| |
| |
| |
Carel van Baelen
Een gezelschap Fransen
PIERRE ALBERT-BIROT, negen en zestig jaar oud, was een van de belangrijkste figuren van de bloeiperiode van het Cubisme. Guillaume Apollinaire, zijn boezemvriend, zei van hem dat hij een pyrogeen was en, voegde hij daaraan toe, lucifers zijn heel nuttige dingen. In Januari 1916 richtte hij het tijdschrift SIC op, dat, behalve Nord-Sud van Reverdy, het enige contactpunt was tussen alle stromingen van die tijd. Het publiceerde o.a. een inmiddels beroemd geworden nummer bij de dood van Apollinaire. SIC heeft het nodige schandaal verwekt voordat het na vier en vijftig nummers verdween; niet het minst brachten de gedichten van hoofdredacteur Albert-Birot zelf de pennen in beweging. Ook de première van de befaamde Mamelles de Tirésias van Apollinaire werd door SIC georganiseerd.
Behalve vele dichtbundels heeft Albert-Birot een aantal toneelstukken uitgegeven [men kan op zijn museum-kamers prachtige door hem zelf gemaakte maskers bewonderen] en een epos Grabinoulor [1933], waarvan hij op het ogenblik het tweede en derde deel gereed maakt - in alle stilte overigens, want hij is, zoals hij zelf in een gesprek eens opmerkte, een ‘sauvage, die nooit café's bezoekt. - Men kan hem als de uitvinder van de typografische grapjes beschouwen; zijn beste leerling in dit opzicht was ongetwijfeld Apollinaire [cf. Calligrammes].
De laatste tijd is Albert-Birot weer in het middelpunt van de belangstelling komen te staan door zijn 110 Gouttes de Poésie [Seghers 1952] en een herdruk van de Poèmes à l'autre moi, een maand geleden verschenen bij Caractères, voorafgegaan door een tentoonstelling.
Aangezien Albert-Birot een intiem vriend was van Max Jacob, zijn de mémoires van deze beminnelijke man hier als een exquise delicatesse zeer op hun plaats.
Marcel BéALU [1908] is onder de post-surrealistische dichters ongetwijfeld een van de grootsten. Na een paar tamelijk neutrale bundeltjes deed hij een verzameling prozagedichten, Mémoires de l'ombre, het licht zien, waarin men de invloed van Max Jacob aanwezig zag, maar volledig tot eigen bezit gemaakt. In Journal d'un Mort voert hij ons dieper binnen in een onverstandelijke wereld, die merkwaardigerwijze niets onwaarschijnlijks heeft: Béalu slaagt er wonderwel in, onder de stoffelijke oppervlakte-werkelijkheid de diepste grond van de realiteit te bereiken. Expérience de la Nuit is een boek dat de veroveringen van het surrealisme naar de vorm niet geheel aanwendt, maar die naar de geest volledig weet uit te buiten. Dit boek heeft zijn plaats dan ook voor goed veroverd.
Over Max Jacob schreef Béalu een voortreffelijke studie: Dernier Visage de Max Jacob.
Onlangs heeft hij twee nieuwe bundels uitgegeven: Ocarina en Lampions et Coloquintes, waaruit ik het volgende citeer:
Carrousel de pierres grises
Tous ses oiseaux de misère.
Binnenkort zullen in dit blad vertalingen naar zijn prozagedichten gepubliceerd worden.
| |
| |
René-Guy CADOU [1920-1951] heeft een merkwaardig oeuvre nagelaten, dat onder een dubbele invloed staat: van Apollinaire en van Pierre Reverdy. Van de eerste heeft hij een fijn gevoel voor muzikaliteit geërfd, van Reverdy de brute schokken die het vers voorttrekken naar zijn ‘onherroepelijke’ vorm. Hij is misschien wel de eerste, die werkelijk tot deze synthese gekomen is. Zijn dialectiek is die van het hart en men begrijpt dat vooral dit zijn overeenkomst met Max Jacob veroorzaakt. Usage Interne, uitgegeven door de Amis de Rochefort, waarvan hij een van de stichters was, heeft hem zijn grote bekendheid gegeven, een bekendheid die na zijn dood sterk is toegenomen. Ik citeer een vers van hem, dat zijn kunst goed portretteert:
Aux torses des sapins tu confies tes étreintes
Une feuille glacée trouble ta face peinte
O reine menacée en secret par midi
Tandis que dans l'air neuf où tu t'es endormie
On entend les grelots de la rosée qui tintent.
