| |
| |
| |
Albert Westerlinck
De katholieke roman in deze tijd
I
INDIEN het waar is dat elke kunst de geest van haar eeuw weerspiegelt, geldt dit ook voor de katholieke literatuur van deze tijd. In de serene geloofssfeer van de Middeleeuwen en in de triomfante Barok is de katholieke letterkunde vooral een uiting van simpel geloofsgeluk of hymnische jubel geweest; wie de letterkunde van onze moderne tijden met deze van voorgaande perioden vergelijkt, stelt spoedig vast dat ze in vele opzichten een getuigenis van geestelijke onrust brengt. Niet het besef van inwendige vrede en evenwichtige rust, maar een gespannen verlangen naar die vrede en die rust domineert. Er is zeker een beminnelijke en onverstoorbare religieuze vrede in priesterzielen als die van Gezelle, maar hoevelen onder zijn schrijvende geloofsgenoten in deze tijd kunnen de rust van zijn kinderlijk-religieuze ziel de hunne noemen?
Wij leven immers in een tijd ‘out of joint’, waarin aan de morele ziel grote vraagstukken worden gesteld, en ook de religieuze mens in sterke spanningen wordt bewogen, een tijd, waarin de meesten het niet meer de moeite achten de lieve God te loven om de genietingen, die men bij het aanschouwen van boterbloempjes en meikevers, zonsop- en ondergangen beleeft. Ten hoogste schenken zij een momentje oasis-rust aan het hart, dat hunkert en vreest om essentiëler dingen. Angst om de zonde en de dwalingen van deze tijd, angst om het kwaad in de mensheid en onszelf, leed om het lijden van millioenen op deze planeet, walg om zoveel kleinzieligheid en verdorvenheid in het mensenhart, vrees voor onze menselijke toekomst, verlangen naar Rust en Verlossing, dit alles en nog veel meer laat vele vooraanstaande katholieke schrijvers van vandaag niet meer toe hun aandacht dikwijls af te stemmen op de liefelijkheden van koe, morgenstond, merelaar of dauwdroppel.
Voorzeker, er zijn in de katholieke literatuur van deze tijd een aantal schrijvers die als ‘tijdloos’ zouden kunnen worden bestempeld, omdat zij uitsluitend leven en schrijven van uit het eeuwigheidsperspektief van het geloof, en als zodanig de eeuwige transcendentie van het Christendom als godsdienstige houding tegenover de wisselingen en onderscheidenheden van de tijd bevestigen; het zijn de ‘probleemloze’ zielen, wier godsdienstige bezieling in hun werk leeft zonder verband met de grote vraagstukken van het natuurlijk en geestelijk leven in de tijd. Naast hen zijn er nog een menigte schrijvers van verdienstelijke ont- | |
| |
spanningslectuur of van stichtelijke werken, die er voor de gelovige massa nodig zijn. Verdienstelijke schrijvers zijn zij af en toe, maar zij vertonen in hun werk geen belangstelling voor de problematische aspecten van het christelijk leven in de tijd, voor de vernieuwende strekkingen in het christelijk gedachtenleven of in de religieuze sensibiliteit, en in die zin kan men hen niet vernieuwend of scheppend noemen. Naast deze rustige traditionalisten telt de katholieke letterkunde in dit tijdperk echter enkele belangrijke figuren, die de grote vraagstukken van het levende leven en de eigentijdse cultuur toetsen aan de christelijke beginselen, en op vernieuwende wijze de religieuze waarheden confronteren met het werkelijkheidsbeeld van onze tijd.
Naast de geestelijke onrust, die tot uiting komt in de spanning van vele problemen en die we als eerste kenmerk van het religieuze scheppen in deze tijd hebben vermeld, treft ons in het werk van vele tijdgenoten een ontstentenis van godsdienstig enthousiasme.
