Roeping. Jaargang 31
(1955-1956)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 469]
| |
J.A.S. van Spaendonck
| |
[pagina 470]
| |
gericht vanaf zijn Keizerlijk Japans of Holland Pannekoek. Hij houdt niet van meetings en werkt in stilte aan zijn poëzie. Zijn lyriek heeft nooit aan helderheid ingeboet bij de collectieve verontwaardiging van het verzet, waarbij hij toch zo lijfelijk betrokken was. Non Vouloir is daar al een voorbeeld van:
Oiseaux triangles
Fers à friser les nuages
Pinces à linge de vertiges
Oiseaux canifs.
Fileurs d'oeillades
Oiseaux reflets
Oiseaux étuis
Jonchets de fumée.
Eventail qui s'oublie
Griffe de l'innocent
Goutte de sang diamanté
Sifflet blé qui vole.
Dit geluid paste niet in een eensgezind koor van verzetspoëten. Het publiek heeft de neiging om in te lijven en iedere groepering is Hugnet wezenlijk vreemd. Het lange monoloog, waarvan hij in 1942 de eerste regels op papier zette en dat in 1943 werd afgesloten bleef ons dus in zijn geheel onthouden. ‘Ici la Voix n'est pas un poème de propagande. C'est un poème’. En ik kan mij voorstellen hoe het tien jaar in de kast lag, dat juweel, in het fraaie ornamentieke handschrift van Hugnet verankerd, niets van zijn brille inboetend, terwijl de stroom conformistische veelschrijverij onverbiddelijk op zijn waarde werd getest. Jan en alleman bleef bij zijn pseudo-magisch voedsel achter, de maatschappelijke belangstelling was op een gegeven ogenblik doorgesletenGa naar voetnoot* en in 1954 wisten zijn vrienden Georges Hugnet over te halen zijn gedicht uit te geven. Eindelijk is er een goed voorwendsel om over hem te schrijven. Zestien jaar geleden heeft Amsterdam hem al gezien, toen hij sprak bij gelegenheid van een surrealistische tentoonstelling, maar ik heb nergens over hem gesproken gevonden. Dat kan de dichter weinig schelen, zijn boeken circuleren ongeveer | |
[pagina 471]
| |
onder zijn vrienden. Il est bon que la poésie soit un rendez-vous de l'amitié, zei Pierre Berger in dit verband.Ga naar voetnoot* Hetzelfde geldt voor zijn appartementen, een precieuze getuigenis van drie decaden artistiek werken. Muren en meubels zijn doorbroken met mentale landschapsfragmenten van Dali, Picasso, Hans Bellmer, Leonor Fini, Jean Arp... geen keurig museum maar een leefruimte, want Georges Hugnet heeft nooit zijn bestaan aan een mode uitgeleverd. Zijn eerste gedichten b.v., gepubliceerd in 1928 (toen iedereen als uitgangspunt Cocteau- of Bretonimitatie beoefende), stond Hugnet al terzijde, zijn woorden gedisciplineerd in slagorde: Le pacte
Ah soyez la douce raison de ma gaîtê.
Je vous devine plus tendre qu'une réponse
Parmi le silence bouclé de votre lèvre surprise.
Les miracles que j'espère, je les attends de vous.
Et votre regard au loin rougit la mer
quand les feuillages couvrent ma poitrine.
Aucune tête ne se pose sur la table où j'écris,
mais je vous sais là sous mon regard.
Une goutte de sang sur mon poignet gauche
est la seule preuve de votre passage.
A ceux qui-voudraient savoir qui vous êtes,
je dévoilerai notre pacte secret
conclu parmi le bergamote et ses fruits ronds.