Jean COCTEAU [1892], oprichter van de groupe de Six, middelpunt van de groep Cocteau-Picasso-Satie-Strawinsky uit de twintiger jaren, regeerde de mode van zijn tijd. Maar men vergist zich, als men hem met die mode vereenzelvigt. Misschien is deze vergissing er de oorzaak van dat het, nu zijn heerschappij over de mode ten einde is, tot de mode hoort, zich minachtend over hem uit te laten. Deze minachting is echter volkomen ten onrechte: hij heeft een aantal zeer mooie dichtbundels geschreven [Le Cap de Bonne Espérance, Poésies, Vocabulaire, en enkele jaren geleden de vier Poèmes] en enkele romans van blijvende waarde [vooral Les Enfants Terribles en Le Grand Ecart]. Le Rappel à l'Ordre bevat zijn intelligente critieken, en zijn toneelstukken zijn na de oorlog door Gallimard in twee banden uitgegeven: Giraudoux en Cocteau hebben het toneel nieuw leven ingeblazen. Ook regisseerde hij enkele films; met hem en Giraudoux ontstaat de poëtische film.
Maar vooral is hij de meester van het sprookje, zijn poëzie is dan ook op haar hoogtepunt van beeldende kracht. Orphée [met de engel als glazenmaker vermomd], dat door Max Jacob zeer werd bewonderd, en zijn film La Belle et la Bête zijn hiervan wel de sympathiekste voorbeelden.
Cocteau's invloed is zeer groot, en men hoeft niet zeer diep in de moderne poëzie te zijn doorgedrongen, om te zien dat zonder hem de na-oorlogse poëzie bijna ondenkbaar is [cf. Jean Genet!]. Hoezeer hij zichzelf gelijk blijft, blijkt uit een reeks aphorismen, die hij in 1954 publiceerde in zijn Journal d'un Inconnu.
Le matin ne pas se raser les antennes.
Respecter les mouvements. Fuir les écoles.
Etre un perpétuel attentat contre la pudeur.
Rien à craindre. Il s'excerce chez les aveugles.
Se compromettre. Brouiller les pistes.
Se retirer du bal, sans affectation.
| |
| |
Etre torchon. Ne pas se mélanger avec les serviettes.
Comprendre que nos juges ne savent rien du mécanisme de
notre travail et le mettent sur le compte de caprices.
*
Jean FOLLAIN [1903] - zei Max Jacob - schrijft niet het woorden, maar met voorwerpen. Zijn belangstelling gaat uit naar alle gewone dingen die hem en ons omringen en die wij banaal plegen te noemen, maar hij probeert in een korte formule het fijne, het eigenlijke van hun tekens te bereiken. Zijn titels spreken voor zich: Exister, Les Choses Données [Gallimard]. Rousselot drukte het raak uit: Hij is een man die alleen schrijft om de inventaris van de wereld in verwachting op te maken, om zijn beslissende verschijningsvormen en zijn wortels in de eeuwigheid te ‘identificeren’. Boeren kantwerk, de kruidenierszaak, de dorpsschool, het hele platte-landschap heeft hij in zijn poëzie durven invoeren, als voorwendsels voor een verborgen drama, het drama van de dingen.
Zeer fraai is een boekje met kristal heldere herinneringen aan zijn jeugd: Chef-Lieu.
