. En dan? Je zou je verbergen, van wroeging en schaamte voor Zijn aangezicht verbergen.
Misschien zou ik voor het eerst in God geloven: geloven, dat God niet alle levensrechten en menselijkheid vertrapt.
Kind, is die levenshaat niet de zonde, waarvoor geen vergeving is.
Ik.... ik.... [laat zich op een stoel vallen; met het hoofd in haar arm op het tafelblad, het schokken van haar lichaam bedwingend, gesmoord:] Heb ik niet het recht ertoe.
[zich over Giovanna heenbuigend, haar strelend]:
Kindje.... [dan geslagen voor zich uit starend:] God.... God.... Was ons leven niet goed.... toch niet goed....
| |
| |
[geërgerd]:
Laat haar.... Laat haar....
[a.b.]:
Wat moet ik.... hier.... in dit leven....
[hulpeloos]:
Het is voor ons allen moeilijk.... Ach, we moeten er doorheen.... We moeten er doorheen [Maria betreedt het vertrek]
[wrevelig zijn hoed grijpend; tot Lucia]:
Toe, praat vooral niet met haar mee, maak het niet nog erger. [tot Maria:] Je helpt moeder wel. Ik moet naar de werkplaats. [tot Lucia:] Je komt dadelijk wel. [af]
Maria, probeer haar wat tot rust te brengen. Spreek niet te veel. Ze is zo geprikkeld.
[zich oprichtend, met de hand langs haar voorhoofd strijkend, ontwaart Maria]:
Jij....? Jij hier....?
Giovanna, ik weet 't wel, alles wat we voor jou aan goedheid hebben willen zijn, dat heeft je altijd gekwetst. Dat heb je altijd verstaan, innerlijk afgewezen als pogingen, een wroeging in ons het zwijgen op te leggen, - maar konden we daarom ánders voor je zijn, méer? We konden die pijn niet verhinderen. [Giovanna zwijgt] Maar later, Giovanna, toen ook jij deelnam, met Maria en de anderen, aan de strijd waarin je geloofde, ben je toch echt blij geweest, gelukkig. Is het niet zo? [Giovanna zwijgt] Dan weet je toch, dat ook voor jou het leven vervulling kan zijn. [Giovanna zwijgt] Kom, probeer die bittere gedachten in je te overwinnen; en vergeef het me als ik niet altijd even.... Ach, het is zo moeilijk geweest.... Ook voor ons. [beproevend iets zorgelozer te spreken:] Ik moet nu even weg, naar de werkplaats. [Giovanna zwijgt] Geloof je niet dat we altijd het beste hebben gewild, alleen voor jou.... [als Giovanna blijft zwijgen:] Ach.... [met een hulpeloos gebaar naar Maria aarzelend af]
[na stilte]:
Ach ja, moeder naar vaders werkhok, of vader naar moeders werkhok. Andere thema's kennen ze hier niet. [tot Maria:] En jij?
Jij laat al die werkhokken binnenkort voorgoed achter je? Of je gelijk hebt.
| |
| |
[verdrietig, zacht]:
Als ik gelijk heb, dan niet om die reden.
Natuurlijk niet. Ik heb altijd ongelijk. Bij zoveel zielegrootheid kunnen wij stakkerds het alleen maar mis hebben. - Toe, laat me alleen.
Als je dat wilt.... Ik wil je niet kwellen.
Natuurlijk wil je dat niet. Daar ben je veel te gelukkig voor.
Verdriet hebben - en ik heb veel verdriet, Giovanna - sluit toch niet in dat je anderen wilt kwellen.
Neen, - jij, liefste Maria, bent niet zoals ik! Jij - en de anderen kwellen! Ze bestaan niet eens voor je!
Jullie zullen altijd voor me bestaan, en altijd bij me zijn.
In je hart, in dat grote alles-omvattende hart van je. Toe, schei toch uit met die onzin. - O, je moest eens weten hoe harteloos en honds je bent.
Wat ik bedoel? Dit! Heel onze wereld heb je afgewezen, - is 't niet zo? Jij behoort een zoveel verhevener wereld. Niet éen vraag, die ons bezig houdt, houdt jou nog bezig. Niet éen wil, die onze wil is, boezemt jou nog belang in. Voor jou is dat allemaal voorbij. Inplaats daarvan sluit je ons nu in je hart, of wat hetzelfde is: glimlach je over ons.
