Roeping. Jaargang 30
(1954-1955)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 539]
| |
Dr L. van Egeraat
| |
[pagina 540]
| |
Rond 1910 rees van verschillende zijden verzet tegen de compromispolitici. Aan de ene kant kwamen linkse richtingen op, aan de andere kant rechts-nationalistische die Italië de mythe van de ‘romanità’ gingen voorhoudenGa naar voetnoot*. Van de laatste richtingen noem ik hier vooral het futurisme, aan het hoofd waarvan de ultra-patriottische Marionetti stond die d'Annunzio meesleepte. Het futurisme was ver verwijderd van de strenge effiency van het Piemontisme en wilde de natie meeslepen in een groots avontuur. Het gevoelde de betovering van de wijsgerige school rond Croce en Gentile in Napels, die via Croce weer verbonden was met Sorel. Wel zou later verwijdering ontstaan tussen Croce en Gentile, eerst op filosofische gronden [Gentile aanvaardde Croce's onderscheid tussen daad en gedachte niet], doch daaruit ook op politieke. Gentile zou nog eens met de futuristen in het fascistisch kamp terecht komen. Voorlopig echter was hun band nog even sterk als hun invloed. En het tijdschrift La Voce ging politieke conclusies trekken uit wat impliciet in de gedachtengang der intellectuelen lag besloten. De situatie zou nu daarheen lopen, dat premier Giolitti uit angst voor de linksen zou gaan trachten de rechtsen aan de staat te assimileren, waaruit dan echter door toedoen van Mussolini, overgelopen naar het rechts-nationalistische kamp, een drama van de eerste orde zou ontstaan. Hoe een en ander precies gegaan is heb ik uitvoerig uiteengezet in mijn Italië [Terrareeks Meppel] en mijn Land van zingend water [Amsterdam]. Laat ik hier resumeren, dat Italië de eerste wereldoorlog inging zonder duidelijk inzicht in de doeleinden. De rechtsen - bezield door de verderfelijke ‘romanità’-gedachte - wensten oude waardigheden te herstellen, de linksen zagen in een succesvolle oorlog de belofte van een nieuw menselijkheidsideaal. De liberale regering was de oorlog ingegaan op basis van het verdrag van Londen, territoriale winst belovend. Naarmate de oorlog voortschreed, bleek het echter ook mogelijk een ander doel te zien: de omverwerping van militairistische en feodale regeringen [Duitsland, Oostenrijk] en het tot leven wekken der nationaliteiten. Het laatste - meer aansluitend bij Wilsons beginselen - betekende echter juist een afzien van gebiedsverovering. De rechtsen nu wensten de overwinning zonder nieuwe beginselen, de linksen de nieuwe beginselen zonder overwinning. In deze verwarring moest de vrede wel worden verloren. Voor de rechtsen woog wat men kreeg niet op tegen wat men niet kreeg en d'Annunzio rukte uit eigen beweging op naar Fiume. Voor de linksen echter was het vredesverdrag juist te véél nationalistisch, gaf het te geringe economische voordelen en voerde het te weinig de nieuwe oorlogsbeginselen door. Beide richtingen gingen agitaties verwekken, de rechtse echter het meest, maar zodanig dat zij zichzelf juist de aureool van de Grote Verzoener aanmat. Onhoudbaar - ik heb het elders aangetoond - is de veel geponeerde stelling, dat de dreiging van een rode revolutie | |
[pagina 541]
| |
het fascisme aan de macht heeft gebracht. Die dreiging was er in 1922 in het geheel niet meer en de meeste agitaties en stakingen werden door de rechtsen zelf met opzet geënsceneerd [!] om de regering als onmachtig voor te stellen. Vooral toen Mussolini eenmaal van het linkse naar het rechtse kamp was overgelopen en dank zij de schrijvers Carducci en Oriandi steeds meer bezweek voor de sirenenzang der klassieke rhetorica en de ‘romantià’gedachte, bleek dat de rechtsen geen enkel middel gingen schuwen om hun doel, de staatsverovering, hoe dan ook te bereiken. ‘Wij spelen’ - aldus Mussolini, die in 1921 nog had gezegd dat het onzinnig was om van een rood gevaar in Italië te spreken - ‘op alle snaren van de lier. Een program hebben wij niet. Wat wij willen is alleen de macht’. De liberale regering liep in de val, meende de rechtsen [tijdelijk] te kunnen inzetten om de linkse agitaties [goeddeels door de rechtsen veroorzaakt] te onderdrukken en bemerkte te laat, de wolf in schaapskleren te hebben binnengehaald. Geen contrarevolutie was de fascistische mars op Rome, maar verraad: door het liberale Italië; verraad door de monarchie; verraad door bepaalde leden van de katholieke geestelijkheid [de aartsbisschop van Milaan vergeleek Mussolini in loffelijke zin met keizer Constantijn]; verraad ook door de clercen. Gentile b.v. achtte het fascisme geen nieuw politiek stelsel, maar een nieuwe religie. Het intellect, zo poneerde hij, is niet vrij, tenzij het coïncideert met het verobjectiveerde intellect dat de Staat is. En eind 1931 weigerden slechts 11 van de 1146 hoogleraren de eed op het fascistisch regiem.
