| |
| |
| |
Journaal
Maandag
SMIT - Luzern. Het ziet er precies uit als op de ansichten. Ik krijg het zelfde gevoel als bij vorige bezoeken aan Zwitserland: 's avonds wordt het landschap opgeborgen, 's nachts wordt het keurig schoongemaakt en bijgeschilderd, 's morgens wordt het weer neergezet. Vriendelijke décors ten bate van en merkwaardig soort toerisme. Erg mooi en erg zindelijk, maar voortdurend net iets te berekend. Soms word je toch overrompeld door een wonderlijke, doordringend heldere schoonheid, maar op het zelfde moment zie je dat het de plaatsjes van de ronde kaasdoosjes zijn, gestoffeerd door de bekende bleke koeien met de pittoreske maar wanhopige bellen om hun hals. Of er schiet een gedwee mannetje te voorschijn onder een pet met een luifelklep en het woord ‘Guide’ er op. Het mannetej is niet brutaal als de gidsen in Venetië, niet opdringerig en handtastelijk als zijn collega's in Algiers, maar hij beoefent een zachtmoedige, humanistische vasthoudendheid die nog veel erger is. Zwitserland is een land van een onuitputtelijk soort vriendelijkheid en properheid; de mensen gebruiken er voortdurend zangerige verkleinwoordjes. Ik ben bereid te geloven dat ik ongelijk heb, maar het maakt mij razend.
VAN DER PLAS - Aafjes heeft in Elseviers Weekblad geschreven dat hij niet begreep wat Lucebert in een gedicht bedoelde met ‘naaiekkere folls’ en moet een week daarop bekennen dat hij bestormd is door brieven van boeren, burgers en buitenlui die hem maar heel dom vinden dat hij er niet onmiddellijk (natuurlijk) de Niagara Falls in had gezien. Natuurlijk! Natuurlijk! Zo'n Aafjes ook! Maar het onthullendst van alles lijkt mij dat zo veel mensen wéten dat Niagara Falls ongeveer wordt uitgesproken als Naaiekkere Folls. Of er ook Engels gesproken, gedacht, beluisterd wordt in ons land!
TEGENBOSCH - In De Maasbode van 11 Juli getroffen door de volgende koppen: ‘De Rosenbergs nog in leven? - samen op vacantie.’
Het artikel, van de hand van Dr H. Borgert, handelt over de nimmer in belangwekkendheid verflauwende kwestie of jongens en meisjes samen op vacantie mogen gaan. Als het leed geleden is, wordt het stuk gevolgd door dit P.S.: ‘De lezer zal zich wel afvragen wat het opschrift over de Rosenbergs met het artikel te maken heeft. Eerlijk gezegd niets, maar wij willen zo graag, dat iedereen het zou lezen, dat wij maar eens een “geruchtmakende” kop hebben gebruikt.’
Het hele geheng is te vinden op de idealistische jeugdpagina van De Maasbode, waarboven de kop: ‘Mensen van morgen, wereld in wording’, pagina onder redactie van pater Piet Wesseling.
Stel derhalve vast dat de onbeschoftheid als stunt wordt bedreven en goedgepraat
1. | in een katholiek landelijk dagblad; |
2. | voor de katholieke jeugd; |
3. | door een katholiek academicus; |
| |
| |
4. | onder redactie van een katholiek priester; |
5. | in het jubeljaar 1953. |
Een wereld in wording? Al sedert 100 jaar, en zie nu maar eens. Nu kunnen ze al grapjes maken met doden om wier sterven de beschaafde wereld heeft gehuiverd.
