heeft de mensen lief. Ik noemde hem het mannetje van de kerken. Men heeft mij het verhaal verteld waarvan hij de held is.
Met heel kleine, snelle pasjes draait hij om het middenschip in een van de kerken uit de voorsteden; hij bidt niet: hij is hardvochtig en hoovaardig; hij zoekt de sacristie, ze ligt voor hem, toch gaat hij door met zoeken, hij is kippig. ‘Sacristie’, ha! daar is het! Hij aarzelt weer - gaat binnen - blijft staan - wacht tot hij wordt opgemerkt.
‘Komt u voor een huwelijk?... een... doop... een... begrafenis?’ Het mannetje uit de kerken wordt zo zalvend en beleefd mogelijk.
- Ik... ik kom... nee... ik kom... minder belangrijk... neemt U mij niet kwalijk... ik kom om een kleine dienst... Kunt u... o! vergeef me... mijn agenda... dat is geen misboek... och, och, och! dat zijn de monumenten van Parijs... Mijn agenda vermeldt in deze wijk alleen maar de Sint Jan van Belleville en de Sint Jozefkerk van Ménilmontant. Zijn er nog andere?
- Op de Boulevard de la Villette vindt u de kapel van de H. Maagd in een drukkerij; in de Rue de Bagnolet ligt de Vlaamse Kerk, vlak bij het Canal Saint Martin.
- Die ken ik, die ken ik, die ken ik, o, het spijt... het spijt mij zeer... toch wel! ...ik vind het wel, meneer..., pater.
De priester heeft hem voor een vreemdeling aangezien of als hij gemerkt heeft dat hij begon te huilen toen hij wegging, voor een gek!
Sinds de mensen niet meer worden weerhouden door de verplichtingen die de oorlog oplegt, denken zij veel aan de huwelijksplichten en degenen die God vragen hun verbintenis te bekrachtigen zijn talrijker dan men vaak wel meent.
Op een Zaterdagmorgen, tegen twaalf uur, ging het bespottelijke mannetje van de kerken de Sint Jan van Ménilmontant binnen, een godshuis dat nog nieuw is maar dat door de menigte is verontreinigd als een gemeenteschool. De trouwstoeten waren talrijker dan de priesters die de huwelijken moesten inzegenen en minder talrijk dan de kapellen in de grote kerk.
[Gebed] ‘Onze Lieve Vrouw van het Kruis, zei het mannetje van de kerken, geknield op de treden vna een kapel, zegen alle gelovigen die hier zijn om het sacrament van het huwelijk te ontvangen. Sint Jan, geef mij een beetje verstand, dan zal ik vanmorgen alleen maar groenten eten, een beetje verstand want ik begrijp niets. Sint Jozef, geef mij kuisere gedachten in, want er is onzedelijkheid in mijn ogen, in mijn oren, in mijn hoofd en op mijn lippen. Heilig Hart van Jezus, schenk mij liefde voor de mensheid, want ik verheug mij in het vooruitzicht van haar rampspoed en de wraak. De boosaardigheid spuit uit mij op als water uit een fontein. Ach, Heer! je wordt schijnheilig wanneer je er over denkt je leven te beteren en er niet in slaagt’.
Voor de helft van de kapellen en tegen de helft van de heiligen die in de