Merkwaardig is nu, dat het rechtse Italië anno 1955 weinig van doen wil hebben met het vroegere fascisme. Het meent juist, dat het Verzet tegen het fascisme te weinig door de wereld is erkend en de betekenis van het moderne Italië daarom ook aan de conferentietafels wordt gebagatelliseerd. Beluistert men de huidige rechtse ideeën echter scherp, dan bemerkt men hoe zij wederom worden geïnspireerd door de aloude tegenstelling Italia-Italietta. Wederom teren de rechtsen op het heimwee naar verloren grootheid, naar de triomfale representatie. Hun afkeer van het fascisme dient slechts om met meer klem te kunnen poneren, dat Italië - gezien het belangrijke Verzet tegen dat fascisme - onrecht werd gedaan door het Venezia Giulia, de Afrikaanse bezittingen, de gebieden rond Tende en La Brigue etc. te ontnemen.
Inderdaad valt moeilijk in te zien, waarom aan Italië de vóór het fascisme verworven Afrikaanse bezittingen moesten worden ontnomen, bezittingen immers wier verwerving door Engeland en Frankrijk destijds uitdrukkelijk als legaal werden erkend. Inderdaad ook is de betekenis van het Italiaanse Verzet veel te veel onderschat. Aan Churchills eis, dat Italië ‘had to work her passage home’ werd ongetwijfeld voldaan, maar toen Italië bij de vredesconferentie in 1947 de zin ‘omdat Italië onder het fascistisch regiem een agressieve oorlog verklaarde’ | |
[pagina 542]
| |
wilde gewijzigd zien in ‘omdat Italië daartoe geleid door het fascistisch regiem... enz.’, vond dit voorstel geen genade. Toch waren honderden jongeren de Griekse oorlog ingegaan, bewust òngewapend uit protest. Op grote schaal waren wapens gezonden naar de Joego-slavische partisanen. Het partisanenleger van 100.000 man bond tenminste 7 van de 26 Duitse divisies. Ruim 72.000 partisanen sneuvelden en 40.000 werden gewond. De staking in Turijn - op 1 Sept. 1944 - was de grootste, ooit in het door Duitsers bezette Europa op touw gezet. Anti-fascistische boeken werden openlijk verkocht in een omslag van Pinocchio's avonturen. Het tijdschrift La Critica hield in wetenschappelijke vorm de critiek op het fascisme staande en verscheen niet eens clandestien. De illegale bladen Risorgimento Liberale, L'Avanti, L'Unità Libera en L'Opinione haalden elk een oplage van meer dan 20.000 exemplaren per dag. Nauwelijks was de oorlog ten einde of het blad Uomo Qualunque van Giannini ging zich scherp keren tegen de bezetters en de linksen. Het blad werd een beweging, ja in 1946 een partij. Even snel als zijn opkomst was echter zijn einde. Niet echter de invloed van de rechtse beweging. De ongunstige bepalingen van het vredesverdrag - vooral psychologisch voor Italië moeilijk verteerbaar - versterkten haar invloed. Industriëlen, oud-officieren en jongeren vormen haar aanhang, dromend van Italia, minachtend het Italietta. Onder haar leiders Almirante en de Marsanich richt zij zich vooral tegen de Engelsen, die aan Italië het licht in de ogen niet zouden gunnen. Eerste jaars studenten, soms in zwarte hemden, roepen om Savoia en Nizza, om Egypte zelfs, gooien ruiten stuk van hotels met Engelse namen en veranderden - niet zonder humor - de via Byron te Ravenna in de via Silenzio. De M.S.I. [de Italiaanse beweging] belichaamt hun ideeën. In 1948 behaalde deze M.S.I. 2,1% van het aantal stemmen, in 1951 5,1% en in 1953 5,8%. Belangrijk kan deze rechtse beweging dus niet genoemd worden.