| |
Dinsdag
HAIMON - Tenslotte hebben de transparanten mij toch weten te verleiden. Ik ben gezwicht voor het optimisme uit de verte. Zoveel snel-geschreven, gekirde groeten uit een oord dat de minder ontwikkelde fantasieën met paradijsbeelden verwarren, bereikten ons dat wij het eindelijk moe werden. Geen beter middel om van een kwelling bevrijd te raken dan deze tot op de nieren te onderzoeken. Het zou echter niet de ‘Promenade des anglais’ zijn, dat opgeteerd deel der vreemdelingen-industrie; de ansichten daarvan zijn met nog meer versleten materiaal gefabriceerd dan de Eiffeltorens of de Volendammer broeken. De lauwe zwoele arm die bij Nice de zee omhelst, had trouwens dat spleen bij ons verwekt, dat we in een frissere baai nu maar eens zouden afspoelen. (Men zei ons, dat de stad Nice een commissie had geïnstalleerd die plannen maakte om de grauwe immigratie-palmen te laten opveren. Als de communisten er nu maar geen staking tussen projecteren. Te raden aan de ‘voix du peuple’, gratis, in witte kalkletters, verspreid op de boulevards en de ommuurde tuinen, was niet alles nice in Nice!)
Een snelle Lindeman-reis zou ons dan naar de gekleurde beneden-rand van ons, hartstochtelijk voor zijn verdeeldheid levend en stervend, continent voeren. Eindelijk dus het azuur waarmee het mediterraanse water en de terrassen zijn gekleurd aan onze voeten, in onze handen, om onze huid (die men zo graag verwisselt met een van zuidelijker origine). Men zegt dat de charme van het persoonlijk avontuur vreemd zou zijn aan zo'n gereglementeerde reis. Maar is niet elke tocht uit ons leven vervuld van de schakeringen onzer eigen existentie? Zovelen reisden naar het Zuiden, langs dezelfde wegen, in eendere voertuigen en beleefde niet ieder zijn droom weer anders? Uren, dagen kunnen we reizen en wat wij aan het einde het meest nabij komen, kan een boom zijn op een zee-omspoeld eiland waarin de nostalgie klaagt. Of een hoge werende muur, hoog boven de zeespiegel. Niets valt er aan te zien of te grijpen, maar zij is groot in haar hechtheid en in haar standvastigheid, en zij draagt een kleed met het patina van de voortgewentelde tijd in elk van haar nerven. Lichte, lenige hagedis, hun amberkleurige lichaampjes gekruld in hun staart, verdwijnen schielijk als een moment wanneer gij nabij komt. Dat voorbij glijdende witte schip, dat de opgeloste horizon nog even duidt, blijft langer in uw herinnering dan de uitdagende moderne oorlogsvloot die overnacht de blauwe baai is binnen gevallen.
Daar waren nog kaarten uit Cannnes. De luxe. Dure winkels. Bloemen-corso's. Filmfestivals. Wij dachten: in Cannes staan de palmen oprecht décor te zijn. Het gazon een tapijt van groen kameelhaar, de blauwe bootjes in de haven wiegelend op een commando van de stads-ceremoniarius (een functie even hoog, veel machtiger dan die van kamerheer!) Zou je aan dat alles de naam ‘paradijs’ geven, zo vroegen wij ons af, toen we er onze verlangens eindelijk maar naar uitstrekten omdat men het niet zijn hele leven lang kan volhouden tegen de draad in te gaan?
HARRIET LAUREY - Van tijd tot tijd kom ik hem tegen en dan drinken we ergens een koffie en praten we over de poëzie. Dat wil zeggen, ik begin over één van de duizend andere onderwerpen, die zich op een gegeven ogenblik als belangrijk kunnen voordoen, maar nog vóór de suiker gesmolten is, heeft hij het pas ontkiemde gesprek met wortel en
| |
| |
al uitgeroeid en er de poëzie voor in de plaats geplant. Hij kan nu eenmaal niet anders, want hij is er van bezeten als een engel van het Goddelijke, als een duivel van het kwaad. Ik heb allang afgeleerd, er mijn eigen verhouding tot de dichtkunst tegenover te stellen, niet omdat ik die onder zijn hymnische springvloed zou hebben prijsgegeven, maar omdat het even effectloos is, water uit de zee te scheppen, als het er heen te dragen. Bovendien laat ik mij graag onder de indruk komen van zoveel poëtisch ‘sang pur’, en kan ik me soms met een echo van heimwee afvragen, of dát misschien niet de beslissende voorwaarde is voor een werkelijk dichterschap.