Toen de 40 Poésies de Stanislas Boutemer verschenen, had Hugnet al een tijd in de letteren verkeerd. Geboren in 1906 te Parijs, bracht hij zijn eerste jeugd door in de Argentijnse hitte; in 1913 keerde hij naar Frankrijk terug. Toevallig kwam hij nu onder één dak te huizen met Marcel Jouhandeau, als ik mij niet vergis toen bezig aan zijn eerste boeken: La Jeunesse de Théophile en Les Pichengrain. Dit wordt zijn eerste litteraire ontmoeting. Ik heb Hugnet daarover enkele vragen gesteld, maar het blijft allemaal tamelijk vaag. Ik heb de indruk, dat Jouhandeau hem weinig kan schelen. Maar Jouhandeau brengt hem in aanraking met Max Jacob. ‘Toen ik hem voor het eerst ontmoette, ging zijn vitaliteit van de rijpe mens voortreffelijk samen met de woeligheid van mijn eerste jeugd. Ik moet zestien jaar zijn geweest, toen hij tot stomme verbazing van mijn ouders in de salon, na het diner, een operette improviseerde, die hij ogenblikkelijk organiseerde en zong, geholpen door alle disgenoten. Tenslotte | |
[pagina 472]
| |
trok hij zijn schoenen uit en danste, danste op rode sokjes tot hij uitgeput was. In het algemeen namen wij na die grappen, ces fous rires qui étaient des pensées, een taxi en gingen de bars af in gezelschap van vrienden, die ailes omtoverden’. Het werd een onverbeterlijke vriendschap. Max Jacob illustreerde Hugnets eerste uitgave met twee litho's en vier tekeningen. En door Max Jacob leerde Hugnet Cocteau kennen. Hij raakt nu in een vriendenkring: Robert Honnert, de jonggestorven post-symbolist, Pierre Colle, die eens in schilderijen zal handelen, maar nu pas uit Bretagne in Parijs aangekomen met een hoofd vol letterkunde, Pierre Brasseur, later acteur, Jean Aurenche, later cineast en de zo tragisch aan zijn eind gekomen Paul SabonGa naar voetnoot*, allemaal druk in de weer met hun eerste vertellingen en gedichten, onder het vaderlijk oog van Jean Cocteau en Max Jacob. Het is altijd plezierig mensen rond tijdschriften te groeperen, maar Hugnet schreef in de Feuilles Libres van Raval, Le Ligne de Coeur van Lanoë en Orbes van J.H. Lévesque... hij begint zich trouwens af te keren van zijn oude vriendschappen en gaat steeds meer om met Tristan Tzara, die ook buitengewoon weinig belangstelling had voor dit gezelschap. Tzara was in die tijd een eenzaam ontdekkingsreiziger, want de surrealistische groep was in 1922 zijn eigen weg gegaan. Tot 1932 bleef hij gebrouilleerd met André Breton. Maar, ook buiten de surrealistische organisatie was veel activiteit, Georges Hugnet is daar een voorbeeld van. Hij maakte de eerste poëtische - nee, niet poëtische film maar de eerste poging om de poëzie van de cinema te verwezenlijken, - la Perle. ‘Onze actrice was Kissa Kouprine, de dochter van de Russische romanschrijver Alexandre Kouprine. De première ging in de Urselines met begeleidende muziek van Eric Satie, Thomson en Ellington’. Hugnet laat mij een serie foto's zien, hijzelf is een hallucinerende verschijning op het nerveuze witte doek van die dagen. Die film is toch een teer sprookje, ze moest weer eens in de circulatie komen. Behalve cineast is Hugnet ook uitgever, hij heeft de Editions de la Montagne opgezet en publiceert daar Tzara, Massot, Gertrude Stein. De laatste heeft hij vertaald en in Frankrijk geintroduceerd. Hij schrijft een inleiding voor La Fabrication des Américains en Dix Portraits en zij adapteert zijn bundel Enfances (1933) in het Engels. Inmiddels heeft hij een geschiedenis van dada gepubliseerd in de Cahiers d'Art onder de titel: ‘L'Esprit dada dans la peinture’, een veel geciteerd en onvindbaar document, en André Breton komt Georges Hugnet opzoeken om | |
[pagina 473]
| |