| |
Metaphysique
Georges HUGNET [1906] woonde rond zijn veertiende jaar in hetzelfde huis als Jouhandeau. Deze liet hem kennis maken met Max Jacob, aan wie hij zijn eerste verzen liet lezen. Hij leert dan achtereenvolgens kennen: Cocteau, Picasso, Auric, Desnos, Duchamp, Picabia, Salmon, Man Ray, Tzara Zadkine, Sauguet, Miro, Max Ernst en de surrealisten. Hij werkte mee aan verschillende tijdschriften: Les Cahiers du Sud, La Ligne de Coeur, La Revue Européenne, Orbes. In 1928 verzamelde hij zijn jeugdverzen in 40 Poésies de Stanislas Boutemer, geïllustreerd door Max Jacob. In 1929 maakt hij een film: La Perle, met muziek van Satie, Thomson en Ellington. Hij introduceerde in Frankrijk Gertrude Stein [Fabrication des Américains, 1929, en Dix Portraits, 1930]. Hij is de oprichter van de Editions de la Montagne. In 1930 geeft hij daar een melodrama uit: Le Droit de Varech. Hij schrijft de geschiedenis van Dada [in Cahiers d'Art 1930] en in 1934 een voorwoord voor de Petite Anthologie poétique du Surréalisme, een van de belangrijkste documenten van die periode. Aan deze beweging heeft hij enkele jaren deelgenomen: vriendschap met Eluard [Ombres Portées, 1932, La Belle en dormant, 1933, Enfances, 1934, La Septième face du Dé, 1936, Oeillades Ciselées en branche, 1939]. In het begin van de oorlog richt hij een tijdschrift op: L'Usage de la Parole, dat onderbroken wordt door de verovering door de Duitsers. Onder de oorlog blijft hij in Frankrijk, waar hij een vaste groep in het verzet der intellectuelen
| |
| |
vormt. Dagelijkse omgang met Eluard en Picasso. Na Oiseaux, ne copiez personne [1945] volgt een periode van stilzwijgen, waar onder hij schrijft: Tout Beau mon Coeur, Le Buveur de Rosée, Huit Jours à Trébaumec en Adieu Doris. In 1948 exposeert hij gouaches en beschilderde borden. In 1952 geeft hij samen met Cocteau uit La Nappe du Catalan. Ik citeer uit het Seghers Cahier Tout Beau mon Coeur [ofschoon dit vers slechts één aspect van zijn kunst weergeeft]:
Fou prisonnier des folles
Il voit dans les pistoles
Dans un bruit de vaiselle.
Pierre REVERDY [1889] wiens werk verzameld in twee bundels is verschenen [Plupart du Temps, N.R.F. en Main d'Oeuvre, Mercure de France] is wel de patriarch van de moderne Franse poëzie. Meer nog dan Apollinaire beïnvloedde hij rechtstreeks de surrealisten, die hem als hun meester beschouwden. Hij staat dus aan de oorsprong van het Surrealisme, dat op zijn burt weer het beginpunt is van de moderne literatuur. De poëzie van Reverdy verandert nauwelijks in haar ontwikkeling, zij behoudt steeds diezelfde diepe en discrete zin voor de coïncidenties van de bewegingen van het innerlijke leven met die van buiten. Al bezit zijn poëzie vaak een grote pathetische kracht, toch zet zij het object steeds op de voorgrond: zij geeft daaraan een zwaarte, een gevoelige nauwkeurigheid, een op-zichzelfstaan, die het tot dan toe nooit gekregen had. En hoe ontroerend:
Dans le sous-sol le plus secret de ma détresse
Où le vice a reçu la trempe de la mort
Je redonne le ton au disque
De invloed van Reverdy is de laatste tijd zeer toegenomen. Steeds meer blijkt hij, zowel als dichter als op het gebied van de aesthetiek [Le Gant de Crin, 1927] een meester. Van dit laatste nog een enkel voorbeeld, uit L'Arche [1946]:
Il n'y a pas de poésie dans la nature, mais elle est le sceau particulier, l'empreinte indélébile que l'homme impose aux choses - une marque de fabrique suprême - un cachet de noblesse et de priorité.