‘Wáár anders leven wij voor, dan voor het volgende vers?’ vraagt hij met een blik, die elke neiging tot tegenspraak onderdrukken doet, als zijnde een zich blootstellen aan direct levensgevaar.
Al wat hij in zijn leven heeft ondergaan, heeft slechts zin en waarde gehad voor zover het zich kon kristalliseren in een gedicht. En in die tijden, dat hij niet schrijven kon, groeide zijn wanhoop tot een dronkenschap van radeloosheid, waaruit hij dan toch weer gedichten maakte, de mooiste die ik van hem ken.
Ik ben in zijn musisch noodlot gaan geloven, maar zag des te duidelijker, dat het voor mij niet gold. Voor mij bestaat het leven op de eerste en de laatste plaats uit leven, en is alle poëzie slechts spiegelbeeld en weerslag daarvan; ik kan ook leven (hoewel node!) zonder verzen, maar niet zonder de innerlijke gebeurtenissen, die er de aanleiding toe kunnen zijn.
Niet zo de dichter. Tenminste, tot voor kort. Want nu heb ik hem ontmoet in een nimbus van vervoering, een wervelstorm van vreugde. Ik wachtte om de verzencyclus te horen, die hem tot deze Olympische extase moest hebben gebracht. Maar hij keek mij bevreemd aan, alsof ik Grieks gesproken had. Schrijven? Daar kwam hij niet aan toe. Hij was gelukkig, alleen maar gelukkig, en dat was hem genoeg, teveel al haast.
Ik heb hem niet meer gevraagd naar zijn vroegere credo; hij zou het zich niet meer herinnerd hebben. Hij was verliefd.
| |
Woensdag
VAN DER PLAS - Een prachtig boek gelezen: Und sagte kein einziges Wort, van Heinrich Böll (Gruppe 47). Een van de merkwaardigste dingen in deze roman is wel de frequentie waarmee van figuren gesproken wordt die zich door een groep, een menigte, een queue moeten persen om hun weg te kunnen vervolgen, om een deur te kunnen binnengaan, om een priester te spreken te krijgen, om een warm worstje te kopen. Overal: de massa die de weg verspert. Overal: persen, duwen, dringen om geld, om recht, om vergeving, om eten te kunnen krijgen. Overigens: hoeveel echter, dit boek, hoeveel waarachtiger dan de ‘Katholieke romans’ van b.v. Evelyn Waugh. Er zit bij deze schrijver zoveel ‘fashionable religion’. Hij weet niet meer wat hij moet verzinnen om maar een pikante grenssituatie te ontwerpen waarin ‘Katholieke problemen’ in het geding kunnen worden gebracht. Zo nu weer in ‘Men at arms’. Katholieke man, gescheiden van zijn vrouw, komt haar na jaren weer tegen. Mág hij dan weer? Ja, zegt de kerk. Neen, zegt de wereld. Er is zo gezocht tot er een interessant probleempje te berde gebracht kon worden. Het is zo'n exceptioneel geval. Bij Böll: noodzaak die tot schrijven zet, een noodtoestand die voor velen geldt, een wezenlijk dienende kunst. Minder naar de best sellerlijst toegeschreven...