hem te complimenteren. Hij nodigde zijn nieuwe vriend uit om naar het café te gaan, waar de surrealisten samenkwamen.’ Je kent het lijstje in Le Premier Manifeste du Surréalisme, wel, André Breton had mij daar kunnen typeren met ‘Hugnet est surréaliste dans l'esprit de contradiction’. Toen ik twintig jaar was, zag ik alles mislopen en ik vond dat de surrealisten een goede houding tegenover de wereld innamen’. Georges Hugnet sympathiseerde met de politieke zijde van de beweging, hij beschouwde zichzelf toen als communist, niet op de manier van Aragon, maar meer Trotzkyist, zoals Breton, wiens zijde hij ook koos bij het belangrijke conflict, waarbij de surrealisten geprobeerd hebben om de afgrond tussen hun theoriën en de Oosterse discipline van het communistisch systeem te overbruggen - zij zijn hierin niet geslaagd en Hugnet bleef met Eluard en het merendeel van de groep aan de zijde van Breton. Toch speelde hij hier niet de rol van de orthodoxe automatist. De kwestie is te delicaat om er diep op in te gaan, ik weet er ook te weinig van. Wat Hugnet scheidt van de communistische partij heeft niets te maken met de verdediging van theoriën, die hij bij bepaalde gelegenheden in zijn persoonlijheid verwerkt heeft zonder er voorgoed aan gebonden te raken. In dit verband moet ik volledigheidshalve vermelden dat hij al surrealistische vrienden had, voordat hij zich bij de beweging aansloot: Hans Arp, Max Ernst, Joan Miró en Desnos, die zich al had afgescheiden. Gedurende zijn passage parmi les surréalistes heeft Hugnet aan zijn oeuvre gewerkt zonder zich er druk om te maken wat de paus van het surrealisme er eigenlijk van dacht. De vorm van La Belle en dormant is te regelmatig voor een verbaal delirium:
Pour chercher sur la carte des mers,
sur la carte des vacances ton nom,,
ton nom sur la carte des chansons,
pour faire de toi ma mémoire.
Toch zijn dit echte surrealistische gedichten, maar dan aristocratisch, glashelder, geen opeenstapeling van geconstrueerde beelden, maar levensecht, de surrealist aan het werk:
Au bruit de la source des jours,
belle de nuit porteuse de clés
devant la porte de l'angoisse,
promeneuse identique aux promesses
par la cadence de tes privilèges,
belle de vengeances au coeur des verrous,
belle isolée de ta maison, ma foraine,
| |
[pagina 474]
| |
belle désobéie et la plus belle des révoltes
que tu provoques trois par trois
aux passions des jeunesses emmêlées,
belle dévêtue et belle secrète,
belle d'oubli, le soleil mendie
dans l'escalier que descend,
que descend l'interminable escalier,
les polaires incantations de ton rire
à l'aventure de ton absence,
à l'illusion de ta méelancholie,
au gré des enfants illustres
par plaisir, par ennui, par indifférence.
Deze voorname feëriën gaf Hugnet uit op Keizerlijk Japans of Montval à la cuve, geïllustreerd door Picasso, Marcel Duchamp, Max Ernst, Bellmer, Tanguy, Kurt Seligmann, Arp, Dali, Beaudin, Miró en Jean Paul Vroom. Gedurende de zes jaren dat hij zich onder de surrealisten bevond, publiceerde hij behalve een aantal dichtbundelsGa naar voetnoot* ook een Petite Anthologie Poétique du SurréalismeGa naar voetnoot**. ‘Och ja, ik heb dat boekje gemaakt bij wijze van vriendelijkheidsbetuiging voor de surrealisten’. De inleiding in vijf en dertig pagina's is ongetwijfeld het beste commentaar op de beweging, tot nu toe verschenen en als zodanig algemeen bekend. In 1938 kwam André Breton uit Mexico terug. Paul Eluard plaatste een vers in l'Humanité, zeer tegen de zin van Breton. Het kwam tot opelijke onenigheid. Eluard sloot zich aan bij de communistische partij en Hugnet, al heel lang très, très ami avec Paul Eluard, kreeg genoeg van die politieke manigances. Ook hij brak met André Breton en het lijkt hem niet meer mogelijk de vriendschap weer aan te knopen, alleen al vanwege Bretons karakter. Bovendien is volgens hem het surrealisme, zoals Breton het nog steeds verstaat, een overwonnen standpunt en in onbruik geraakt. Al in 1933, in de bundel Enfances, vindt men een bewust niet automatisch element, een gedachte, die men als het ware kan volgen van regel tot regel:
Enfances aux cent coins de ma mémoire
si ma mémoire est l'oeuvre de la passion,
| |
[pagina 475]
| |
enfances décimées par les nuits
si les nuits ne sont qu' une maladie du sommeil,
je vous poursuis avant de dormir, sans hâte.