Er is nog een twééde rechtse beweging in Italië: de monarchistische partij. Zij mist echter volkomen het nationalistisch karakter van de M.S.I. en kan slechts om deze reden rechts genoemd worden, dat zij een uitgesproken conservatieve partij is. Sterk rond Lecce en Napels en veel grootgrondbezitters onder haar leden tellend, heeft deze partij 6,8% van het electoraat achter zich en knipoogt voortdurend tegen de centrumpartijen. Haar betekenis kan slechts worden begrepen, als men zich herinnert hoe en waarom op 2 Juni 1946 het koninkrijk Italië plaats maakte voor de republiek. Slechts door een toeval was Italië een koninkrijk geworden: het Risorgimento had zich uiteindelijk gekristalliseerd rond Cavour, dùs rond Piemont, dùs rond Victor Emanuel. Over het algemeen echter waren de vorsten van Piemont weinig progressief geweest en hun instelling veranderde weinig, toen zij zich door het | |
[pagina 543]
| |
lot der historie het koningschap over Italië zagen toebedeeld. De Italianen wisten bovendien met het autoriteitsbegrip op wereldlijk-politiek terrein, anders dan met dat op geestelijk terrein, weinig aan te vangen. Tenslotte vervreemdde de zetelverplaatsing van Turijn via Florence naar Rome de vorst van zijn eigen omgeving en door de Romeinse en Vaticaanse adel werd hij in zijn nieuwe woonplaats zeer koel ontvangen. Zijn bewind was te kort om een traditie te scheppen en zijn opvolger Umberto I was te zeer met reactionnaire kringen geliëerd om het koningschap te doen verankeren in het volkshart. Ook Victor Emanuel III schaarde zich al snel aan de zijde van de naar behoud strevende bourgeoisie en - wat erger is - onderkende het fascistisch gevaar in het geheel niet. Hij weigerde Facta's verzoek om de staat van beleg af te kondigen en werd daardoor de eerste, die het begrip ‘appeasement’ in de practijk bracht. Ook na 1922 kende hij slechts één motto: geen verzet. Zelfs na de moord op Matteotti kwam hij niet tussenbeide en bleef het volk tevergeefs wachten op slechts één teken van de vorst, een teken dat zeker veel gehoor zou hebben gevonden. Het behoeft dus niet te verwonderen, dat in de kringen van het Verzet sterk de opvatting leefde, dat het na-oorlogse Italië met de koning zou moeten breken. Concessies zijnerzijds, op instignatie van Croce, hielpen niet meer, een abdicatie ten gunste van zijn zoon Umberto evenmin: op 2 Juni 1946 verkoos Italië met 12.717.923 stemmen tegen 10.719.284 de republiek. Uit deze cijfers kan worden geconcludeerd, dat de huidige monarchistische partij een veel grotere betekenis zou kunnen hebben, als zij haar verlangen naar een vorst niet zou associëren met haar verlangen dat de moderne 20e eeuw ongemerkt aan Italië zou kunnen voorbijgaan. Haar oerconservatieve inslag maakt in het huidige Italië geen kans meer te appelleren aan het volk.
In twee artikelen heb ik U de achtergronden geschetst van links en rechts Italië, tezamen 287 van de 590 Kamerzetels bezittend en 50,15% van het kiezerscorps achter zich hebbend. Tussen beide extremismen in vaart het centrum zijn koers. Toen op 10 Juni 1946 op de Capitolijnse heuvel te Rome voor het eerst sinds 1849 de republikeinse driekleur met het ‘dio e popolo’ werd gehesen, zag men vele Italianen wit worden van ontroering. Er vielen tranen van hoop, maar ook van bezorgdheid voor de nieuwe Italiaanse staat, geboren op de 22e verjaardag van de fascistische moord op Matteotti en de 6e verjaardag van Mussolini's oorlogsverklaring. Ingeval het centrum een werkelijk vooruitstrevende politiek kan voeren zal Italië in plaats van een nieuwe schilder- of beeldhouwschool een politiek kunstwerk voortbrengen. Uit Franciscaanse geest en Macchiavellistisch intellect kan een synthese worden gemaakt die het probleem van de moderne staat oplost. Reeds thans is het zo, dat Christus wederom halt houdt in EboliGa naar voetnoot*. |