SMIT - Interlaken. Een kwarteeuw geleden namen grootvorsten hier hun intrek in majestueuze hotels. Nu rekken de laatste grootvorsten in kale, Parijse kamers hun herinneringenkoorts en zijn hun hôtels in Interlaken griezelig voze kasten met wanhopig gekrulde lan- | |
| |
tarens ervoor. Een vreemde kruising van Scheveningen en Valkenburg. Maar de Amerikanen vinden het prachtig en, waaiend met hun prethemden, blazen zij deze verbleekte glorie hun geforceerd jonge dollarleven in. Het Kurhaus-orkest ziet er uit als een instelling die voortdurend ‘Dichter und Bauer’ speelt, ten gerieve van de Amerikaanse gasten een beetje gesyncopeerd en van saxophoons voorzien. Onaantastbaar hoog en zwijgend rijst om deze sombere mélange het Alpenlandschap.
HAIMON - In de zee bij Golfe Juan ontdekt je een wonderlijk grillige, bizarre vegetatie. Sponzen en weekdieren. Kreeften en kleine venijnige krabben die in littorina's bijten. Donkerharige, bruingebaadde knapen lokken ze onder de roodachtige rotsen vandaan. En ook de rotsen in vormen die mij bij de moderne schilderkunst herhaaldelijk aantreft. Aan dit kleine, bekoorlijke, niet overvolle strand komt de schilder Picasso wel eens zwemmen, zo leren de reisbureaux. Of het gezegd is om Picasso in zijn zwemkunst te bewonderen, of om de snobistische brouha enkel maar te vermeerderen, staat niet aangegeven. Zich verkwikkend in de zee, heeft men echter reden genoeg voor associaties met de catalaanse franse wereldburger. Overal groeisels. En een middag in Musée Grimaldi in het oude Antibes [dat niet teleurstelt] treft ons een spreuk: ‘Meer dan de beste leermeesters u kunnen bijbrengen, kunt ge leren van de natuur, haar planten, haar stenen’. In het rond de dingen die Picasso heeft uitgeleverd aan zijn onsterfelijkheid. Het wordt een kennismaking met een grote die ge daar beleeft. Een geschenk van Picasso aan Antibes, zo vertelt de portière. Het ongeduld dat u soms overvalt, staande voor zijn composities, wordt zelfs opgelost als ge hier zijn naar het klassieke reikende, met drift en aanhankelijkheid geschetste tekeningen hebt gevolgd. En wanneer ge zijn beste keramische scheppingen hebt gezien, borden, kruiken, vazen, weet ge dat die spreuk in de grote zaal bijzonder op zijn werk doelt. De grillige arabesken van plant en dier, spons en rots bevruchtten zijn wakker genie. Het is allemaal niet zo veraf van de wonderlijke lavastroom der schepping als het de burger lijkt.
| |
Donderdag
TEGENBOSCH - Rudolf van Reest, Dichterschap en profetie, pas verschenen bij Oosterbaan & Le Cointre N.V. te Goes. Aanbevolen voor wie nog eens van protestantse hand en in ouwerwetse trant een kwaadwillig anti-rooms boek wil lezen.
Het is natuurlijk helemáál niet aardig en het is helemáál niemand aanbevolen, mits juist is, wat men graag zou geloven, dat niemand van protestantse hand en in ouwerwetse trant een kwaadwillig anti-rooms boek wil lezen. Maar het is een populair boek, voor een schappelijke prijs, zo een waarvan verwacht wordt dat het onder onze protestantse medechristenen zijn weg zal vinden.
Het boek behandelt de Middeleeuwse literatuur. Op een wijze die niet zozeer moet heten studie der letteren als wel sollen met letteren. Elk literair getuigenis wordt getoetst aan het woord Gods [dat op ons nogal eens de indruk maakt het woord van Rudolf van Reest te zijn] en het blijkt dan dat de hele Middeleeuwen lijden aan woordverlating en eigenwilligheid. In plaats van het woord Gods is de eigen wil getreden en wel speciaal bij de mystici. Die maken zich trouwens in Van Reest-tergende mate schuldig aan een tweede vergissing, de eerste in ernst evenarend, om namelijk natuur en genade te scheiden, en zodoende afsterving van de aardse mens cum annexis te postuleren.