Sans hâte, mais plié sous des tâches ingrates,
tête nue et transpirant de fièvre,
je vous mesure au trajet de la vie
et vos insoumissions, enfances, sont muettes,
enfances si l'enfance est ce silence
où gravement déjà s'installe la mort
et si ma main n' a pas retrouvé sa solitude,
et c'est pour avouer que je vous laisse libres
hors de mon destin que d'autres voulurent court,
à vos robes d'indienne, à vos plaisirs sanguins.
Door een taal, zoals eie Manifesten die preconiseerden, liet Georges Hugnet zich niet tyranniseren. Als hij een liefdesgedicht te schrijven heeft, wordt dat klaar als een bewegelijke hemel. Van hem kan men terecht zeggen, dat hij glashelder spreekt.
Le chemin finit par un gros paysage
et ta jalousie sous un chapeau sans bord.
Et ma voix est une feuille
au fur et à mesure de ton avenir,
je dors en écrivant et grandi de ton ombre
parce que je n'ai pas demandé de preuves à ton amour,
je serre dans mes bras ton épithète.
Terwijl Hugnet met mij over deze verzen zit te praten, speuren zijn ogen over de tafel tussen ons. Hij neemt een grote schaar en knipt een paar stroken pakpapier af. Hij slaat de eerste pagina van Ici la Voix op, mijn exemplaar, dat hij van een opdracht zou voorzien. Een telegram, dat ik hem enkele dagen geleden stuurde, neemt de vormen van hoekige bloembladeren aan, zijn cigaret schroeit drie helgele papiersnippertjes vol gaten en vreemde omtrekken. En plotseling groeit er een bloem over het papier de Hollande Pannekoek. Onmogelijk om zo'n plant van Hugnet te rangschikken onder een familie van onze oppervlakkige flora. Hij kijkt even en identificeert dan zijn ontdekking in sierlijke letters onder aan de pagina: | |
Fleur 'du telegramme et de l'amiInmiddels zat ik de dichter na zijn surrealistische periode in een groep te situeren. Waarom eigenlijk? Georges Hugnet is altijd làngs alle indelingen ge- | |
[pagina 476]
| |
vallen. Maar de vriendschappen blijven: vooral Paul Eluard. Ik heb uit Chanson Complète een opdracht gecopieerd, waaraan ik niets heb toe te voegen:
à Georges Hugnet
à l'ami parfait,
ennemi du mal,
ami en or.
Paul Eluard 1939
Dan natuurlijk Picasso, die hij al van zijn jeugd kende. In 1939 verschijnt Oeillades ciselées en branches, met heliogavures van Hans Bellmer.
La petite lumière dans son peignoir
pèse des sacs de plumes le long de la nuit.
Le silence passe de tête en tête comme une ronde
tandis qu'une chevelure scabreuse
s'enténèbre aux ondes roses d'un miroir.
Toen de oorlog uitbrak, richtte Hugnet zijn tijdschrift L'Usage de la Parole op, maar de snelle intocht van de Duitse troepen verlamde iedere litteraire activiteit - tenminste boven de grond. In October 1940 deelt Hugnet zijn Non Vouloir rond. De Editions de Minuit worden opgericht en Malo le Bleu beijvert zich voor hun spreiding. Hij is nu boekhandelaar aan de Boulevard Montparnasse. Het was een afschuwelijk angstige tijd, altijd Joden in de achterkamer, het hele huis een centrum van verzet. Ici la Voix is inderdaad samengesteld au hasard des nuits secrètes et angoissées de l'occupation nazie. Met Picasso, Eluard, Desnos, Berger en een paar anderen ging Hugnet dagelijks om, als zij een beetje geld hadden, werd er gegeten in de bistros van Saint-Germain-des-Prés en meermalen hebben deze mensen bevestigd, dat zij hun leven hebben weten te rekken door deze vriendschappen. Zoals te zien was, groeide het werk van Hugnet met gestage regelmaat aan. Non Vouloir wordt een boek met gravures van Picasso; deze illustreerde ook La Chèvre-Feuille. Dan La Sphère de Sable met tekeningen van Jean Arp. Dit is geen lectuur voor de gedempte stem.