Jean ROUSSELOT [1913] is afkomstig uit een arm gezin en, wees geworden, moest hij op 15-jarige leeftijd zijn school onderbreken om zelf de kost te verdienen. In zijn vrije tijd las hij de klassieken en schreef hij verzen, waarmee hij eens een prijs won van een provincieacademie. De heren van deze academie keken wel vreemd op toen zij ontdekten dat hun grote-prijswinnaar een jongen van vijftien in overall was. Later kwam hij in het sanatorium, waar hij kennis maakte met de moderne poëzie, en daarin ontdekte hij de manier, waarop
| |
| |
hij zich naar hart en geweten kon uiten. In 1932-33 was hij een van de mannen van het neo-surrealisme. In een vlijmscherpe taal, soms in strak klassieke versvorm [Le Coeur Bronzé, 1950], soms in prozagedicht [La Mansarde, 1947] en ook in romans [Si tu veux voir les Etoiles, 1948 en Les Papiers, 1954], schrijft hij het drama van de mens die aan zichzelf overgeleverd is en aan de wereld zonder God. En deze God, de onbekende [ofschoon in Les Papiers toch niet zó onbekend meer], zoekt hij wanhopig. Toch is hij geen wanhopig dichter, hij tracht boven de duisternis die over de hele mensheid ligt, en bijgevolg ook over hem, uit te komen:
Il n'y avait que le silence
Derrière chaque mot volé;
La routte expirait dans les pierres
Et pourtant le dernier poète
Tendait l'oreille vers la mer
Et cherchait encore à saisir
L'insaisissable oiseau de la parole.
Hij heeft veel godsdiensten bestudeerd, maar heeft nog voor geen enkele gekozen, ofschoon hij het christendom de meest ware vindt: het beeld van Christus aan het kruis obsedeert hem zelfs. Hieruit is wel duidelijk, dat de bewering, als zou Rousselot materialist zijn, volkomen onjuist is: de ‘mens’ van Rousselot is waarlijk een mens, die ondanks zijn gebondenheid aan de stof, ondanks zijn angst, zijn bestemming elders heeft.
Il serait bon de croire que les maisons vont fondre
Dans le brouillard qui, tôt le soir, vient les saisir;
Que les hommes, demain, seront nus et visibles,
Que tout peut s'arranger avec un peu d'amour.
André SALMON [1881] vormde met Picasso, Apollinaire, Jacob en Braque het grote cubistische quintet van de rue Ravignan. Hij was een zeer trouw vriend van Max Jacob; de eerste studie over Max is van zijn hand [1927]. Zij hebben elkaar verschillende van hun boeken opgedragen. In zijn lange [instructieve] gedicht Peindre [Créances] komt Max' naam voortdurend voor, en van zijn roman La Négresse du Sacré Coeur is Max [alias Septime Fébur] de sympathieke hoofdfiguur. Ook toen Max Jacob naar Saint Benoît vertrok, bleef Salmon hem trouw tweemaal per jaar bezoeken, zelfs onder de oorlog, toen uit angst voor de Gestapo bijna geen van de oude vrienden de Joodse dichter durfde opzoeken. Max Jacob zelf drukt in een Meditatie over de dood de hoop uit, dat André Salmon aan zijn sterfbed zal staan. Toen zijn arrestatie bekend werd, was Salmon een dergenen die het onmogelijke deden om hem te bevrijden. André Salmon is een bekend theoreticus van de cubistische school, en geeft een paar boeken herinneringen aan de glorietijd van Montmartre geschreven. Hij is nu bezig aan de definitieve ordening van zijn Souvenirs sans fin, waarvan het eerste deel binnenkort verschijnt, maar vóór alles is hij dichter. In een vorm die hij volkomen vrij naar zijn hand weet te zetten, zingt hij gracieus en eenvoudig. Zingt hij inderdaad, want zijn verzen zijn uitermate melodieus:
Les étoiles, l'encre, les roses,
Les étoiles sur le rosier.
| |
| |
Les étoiles, l'encre, les roses,
Les étoiles sur le papier.
Les étoiles, l'encre, les roses,
Les étoiles dans l'encrier.
Maar ook navrant en met een diep accent van medelijden en liefde, zoals in dit vers, waarmee hij zijn bundel Les étoiles dans l'Encrier [1952] besluit:
Il reste de s'émerveiller
Du désastre qui s'élabore
Sous les yeux pâles d'un noyé:
Soleils changés en madrépore
Mais rien qu'une seconde encore,
Grâce ou supplice, voir briller
Au fil d'un ciel qui s'évapore
Les étoiles dans l'encrier.