Het is in het geheel niet moeilijk in het boek van Rudolf van Reest zwermen vergissingen, blunders, kwaadaardigheden, animositeiten enzovoort te ontdekken. Het is daarentegen
| |
| |
moeilijk er nog iets beters ook in te ontdekken. Want wat een heilloos zelotisme schroeit de lezer in het gezicht. En hoe feilloos veroordeelt ook hier weer het zelotisme zich zelf. Een kapitale tegensprakigheid als voorbeeld: Rudolf van Reest, ijveraar voor Gods Woord, duidt het de mystieken euvel dat ze stoelen op heidense schrijvers, en in deze dus precies passen in de Roomse traditie die de artistieke vormentaal der heidenen overnam en aanpapte met heidense primitivismen om ze zogenaamd te kerstenen. Tegelijkt wraakt Rudolf van Reest. bij herhaling en in de meest larmoyante bewoordingen, de scheiding van natuur en genade. Zonder dat hij in de gaten heeft zelf tot precies dezelfde fout te vervallen. Want hoe wil men die heidense schrijvers anders noemen als ‘natuur’ en hoe anders Gods Woord als het niet ‘genade’ is? Maar een ketterjager als Augustinus - milder overigens dan Rudolf van Reest - aanvaardt het denken der heidense wijsgeren als een vóórchristelijk denken zogoed als het Oude Testament. Dat is een geloof in de natuur en in het door genade bestierd worden der natuur dat Rudolf van Reest niet op kan brengen; dat echter wel de mystici opbrachten, spijts hun ongehuwde staat, hun versterving en hun zelfverlies.
Er is reden te over om aan te nemen dat Rudolf van Reest ook in protestantse kring op verzet zal stuiten. Dit is tè grof en tè dom. Geen serieuze bestudering van de gebreken der middeleeuwse roomsheid - studie waarvoor ook de katholiek dankbaar is - maar gratis beweringen alleen, voortkomstig uit misplaatste geloofsijver.
HAIMON - Monaco. Waarom laten vorsten ons, die niemand hier kent, die niets kunnen tonen dan een bijna verlopen paspoort, met bestofte sandalen en zwak gebruinde benen, in hun appartementen kijken omdat we er honderd francs voor over hebben? Heeft de monarch die zijn onderdanen met royale edelmoedigheid van hun belastingplicht onthief, iets aan mijn vacantie-penningen? Ik mag zo maar, zoals vorsten van wereldrijken gedaan hebben, in de blauwe zaal (prachtig berlijns-blauw het damast behang en de stoelbekleding), in de paarsrode antichambre, in de groene salon van de Vrede, zelfs in de illustere troonzaal met het kleine troonstoeltje onder de ronde purperen baldakijn en binnen de slaapkamer in Louis XV. Het is er zo proper dat je van de vloer zou kunnen eten, en het is alles duur en rijk en uit de tijd. Een levend museum uit de dagen dat de rijke heren een savoir vivre bezaten met een hoofsheid die tot een zekere graad nog oprecht was. Ik zie andere gasten, die ook honderd francs betaald hebben, binnen komen, naar een gids luisteren en weer weg gaan, door niets geboeid of ontroerd. Is hier nooit een echt leven geweest in deze pronkzalen? Speelden hier jonge prinsen verstoppertje achter de rijk vallende brocaten gordijnen? Waren hier nooit afgezanten van de machtige Eros? Heeft een vrouw er gedichten gefluisterd? Heeft de stilte er gebeden in een eenzame? Was er eenzaamheid, het vuur der passie, de koninklijke hartstocht van de heerser? In Beieren ligt het slot Hohenschwanstein, op een rots, en het kost een klein beetje duurder om daar de dwaze schepping van de merkwaardige koning Ludwig te zien. Alles duits en alles duur en pompeus en van marmer. Een kroonlamp vol dikke echte edelstenen. Druipsteengrotten. En de sagen die Wagner in zijn muziekdrama's verwerkte, in levensgrote germaanse mystiek op de wanden geconterfeit. Toch voelt men in dat kasteel op die berg meer van een passie, een steigerend leven dan tussen deze met hars ingewreven zalen,
wiens hoge bewoner men er niet eens kan verdenken dat hij een eenzame is omdat bij vorst is en nog vrij-gezel (zoals men ook op de reclame-blaadjes der reisbureaux vermeldt!).