Dat mag je niet denken. Ach, Giovanna....
‘Ach, Giovanna’, is dat alles? Toe, waarom antwoord je nu niet!?
[hulpeloos]:
Het is zo moeilijk.
O ja, is het plotseling zo moeilijk geworden!?
Kan men ánders dan zijn diepste waarheid volgen....
Je bedoelt: kan men ánders dan zijn egoisme zijn!
Ik wil juist arm zijn....
Wat weet jij van armoede! Dwaas! Al jouw liefde voor de mens is nooit iets anders geweest dan een teveel aan geluk. [snel:] En mijn ‘liefde’, zul je zeggen, nooit iets anders dan een teveel aan haat.
| |
| |
Neen, Giovanna, dat zeg ik niet, en dat denk ik ook niet. - Maar wat je zegt over mijn liefde - en dat gaf je me ook vroeger wel te verstaan, - dat is wáar, dat is wáar. Daarom.... Ik wil van het geluk afstand doen. Ik wil arm zijn, arm met de armsten.
En dat wordt je door van alles afstand te doen!? En om die leugen, die nieuwe leugen, verwoest je Lorenzo's leven!? Zie je niet, hoe de anderen al niet meer voor je bestaan!
Dit zal Lorenzo's leven niet verwoesten....
Zie je niet, hoe je zijn leven reeds nu verwoest, - jij, die niemand wilt kwellen! [onbeheerst:] Is dat leven niet tienmaal waardevoller dan het jouwe, dan de dwaze waan, de leugen, die je met je armoede najaagt.
Giovanna, God zal mijn overgave aan Hem niet beantwoorden met Lorenzo's ondergang. God weet....
Ja, vertel dat eens. wát wéét God, dat jij óók weet!
....dat ik hem.... dat ik Lorenzo liefheb.... nog. Hij die mij redt, redt ook hem.... ook al doe ik hem nu veel verdriet nog.
Gansje! Begrijp je dan werkelijk niet, wat Laura Zuccari met haar vriendschap voor jou in de zin heeft?
Ze houdt van me, - zoals ik van haar houd. Ik geloof.... ik geloof....
Zeg het maar: ‘Ik geloof dat ze dezelfde weg naar de eeuwige zaligheid wil gaan als ik’! Ook non worden!
Ik geloof, dat ze verstaan wil, welke waarheid me....
Hoe mooi! Maar laat ik je dan uit de droom helpen. Haar enige hoop is, dat ze haar eeuwige zaligheid via Lorenzo bereikt - of niet bereikt, want wat gaat haar, met Lorenzo, nog de eeuwige zaligheid aan! Begrijp je de comedie niet? Na dat verleden van haar - niet zo vertrouwen wekkend! - moet ook die vriend-
| |
| |
schap met jou voor hem het bewijs worden van haar nieuwe levensernst! Maar begrijp je niet dat zij zijn ondergang wordt, wanneer hij geen enkele hoop meer heeft met betrekking tot jou!?
Giovanna, ik geloof dat je bedoelingen ziet, en zoekt, waar alles in de grond geheel zuiver is.
En je weet natuurlijk ook niet, dat Laura hem herhaaldelijk ontmoet. Heeft ze je dat nog niet verteld!?
[na stilte, pijnlijk geschokt]:
Ik geloof niet, dat zij zulk spel speelt.
Ze heeft het je dus niet verteld.
[a.b.]:
Ze kan haar reden hebben erover te zwijgen.
En Lorenzo is sterk. Lorenzo kan niet anders zijn dan hij is, en hij is zo heel anders dan jij nu veronderstelt.
Ja, hij ‘is’ zo heel anders. Maar weet je, wat jij van hem maakt? Aanvaard je de verantwoordelijkheid daarvoor? Aanvaard je de verantwoordelijkheid voor de gevólgen van je daden? Schuif die niet af op God. Wees niet laf. Antwoord. Aanvaard je die?
[verward]:
Giovanna.... Mag ik anders zijn dan mijn diepste waarheid....
[honend]:
Je bedoelt: kan ik anders zijn dan mijn geluk!?
Egoist!
|
|