Jules SUPERVIELLE werd geboren in 1884 te Montevideo. Hij deed zijn studies in Parijs, maar reisde veel door Europa en Zuid-Amerika: het wijde mysterie van de pampa's trok hem sterk aan, en dit vinden we dan ook terug in zijn werk uit die tijd [o.a. Débarcadères, 1929]. Zijn poëzie bereikte voorlopig haar hoogtepunt in Gravitations, Le Forçat Innocent en Prière à l'inconnu [1937] waarin hij de komende catastrophe voorvoelt. Opvallend is, dat deze ‘voorspelling’ hoger staat dan de Poèmes de la France Malheureuse, die er de ‘vervulling’ van bezingen. In zijn grote bloemlezing zegt Gaëtan Picon, dat de nieuwere poëzie van Supervielle niet meer de hoogte bereikt van zijn werk uit 1937. Ik ben echter van mening, dat dit zeker voor zijn Naissances [1951] niet opgaat. Men leze het volgende vers uit deze bundel:
Elle lève les yeux et la brise s'arrête,
Elle baisse les yeux, la campagne s'étend,
Elle tourne la tête une rose se prend
Au piège et la voilà qui tourne aussi la tête
Et jusqu'à l'horizon plus rien n'est comme avant.
In zijn roman Le Voleur d'enfants toont hij zich ook een fijn prozaïst. Supervielle is van een subjectieve lyriek gekomen tot een meer metaphysieke poëzie. Maar deze metaphysiek is melodie, en die melodie is metaphysiek: zijn verzen zijn niet gekunsteld, maar de vorm vloeit rechtstreeks uit de gedachte voort:
Avec l'âge il était de plus en plus touché
Par la rigidité, les jours sans vent, des arbres,
Et voilà que je suis fasciné par le marbre
Horizontal, en moi de moins en moins caché.
Toch zijn deze aristocratische verzen vrij van alle geredeneer. Hij zegt er zelf van [En
| |
| |
Songeant à un Art Poétique]: ‘De poëzie komt bij mij vanuit een steeds latente droom’. En verderop: ‘Ik schrijf niet voor mysterie-specialisten en daarom lijd ik er altijd onder als een gevoelig mens een van mijn gedichten niet begrijpt’.
Roger TOULOUSE is geboren op 19 Februari 1918 te Orleans.
Zijn voornaamste tentoonstellingen:
1938 |
Persoonlijke tentoonstelling in de Galerie de Beaune, Parijs. |
1939 |
idem. |
1942 |
De etappen van de hedendaagse Nieuwe Kunst, Parijs. |
1944 |
Werk en Palet van 1830 tot nu, Parijs. |
1946 |
De hedendaagse Nieuwe Kunst, Luxemburg. |
1947 |
De meesters van de Parijse School, museum van Berne. |
1949 |
De Franse Schilderkunst, museum van Grenoble. |
1953 |
Hedendaagse Graveurs, museum van Périgneux. |
1953 |
De hedendaagse Franse Kunst, Noord-Afrika, Duitsland. |
Voornaamste door hem geïllustreerde boeken:
1942 |
Les Mémoires de l'ombre, van Marcel Béalu. |
1945 |
Problèmes de la Peinture, van Gaston Diebl. |
1950 |
Le Coeur Bronzé, van Jean Rousselot. |
1951 |
Les Biens de ce Monde, van René-Guy Cadou. |
1953 |
Quatre Poèmes de René-Guy Cadou sur quatre tableaux de Roger Toulouse. |
Voornaamste werken:
1937 |
Chaise aux pommes |
1938 |
Mona Lisa |
1943 |
Paysage de Loire avec cheveaux |
1947 |
Table de repassence |
1948 |
L'homme à la médaille |
1953 |
Savonarole. |
Hij vertelde me: ‘Ik heb Max Jacob leren kennen in 1936; ik was toen 18 jaar en exposeerde enkele doeken in de etalage van een boekenwinkel. Max Jacob deponeerde een briefje bij de boekhandelaar: “Ik geef je mijn vriendschap”. De volgende dag waren wij vrienden’.
‘De schilderkunst is geen spel, het is een vasten, ze doodt als vergif, als ze mij achtervolgt neemt zij een verschrikkelijk masker aan - zij drijft me voort - en, als ik niet de overhand kreeg, zou het avontuur dodelijk zijn. Ik hen bang...’
Het hier afgedrukte artikel is de eerste belangrijke studie over de schilder Max Jacob. tot nu toe bestonden daarover alleen een soort ‘stemmingsstukjes’.
|
|