Plus légère que la neige
plus géométrique que le sable
plus émancipée que la paille
moins verte que la flamme
| |
[pagina 477]
| |
moins recourbée que le vent
plus profane et plus fluide que la rosée
plus dévorante plus fabuleuse aussi
et plus enracinée qu'une tour
moins résolue que le marbre
et pourtant plus prévoyante
telle est la main du silence
glissant le bouclier ovale du sang
dans l'humidité aux ombres violentes de la terre.
In 1946 stierf Nusch. Eluard hertrouwde later met Dominique. Langzamerhand werden de twee vrienden gescheiden door zijn politieke opvattingen en nieuwe [communistische] vriendschappen. Dat duurde tot 1952. Hugnet neemt niet deel aan het opgewekte tribuneleven. in 1945 geeft hij Oiseaux ne copiez personne uit, met gravures van Beaudin. Daarna werkt hij in stilte. Toch laat hij nog van zich horen met Tout beau mon Coeur, Le Buveur de Rosée, Huit jours à Trébaumec en Adieu Doris. Steeds groter wordt zijn voorkeur voor het rondgeschreven chanson:
Suffirait-il d'une chanson
Pour éveiller la nostalgie
D'une voix où meurt la magie
Dont la mémoire est la rançon?
Spectres des paradis perdus
Oiseaux obscurs des never more
Le printemps et l'amour encore
Malgré vous se sont confondus.
In 1948 heeft hij een grote tentoonstelling bij Christoffle. We gaan nu even langs een ander aspect aan zijn magie. Hugnet heeft van 1933 tot 1937 boeken ingebonden, dat wil zeggen afgemaakt tot voorwerpen, geconcretiseerd - ‘livres-objets’ - . Locus Solus van Raymond Roussel is een stuk boomstam, met tussen de schors uitsparingen voor dobbelstenen. Onan bevat een zandloper, waarin een groenglimmende zandstof de tijd uitmeet; druppels kwik bespelen het omliggende vlak. Défence de Savoir gaat in twee gebroken ruiten gekleed. Ik copieer weer een opdracht:
à Georges Hugnet
qui a gardé l'essentiel des raisons d'être de l'enfance
et la lumière des mots les plus jeunes
Son ami Paul Eluard
| |
[pagina 478]
| |
La Poupée is een samenstelsel van corsetfragmenten, op de rug zedig dichtgesnoerd en met als middelpunt een jarretelle. En met in mijn handen een exemplaar van Facile, denk je aan Eluards vereeuwigde Nusch: ‘Je te réponds mon amour sans limites’ - want dit boek draagt haar haarlokken... Behalve binder was Hugnet ook lijstenmaker, hij heeft de hem onmisbare schilderijen omgeven met merkwaardige lijsten, die het verfsel noodzakelijk zijn. Bij Christofle was ook een Histoire Naturelle et Botanique geëxposeerd. Vlak na de oorlog at Hugnet altijd met zijn vrienden bij Le Catalan in de rue des Grands Augustins. Die natuurlijke historie bestaat uit een reeks tafelkleedjes van le Catalan, waarop hij met wijn, mosterd. Engelse sausen en andere ingrediënten bloemen tekende. Hier is een tekst van Raymond Queneau: ‘... Het handschrift van Georges Hugnet ontwikkelt zich dus tot twijgen, tot bloemen en tot takken, tot vruchten en tot voorwerpen, die een wending nemen naar de peer, de appel en de mispel. Dan krijgen deze geschriften kleur. Dan krijgen deze planten namen en, omdat het planten zijn, latiniseren zij, linneïseren zij, gastonbonniériseren zij. Daar heb je de Rosa Rosae Rosarum, daar de Insidiosus Agricola, daar de Lunarius Constrictor, daar de Dolmen Imperator. Ze worden mannelijk of vrouwelijk. Zij verwerven gastronomische, pharmaceutische of andere eigenschappen. Ze bestaan’. De mythe