Er is in de katholieke letteren der jongste honderd jaren een spanning tussen het romantisch enthousiasme en het christelijk realisme te merken. De religieuze geestdrift heeft in de jaren der Romantiek grootse ogenblikken beleefd. Ze heeft later een brillante heropleving gekend in de neo-romantiek, die nog eenmaal heeft getracht de totaliteit van het leven te omhelzen met het gevoel van volstrekte godsdienstige vreugde, en die er met jubelend geloof naar streefde de natuur en de cosmos, Bijbel en Liturgie, gelovigengemeenschap en hiërarchie te omvatten in één zang van geloofsgeluk, zoals de Romantici dat hadden gekund. Men vindt daarvan de meest glanzende uitingen in romantisch-geïnspireerde dichters als Claudel, Jammes, Gertrud van Le Fort (Hymnen an die Kirche) e.a. In het katholieke expressionisme heeft ten derde male deze hymnische toon der religieuze geestdrift opgeklonken met onbeschaduwd vertrouwen en kinderlijke geloofszekerheid (men denke aan het expressionistisch werk van Moens, Van Duinkerken, Marnix Gijsen, e.a. te onzent), maar hij is weer spoedig weggestorven.
Vooral sinds het einde van vorige eeuw heeft tegenover het romantisme het christelijk realisme stelling genomen, en wel inzonderheid op het gebied van de roman. De katholieke schrijver verschuift het belangstellingscentrum van zijn verbeeldingsdrift van het eeuwigheidsperspectief des geloofs naar de conditie van het christelijk leven in deze wereld, en zijn vroomheidszin kan aan de volledige confrontatie met de werkelijkheid der wereld niet meer voorbij. De toon van enthousiasme wijkt dan ook voor de toon van een meewarige en vaak sombere ernst.
Op dit ogenblik schijnen wij in de katholieke letteren, vooral in de roman, een hoog-conjunctuur te beleven van het christelijk realisme, dat sterk wordt geboeid door de spanningen die leven in de religieuze ziel, de ziel van een mens
| |
| |
die staat te midden van de werkelijkheid des levens en de vragen van deze tijd.
Wanneer men vandaag de grote hymnen van Claudel in zijn Cinq Grandes Odes herleest:
Salut donc o monde nouveau à mes yeux, o monde maintenant total,
O Credo entier des choses visibles, et invisibles, je vous
accepte avec un coeur catholique,
j'envisage l'immense octave de la création,
dan stemt het wel tot nadenken dat deze vertrouwende jubel van een alles-omvattend en alles-bevestigend Christendom in de lyriek van onze tijd zeer zelden, in de roman haast nooit meer wordt gehoord. God is blijkbaar voor weinigen de alomtegenwoordige, de koesterende schoot der Liefde, die op alle ogenblikken de zalige vrede der verzadiging schenkt. Voor de meesten onder onze gelovige tijdgenoten die schrijven blijft hij de Verre, en tussen Hem en hen liggen de pijnlijke mysteriën van zonde en lijden, en spalkt als een mysterieuze afgrond het raadsel van Zijn eeuwig zwijgen open.
Het kan onze bedoeling niet zijn ons hier over de zielkundige en maatschappelijke oorzaken van deze religieuze visie te bezinnen, maar men zal zich van zelf afvragen: hoe kan het ook anders in een tijd dat de schrijver, bewust van zich zelf, millioenen van zijn soortgenoten ziet omkomen in oorlogen en bombardementen en kampen, of achteloos ziet afslachten als doodgestampte dieren, of misbruikt ziet door machtigen of nutteloos getergd weet door armoede en lijden? En meer dan dit alles nog is daar vooral de alomtegenwoordigheid van kwaad en zonde, die voor velen onder de gelovige schrijvers van vandaag het karakter van deze tijd meer dan dat van vroeger kenmerkt.
| |
Een katholieke ‘problemen’-literatuur
De meeste waardevolle katholieke romanschrijvers van deze tijd, die spreken tot de universele mens, zijn dus getuigende belijders van een menselijk-religieuze problematiek.
Het ligt niet in onze bedoeling hier de ontwikkelingsgang van de katholieke roman over een eeuw sinds zijn ontstaan te schetsen. Maar weinigen zal het ontsnappen dat de katholieke roman in die eeuw van een instrument tot moraliserende predicatie (cfr. Newman's Calista en Wiseman's Fabiola), over een periode van brave huislectuur heen, is gegroeid tot een genre van indrukwekkende levens-herschepping, vervuld met de intensiteit en al de spanningen van het menselijke en christelijke leven. Dat de katholieke roman als artistieke waarde, als schepping van leven én als getuigenis ener menselijk-religieuze be- | |
| |
staansproblematiek zo sterk aan betekenis heeft genomen, danken wij aan de emancipatie van de katholieke leek in de Kerk.