SMIT - Grindelwald. In een zwevend stoeltje hoog aan een lange stalen draad tegen een berg opgetrokken. Een keurige installatie en de tocht - die iets van een ballonvaart had - was werkelijk prachtig. Maar het was toch als alles hier: net even te mooi. In hun alles
| |
| |
aantastende vreemdelingenverkeersijver laten de Zwitsers ongeveer niets na om hun prachtige natuur te denatureren. Het is hier wanhopig toeristisch gedraineerd. Er zijn gelukkig betere, stille streken, maar ook die kunnen steeds minder aan de fatale dollardorst ontkomen. Alleen boven de boomgrens is het nog rustig, tenzij zelfs daar weer niet, precies op het juiste moment, een tandradbaan omhoogknarst. De kleine lawine, die vandaag naar beneden kwam, was zo keurig zichtbaar door het hôtelraam waarachter ik zat te lunchen, dat ik er nauwelijks anders op kon reageren dan op het stipt verzorgde programmapunt van een reisbureau.
| |
Vrijdag
HAIMON - Ga niet naar Vallauris om er een revolutionnair te zien. Picasso is (voor u) in Parijs en als ge op straat iemand naar zijn atelier vraagt, trekt men de schouders op. Zo dik zit Frankrijk in zijn grote mannen dat men zich kan veroorloven ze tijdens hun leven te vergeten. En Vallauris is bovendien meer gebaat bij de kitsch die het aan de lopende band produceert en naar de toeristen-oorden vervoert. Het gaat goed met de kitsch, zegt het volk van Vallauris en het stemt communistisch! Moet ik daarom bij het beeld ‘L'homme avec le mouton’ denken aan het beeld dat Picasso van Stalin tekende? Een merkwaardig beeld toch. Niet dadelijk overrompelend maar je kijkt er naar en voelt je geroerd. Het nette atelier en interieur van het verkoophuis ‘Chez madoura’, waar de Sterke Man zelf wel eens ergens bij een oven kon staan, is te net, te voltooid voor een Picasso. Dat is de Man met het schaap nu juist niet. Daar is nog wording in. Ik ga er een tweede keer naar terug en voor het afscheid nog eenmaal. Wat is er het geheim van dat het zo trekt en wat is er aan Matisse's kerkje in Vence dat ik er niet toe gekomen ben erheen terug te gaan op een dag dat de nonnetjes het voor het publiek openstellen? De architectuur van het ‘geval’ in Vence was voor mijn jonge vriend, een verwende architect, toch bekoorlijk, het smeedwerk interessant, de kleur van een verfijning die opmerkelijk was. Maar juist die verfijning, geaccentueerd tot op het zoete af, - die je niet verwachten zou achter het naieve geitenpaadje waarlangs we Matisse's ‘pièce de résistance’ bereikten, deed mij de man met het schaap kiezen, het ruige, dat meer van een evangelische boodschap bewaarde dan het witte accent achter het oude grijze Vence.
TEGENBOSCH - J.W.A. Voerman, De Hongerigen. Roman die uitstekende diensten kan bewijzen aan geleerden, moralisten en literaire critici om tot de wezensbepaling van schunnigheid te geraken. Als mijn lekenidee omtrent schunnigheid tegen zulke studie stand houdt, dan meen ik dat de heer Voerman ons aanbiedt een schunnige roman. De eerste die ik gelezen heb.