van Picasso heeft zich ook van het beschilderde bord meester gemaakt. Toch is dat nièt zijn privilege. In 1951 kon Christofle de tentoonstelling L'Assiette Peinte organiseren, waaraan een uitgebreid gezelschap deelnam: Arp, Beaudin, Braque, Leonor Fini, Jean Hugo, Masson, Miró, Villon, maar ook Cocteau, Hugnet en Eluard, ook Georges Auric, Henri Sauguet, etc. ‘Borden dragen zoveel herinneringen in zich, schreef Georges Hugnet toen, herinneringen van de smaak en herinneringen van het hart. Want niets is menselijker in het aangename dan de maaltijd te delen. De tafel vertegenwoordigt het leven. De borden zijn de beelden van de tafel’. Christofle, wier pand staat aan de rue Royale, had bij die gelegenheid een tafel gedekt met vier van deze borden. Het tafellinnen was versierd met een motief van Hugnet, de wijnglazen waren door hem beschilderd. Hij had een vaas - een gevlamde grés van rond 1900 - geleend om orchideeën in te schikken. Ook op de gladde bodem van de borden waren bloemen verborgen, hij heeft ze ontdekt en wetenschappelijk omschreven: Probrositatis pedicarius
Se tient de préference dans les couloirs
intempestif, douceureux et tenace
familièrement: LA PORTE DEROBEE
| |
[pagina 479]
| |
Oportaneus lasciviae calyx
Rose marine du Romarin
Diurne et nocturne des quatre saisons
Favorable aux audacieux, cruelle aux imprudents
familièrement: LE DOIGTE DE VENUS.
La Nappe du Catalan was eerst een reeks tafelkleden, die Beaudin voltekende en kleurde. Later, 1952, gaf de dichter samen met Cocteau een boek van die naam uit. Terwijl Cocteau zat te tekenen, schreef Hugnet aan een gedicht, tegenover hem aan de tafel, zij wisselden om, Cocteau voltooide het gedicht, Hugnet kleurde de tekening. Zo gingen de papier heen en weer, totdat hun gezamelijke conclusies was: de tekening is af en aan het gedicht is niets meer toe te voegen. Helaas is dit boek bibliophiliek en duur uitgegeven.
Ik wil nu niets meer zeggen over Les Revenants Futurs, de proza - gedichten die met Ici la Voix zijn gebundeld; het is onbegonnen werk om fragmentarisch wat losse opmerkingen neer te zetten over deze schat van materiaal. Dit impliceert een apart essay en vooral veel tijd. Op zekere dag zal ik de tijd hiervoor vinden, maar ik volsta nu met een aantekening bij de dertig bladzijden van Ici la Voix zelf.
Zoals Pierre Berger het zei: het is de verdienste van Georges Hugnet geweest, dat hij alleen, tegen winden en getijen, het ware gelaat van de poëzie heeft gehandhaafd, dat hij alleen het toen passende beginsel aanwendde, de oorspronkelijke lyriek. De inzet van Ici la Voix, bijvoorbeeld, is onmogelijk simpel:
Chaque maison est une douleur
Et chaque mur
Et chaque pierre.
Et chaque table lève son poids de désespoir.
Dans cette ville aveugle
La mémoire agonise
Et chaque homme est un mal vivant.
Chaque main porte cinq pétales de douleur.
Toen Pierre Berger Ici la Voix ter gelegenheid van de tiende verjaardag van de Parijse bevrijding voor de radio presenteerde, vertelde hij dat dit lyrisch gedicht is geschreven in de loop van 1942 en 1943 en - ik heb het al geciteerd - au hasard des nuits secrètes et angoissées de l'occupation nazie. Hugnet zat tot diep over zijn oren en tot diep in zijn hart in het verzet: | |
[pagina 480]
| |
Les temps sont minés
Et les rires saisis de vertige
La vie tient encore à un dernier fil.
