| |
| |
| |
Saint-John Perse
Uit Winden
[deel IV, gezang 4]
Wij keren weer, een najaarsavond, bij 't laatst
gerommel van de donder, wanneer de dikke kalk der
overvlogen baaien zich blootlegt voor de zon der
doden, zijn kuilen van blauwe teer laat zien.
En 't slinkse uur op zijn metalen wiek nagelt
zijn eerste splinter licht op de groenvuren ster.
Dat is een scheut van groene levenssappen, ter
En plotseling, vóor ons, zie, onder de hoge bank
van 't duister: het tedere en klare land van onze
dochters, een gouden mes in 't hart!
‘... Wij hadden een afspraak met het einde van
een tijdperk. En zie, hier zijn wij in uw midden,
met onze lippen vast opeen. En met ons hier de
Wind - dronken van een beginsel bitter en sterk als
Niet ter verzoening opgeroepen, maar prikkelbaar
want hoor, hij zingt u: ik zal het merg in uw been-
deren prikkelen... [Hoe eng was nog de maat van dit
En onze verwachting is niet dood, en ons vertrou-
wen niet geslonken. Ons leed is zonder vergelijk, en
de vervaldag kent geen uitstel.
Wij zullen u een lijst van nieuwe mannen vragen -
van mannen méer begaan met wat de mensen doen dan
met het verloop der nachteveningen.
De snijdende wiek boven onze puinen jaagt het
nieuwe uur al voor zich uit!... Dat geen overwege,
geen overwege, de mensen van zijn ras zijn rug te
Geen kruid van Azië dat zich aan de witte hiel
van de dichter vastzoog, weet onze aandacht weg te
| |
| |
lokken van deze nieuwe werkzaamheid; geen kruid,
geen geur, van aardbei noch van dageraad in de
groene nacht van Florida...’
En gij, o volk, volk van het aantal en de massa,
weeg niet de mensen van mijn ras. Zij hebben hoger
geleefd dan gij in de afgrond van de schande.
Zij zijn de prikkel in uw vlees; de punt ook aan
het zwaard des geestes. De bij der taal zoemt op hun
En op de zware mensenfrase, doorkneed vati zoveel
idiomen, weet geen als zij de slinger van 't accent
... Wij keren weer, een najaarsavond, met deze
smaak van klimop op de lippen; met deze smaak van
de mangrove en de limoen, van bij de monding der
Gelijk die Drake die, naar men zegt, alleen op
zee zijn maaltijd nam, bij het geluid van zijn trom-
petten, - o, brengen wij zo naar 't Oosten mee een
grotere verontrusting, gegroeid nog op de boog der
Wij keren weer, en in de maat van alle dingen
die verandren, in de zwerverspas van de seizoenen
en met de sterren op hun baan, die ze op de vaste
Met de drie sterren van de maand, die elkaar
nog volgen in hun bed onder de zon, - en de op-
stand der mensen neemt nog toe op dit moment van
't jaar, nu de planeten in vervoering raken.
En de Wind, ha! de Wind met ons, in wat wij
doen en wat wij denken, hij weze onze borg! [Zoals
de verspieder uit andre streken, van achter de
Die lang gerend heeft en gereisd, om in zijn
ijzeren papaverblad een sprankje vuur te brengen;
of die vooruitsnelt met de kreet: nieuw zaad voor
op uw landen! nieuwe wijnstokken voor uw dalen!
En de mensen van het land verrijzen uit hun rampen.]
Vert. Michel van der Plas
| |
| |
| |
Gedicht voor Valery Larbaud
Meisje, de man geeuwt. Ik roep!
Hier is een fooi voor Händel, hier onze boeken voor de Stroom.
Er was een dag die men de naam van Zondag gaf - zonneverveling van de
Rijken, in alle spiegels onzer kamers.
Men zegt dat koekoeken vaak nestelen in de tuinen van hotels,
Men zegt dat zeevogels, over de graafschappen, tot in de tuinen van de steden...
De vreemdeling leest de kranten onder een oude cederboom.
Men overhandigt hem twee brieven,
‘... Roses, rosemaries, marigold leaves and daisies...’ Je geeft de rozen
Want er was een dag die men de naam van Zondag gaf, en over de steden met
Gaan deze grote schuimluchten, zoals je die ziet in Santa Fé.
Ga en bedien ons, wij zijn oud als het insect op deze wereld;
Ga, laat ons leven naar onze luimen, op alle oevers dezer wereld...
En de vreemdeling schrijft een naam en 't is de zijne niet;
schrijft ook de stad in waar hij woont, en 't is de stad niet waar hij woont...
‘roses, rosemaries, marigold leaves and daisies...’
Kort voor de avondgong en voor 't getij van een zuchtje in de tenten,
Loopt mijn hart over van een weten,
Loopt mijn hart over van een zich vergeten, en danst, als het dochtertje van
Lady J. op goudbestikte schoentjes, en naakt, tussen haar spiegels, op de
muziek van broeikasstrijkjes op alle oevers van het Rijk.
O, geboren te worden onder het schild en alle rozen van het Rijk!
Welk ongerept Zambezië blijft ons vanavond in gedachten?...
Kort voor de avondgong en voor het getij van 'n zuchtje in het linnen, wan-
neer de zon zijn honing puurt uit het lichaam van de vrouwen op haar kamers,
en o! geboren te worden op een Isthmusengte, aan alle wegen van het Rijk,
en de schepen, vol van vocalen en incest, gaan op de piccolo's van 't Europees
kristal over de lege zee...
Meisje, de man geeuwt, ik roep!
| |
| |
Open de deuren op de Stroom! alles zij aan de zee gezegd!
Vanavond is 't ons om het even - maar morgen, o mijn dochter, zullen wij
Die diepe, niet te dragen geur van 't jaar.
Vert. Michel van der Plas
In de Kroniek van dit nummer wordt het verzamelde werk van Saint- John Perse besproken.
Vignet Johan van der Bol
|
|