Bij het lezen van een schunnige roman ondergaat men minstens twee sensaties. De eerste is er een van literaire ergenis, die echter gaandeweg van een tweede ergernis wordt vergezeld namelijk een betreffelijk de moraal. Werkelijk, men mag een hekel hebben aan bijvoorbeeld fatsoen en zo, schunnigheid is nog erger. Schunnigheid is erger dan fatsoen. Daaraan valt niets toe te voegen. Zwaarder morele diskwalificatie is er niet.
De vraag of een literair behaaglijk auteur schunnige boeken kan schrijven, komt hier helaas niet aan de orde omdat Voerman geen goed schrijver is. Van literair behagen geen spraak. Wel maakt hij af en toe een draaglijk intelligente opmerking die ook draaglijk geformuleerd is, maar zo'n glimpje zon mag geen zomer heten. De man is gebakerd en gespeend bij het oer-Hollandse ras van kliemerig-weer realisten. Een Piet Lut in onderbroek, fluimend boven de lavabo. Werkelijk schunnig. Ja, men kan zich geen hechter eenheid
| |
| |
van vorm en inhoud voorstellen als déze schrijfmanier bij dít verhaal. Dat verliedt tot de werkhypothese [voor eventuele geleerden, moralisten en literaire critici die tot de wezensbepaling van schunnigheid willen geraken] dat inderdaad alleen een schunnig schrijver schunnige boeken kan schrijven. Dat zulk schrijver in Holland woont is natuurlijk vanaf alle eeuwigheid gepredestineerd. [Kan gerust ook als werkhypothese worden gebruikt.]
VAN DER PLAS - Steeds vaker nu, als ik 's nachts de paar notities herlees die in de trein - altijd in de trein tegenwoordig - op papier kwamen, de gedachte: belachelijk. Belachelijk. Belachelijk die emotie, dat verdriet, dat gemis, dat verlangen. Belachelijk, ze uit te drukken, er zelfs maar woorden voor te zoeken, laat staan vinden. Belachelijk, mijn gedicht, het begin van mijn gedicht. Maar nooit: belachelijk, hét gedicht, dat van deze, of die.
Maar wat is dat dan later, diep in de nacht, dat ik bang ben dat er niets zal blijven, geen regel, niet één, laat staan een heel vers, - één heel vers. Waarom ben ik daar bang voor als het schrijven me steeds vaker belachelijk voorkomt? Waarom ben ik er bang voor dat geen versregel die ik geschreven heb zal blijven leven, als ik weet dat alles niets is, nu, omdat het leven hierna het enig belangrijke is? Dan heb ik mijzelf weer. Want, denk ik dan, dát is niet waar, dit leven en werken en willen hier is niet niets, is wél belangrijk. Ook het proberen en het niet kunnen. Ook het beginnen en het niet afmaken. Ook het voelen en lijden en het niet weten anders te zeggen dan in een mislukte versregel. ‘For us there is only the trying...’ Toch zal het morgen weer precies gaan als vandaag: de trein,, de éne regel, de onmacht, de angst etcetera. Wat hebben die Brabanders meegekregen die vroeger opstaan dan alle anderen, die om zes uur 's ochtends door het veld lopen, de borst breed uitzetten en mompelen: Voor U is de hemel, maar de aarde is voor de mensen geschapen. Niet de doden zullen U loven, maar wij die leven.
Ik moet vroeg opstaan, morgen. The trying. Only the trying. Het woord belachelijk leren vergeten.
| |
Zaterdag
SMIT - Basel. Een prachtig museum. Beneden Holbein, een paar oude Nederlanders, boven Böcklin, Hodler en een zeer bizondere collectie modernen. Böcklin's super-romantiek is nauwelijks nog verteerbaar, maar wàt een schilder! Van de modernen zijn het vooral een paar prachtige oude Picasso's, die de moeite van een reis naar Basel lonen. Hoe de man, die dit kon, devalueerde tot de voze tekengrapjes die onlangs in Amsterdam en Eindhoven te zien waren, blijft een der meest tragische raadsels van de hedendaagse kunst. Er hangt ook een vrij uitvoerige collectie van Paul Klee, verrukkelijk, en om het feest te completeren zijn er een paar Chagalls. Sprookjes, de eeuwige wereld van het eeuwige kind, het blauwe ezeltje, het groene kalf. Als je dat rustig hebt gezien en gedronken, kan je er weer tegen, zelfs tegen het Zwitserse vreemdelingenverkeer.