Maar daarom is het des te wonderlijker dat zijn vers ondanks de barbaarse omstandigheden zo regelmatig en helder uit de pen blijft lopen. Er zit in de opbouw iets onverstoorbaars. De woede heeft hem niet geinspireerd tot brokstukken brandende lyriek zoals Robert Desnos, die in zijn Veilleur du Pont-aux-Changes toch wel eens tot pathetische zielsverheffing afdaalt. Dit is onbelangrijk vergeleken met zijn houding en toen een officier van de Gestapo hem verzocht zijn bril af te zetten, moet hij hebben overdacht, hoe hij nu het hele bestaan voor het laatst op de kaart van de vrijheid had gezet. Maar waar Desnos actief zijn rol speelde in de Editions de Minuit, daar heeft Hugnet niet minder gedaan. Ik wil met dit alles alleen zeggen, dat het voor hem niet zomaar acht woorden waren: La vie tient encore à un dernier fil. Hij echter kon de aard van het dichterschap tijdens de bezetting tot het laatste woord van Ici la Voix bewaren. Hij zegt: C'est aussi c'est surtout la nuit d'intelligence. La nuit comme un mur se dresse dans la nuit, dat was waar. Maar Ici la Voix blijft een goed doordacht gedicht, intelligent en nauwkeurig geformuleerd zoals al zijn latere bundels, waarin hij de kunst van het chanson zonder gelijken beoefent. Nu en dan zegt hij zelf wel zoiets met bijna evenveel woorden:
Ce soir la mort nous convie.
Où êtes-vous mes amours?
Vos noms chantent sur les tours
Du clair pays qu'est ma vie.
De hier volgende strophe doet sterk denken aan Omar Chaijyam of de Perzische kwatrijnen van Boutens:
Pour les amants confus
L'amour jusqu'à la lie
Est la branche qui plie
Aux fruits qui ne sont plus.
Behalve de woordzuiverheid ziet men nog een regelmatig knippatroon onder het gedicht doorlopen. Men onderscheidt - niet vaag onder het oppervlak, maar heel precies - een wil tot compositie. Ici la Voix bestaat uit een lange beschrijving van de bezetting, gecoupeerd door rijmende strophen, waarin het lied telkens aan de ijzeren discipline van de tijd wil ontkomen naar het blank papier, | |
[pagina 481]
| |
telkens bedwingt Hugnet die neiging met zijn Arrêtez-vous chansons. Observeren doet de dichter meesterlijk. Een hele tijd herleeft, een triest Parijs, de liefde die onder sintels kwijnt, de lege etalages, tickets tickets fébriles, de duistere rebellie tegen hen die de goedheid willen verbannen - Faudra-t-il désapprendre la bonté - en het doorzicht van de poëet Georges Hugnet in de chaos van het morele probleem:
Où te caches-tu enfance aux mains si douces
Enfance d'un monde qui sombre dans la mort?
Ont-elles à jamais largué leurs amarres
Tes îles fortunées
Qui perpétuent dans leurs jeunes saisons
Les trésors d'une terre qui vieillit si mal?
De beschaving met zijn moordenaarsgezicht is in beweging en hier worden, met terzijdelating van alle geciseleerde slagzinnen, de grote zaken zelf bedreigd getoond:
Elle frappe à toutes les portes
Et chaque porte se change en porte de prison.
Elle ne s'eveille qu'au bruit des fusillades
Quand l'aube reste seule dans un ruisseau de sang
Aux rives crispées sous de froids dormeurs
Elle assassine l'innocence et prostitue l'amour.
Dat is juist de koninklijke gift van de dichter aan zijn samenleving, hij verduidelijkt met zijn magie waar het nu eigenlijk om gaat. Teken het decor waartegen alles speelt, tot in details, die zich als symbolen van een tijd in het geheugen grieven, bijvoorbeeld de stedelijke verduistering en de luchtbescherming:
Des spectres traversent la nuit.
Certains balancent devant leur pas
Comme un feu de position
Comme leur désir de vivre
L'infime univers d'une lampe de poche.