HAIMON - Saint Paul wordt niet in een adem genoemd met de beroemde toeristenplaatsen van de Côte d'Azure. Het is er te oud voor. Herders die uit de Italiaanse bergen waren gekomen, dreven hun kudde schapen door de smalle straten. Op de muren zaten de poezen te spinnen. Het was het uur van de ‘siesta’. Onder de wallen vielen de citroenen in het gras. De fontein klaterde als op een Italiaans pleintje. In de kerk was de pastoor die middag van Pinksteren attent en liet ons zijn schatten zien. Een hollandse vrouw van een hollandse schilder had souveniers uitgestald terwijl ze zat te zonnen. Er gebeurde niets.
| |
| |
Maar de bekoorlijkheid van dat oude, grijze nest op de heuvel deed ons ruimer ademen dan we in Menton of Monaco hadden kunnen doen. De stenen van Saint Paul zijn zo oud dat de geleerden het jaartal er tevergeefs van zochten maar de toevallige architectuur ervan is zo fris dat al onze verlangens daar voldaan werden. De stad op de berg, die zich bij de ondergaande zon met een gouden aura liet omspelen. In St. Paul, zeiden wij, willen we spoedig nog eens terug keren. Het was gebleven zoals het vele, vele eeuwen her was ontsproten.
HARRIET LAUREY - Op een zomeravond, nadat het lang geregend heeft, naar Bloemendaal fietsen, over wegen die blinken, en tussen hagen en struiken, die vol hemelwater hangen. Langs laag verscholen lichtjes omhoog gaan, zonder te kunnen zien, waar het pad zal ophouden. En dan in de verte een stem horen zingen, in diepe, halve tonen, die op dezelfde manier glanzen als de bladeren.
Dan ligt daar beneden het gazon, in telkens verschietende onderwater-kleuren, aan de overkant van de bekroosde sloot, waarin de kikkers er het zwijgen toe deden.
Er komen mannen en vrouwen tussen de bomen vandaan, die wonderlijke kleren dragen in wit, dofrood en zwart, met veel goud bestikt. Onder een klein afdakje opzij speelt de muziek.
Het is overal stil rondom, de hemel houdt haar regen in. En de dansers, met hun namen als toverformules, zijn aanwezig met de vanzelfsprekendheid van de natuur, hun bewegingen schijnen uit de grond op te bloeien, op de verspringende rhythmen, die als een harteklop door het donker slaan.
De mensen op de tribune's zitten er even vanzelf; alsof zij hier niet zijn gekomen, om de nationale dansen van Griekenland te zien en te horen, - maar er wáren, en het onderweg ontdekten.
En terwijl iedereen vergeet aan Kunst te denken, dit tyrannieke begrip, is die in een onnadrukkelijke vorm, als een ademhaling, van dezelfde orde als de aarde en het verdonkerde groen, aanwezig.
Ik wou, dat alles wat mooi is om te horen of te zien, zó genoten kon worden. Dat Kunst niet meer iets was, dat 'gebracht werd om zichzelf, maar bestónd, bijna ondanks zichzelf, terwijl de pauze een wandeling betekende onder een stille, zichzelf gebleven avondhemel, inplaats van een zwaarwichtig uitwisselen van deskundig geformuleerde meningen in een overvolle foyer met koffie en cassis.
Meer open lucht en minder theater. Ik zou toch, voor de maan en de moerbei, mijn mooiste kleren aandoen.
|
|