D'autres se cognent à leur propre nuit
A leur propre abondon.
Nu wordt de verzetstrijder weer automatisch de oude waardigheid teruggegeven. Vanzelfsprekend treedt hij uit het decor, geen symbool, dat in een standbeeld is gefixeerd, maar het levende geweten. Daar komt hij aan: | |
[pagina 482]
| |
Dans une aube insouciante et froide
Le long d'une voie de chemin de fer
Une ombre passe à travers les fourrés.
De werkelijk goede verzetpoëzie van de laatste oorlog is eigenlijk niet erg rijk aan epische beschrijving. René Char, die kapitein van de maquis was in een bijzonder opwindend en bloederig gevechtsterrein, heeft ons een prachtig document gegeven, een bundel aantekeningen bij wat hij heeft meegemaakt: hier en daar zinspeelt hij op de onverschrokkenheid van zijn troep, maar nooit geeft hij zich de moeite om te beschrijven. Het enige dat hem boeit, is het mysterie dat achter alle gebeurtenissen schuilgaat en dat zich nu en dan ook anecdotisch prijsgeeft - in dat geval zal hij zich wel van het verhaal bedienen, maar het blijft dan helemaal een ondergeschikte functie. Aragon en Desnos hadden al als toegewijde surrealisten lyrisch proza gemaakt, La Liberté ou L'Amour en Le Paysan de Paris, erg mooi proza, en zij schreven dus ànders bij oorlog; Aragon savait décrire en hij deed het ook met succes in Le Musée Grevin en Desnos begroette geallieerde naties vanaf de Pont au Change. Maar mij lijkt toch, dat hij overtroffen is door dit fragment van Georges Hugnet, het hoogte punt van de vertellende pasages in Ici la Voix:
Etait-ce la gare de la Chapelle?
Humains inhumains
Quel la de détresse infinie
Donne ce diapason de ferraille
Qui vibre encore sous la suie?
Les rails sont au garde à vous.
Leurs traverses sont l'échelle de Jacob.
Deux locomotives cabrées
Meurent en s'accouplant
Bielles tordues
Corsages éclatés perdant leurs braises.
Un entrelacs de pourtrelles dangereusement nouées
Porte sur sa paille de fer géante
Des wagons qui fument.
Armés d'aiguillages et casqués de girouettes
Des guerriers en tôle découpée
Se dressent à travers une tornade de cotons sales.
Les racines d'un arbre se profilent
Sur un carré de ciel nettoyé par le vent.
Des soldats galopent en tous sens.
Au bord d'un trou une femme crie Pierrot Pierrot.
| |
[pagina 483]
| |
Georges Hugnet slaagt er werkelijk in deze spanning te strekken over dertig bladzijden, totdat de tanks van de Gaulle Parijs binnenrijden. Nu zal het een winter zonder kou zijn, een lente van seringen en dus:
Ne vous arrêtez plus chansons.
La nuit avait gagné les hommes et la ville.
Mémoire abolie la rose au front
Tu redécouvriras les verdures diaprées des avances
Tu réentendras les cris des enfants
Dans la volière des rues.
Ne vous arrêtez plus chansons, zei Georges Hugnet in 1944. Sinds dat jaar verschenen nog Le Buveur de Rosée, Oiseaux ne copiez personne, Adieu Doris, Les Revenants Futurs en Tout Beau mon CoeurGa naar eind*, de meesten niet in de handel of erg duur. Daarom vestig ik tenslotte uitdrukkelijk de aandacht op Tout Beau mon Coeur, een deeltje uit de collection P.S. vol mooie gedichten en zeer wel betaalbaar (het kost ongeveer een gulden). Ik eindig met een voorbeeld:
Par l'avenue où sautent les grelots
Je m'en irai soucieux de ton règne.
Dans l'air bouclé dont ton rire s'imprègne
J'ai respiré ta bouche et tes sanglots.
Au petit jour qui m'appelle au jardin?
Qui chante ainsi: Je suis la chatte blanche
Tout odorante à l'abri d'une branche
Toujour présente au bout de ton chemin?
|
|