De katholieke romanliteratuur zou wellicht aan de menselijke en religieuze problematiek van deze tijd zonder veel bekommering zijn voorbijgegaan, indien deze haar niet werd opgedrongen door een hartstochtelijk verlangen dat men in geheel de moderne kunst, wetenschap en wijsbegeerte werkzaam ziet, nml. de drift om al het menselijke te ontdekken. De fundamentele onrust van de moderne kunstenaar, die geboren werd uit zijn passie om het concrete bestaan van de mens in zijn concrete wereld te ontraadselen, gaat gepaard met een rücksichtslose waarheidsdrift.
Heel de moderne literatuur wordt immers, parallel met het moderne denken, vooral gedreven naar complete en naakte kennis van de lichamelijke, maatschappelijke en historische conditie van de mens in de tijd. Onder impuls van de moderne wetenschap, het artistiek naturalisme, de moderne psychologie en de grote sociale bewegingen heeft de moderne roman grote aandacht gegund aan de irrationaliteit en het daemonische in de menselijke natuur, aan de sexualiteit en het onbewuste, en bovendien aan de inschakeling van de mens in de grote maatschappelijke spanningen en conflicten. Het is duidelijk dat de katholieke roman aan deze algemene ontwikkeling van de romankunst niet is ontkomen. De inhoud van de belangrijkste katholieke literatuur in onze tijd schijnt ons juist, in zoverre hij problemen opwerpt, gegroeid uit de pogingen van enkele open geesten om alle aspecten van het menselijke in de mens openhartig te doorvorsen en deze ervaringen te integreren in een katholieke levensbeschouwing.
Hoe moeilijk deze poging ook zij, het is een sympathieke trek bij talrijke katholieke schrijvers van onze tijd dat zij met open geest en onverzettelijke moed eerlijk staan tegenover de werkelijkheid van het bestaan, ook tegenover zijn meest problematische en zelfs tragische uitingen.
Wanneer men rekening houdt met het feit dat in alle milieu's, en dus ook in een geloofsmilieu als het katholieke, er lezers te vinden zijn, die de problemen liever ongemoeid voorbijgaan dan ze openhartig te ontmoeten, begrijpt men dat deze moderne katholieke kunst in eigen geloofsmilieu meer dan eens op onbegrip moest stuiten. Er zijn er tamelijk velen die de maatschappelijke ellende der massa liefst niet openhartig besproken zien om de burgerlijke welstand niet te hinderen, die geen openhartige behandeling van de complicaties van het zieleleven wensen of die alle onrust van het verstand en de complexe spanningen van het gemoedsleven liefst gebannen houden buiten de eenvoudige geloofssfeer.
Trouwens, wie ook als kunstenaar tegenover de werkelijkheid van het leven wil open staan, en ze als kunstenaar creatief met alle eerlijkheid doorleeft, moet in elke gemeenschap - dus niet enkel in de katholieke - af en toe in een omstreden positie komen te staan. In elke maatschappij heeft de drang naar
| |
| |
levensvernieuwing te strijden met verschijnselen van bewustzijnsvernauwing, van gedachtenverstarring en neigingen tot maatschappelijke nivellering. Dat sommige katholieke schrijvers, vooral de vernieuwers, ook in hun milieu naast aanvaarding omstredenheid ontmoeten, is dus als normaal te beschouwen.
Sinds de opkomst van het christelijk realisme in de roman, is deze omstredenheid van de roman echter bizonder opvallend. Er is wel geen enkel tijdstip in de geschiedenis, waarin de rechten en plichten van de katholieke kunstenaar zo heftig werden omstreden. Het begrip ‘katholieke literatuur’ is zelfs bij velen een ‘probleem’ geworden. Het ligt besloten in zovele omstreden vragen als de volgende: Heeft de katholieke romanschrijver het recht het volle leven open te leggen, of moet hij dit ontwijken door verzwijging van andere feiten, door verzaken van eerlijke reflexie, door het ontvluchten van sommige sectoren? Mag hij de verstandelijke geloofstwijfel en de macht van het sexuele leven eerlijk behandelen - zij het dan ook met de nodige tact - of moet hij deze sectoren vermijden? Mag hij het menselijk lijden, dat zich vooral in ons gefolterd tijdsgewricht in zulke duizendvoudige verscheidenheid vertoont, openhartig doorgronden of moet hij veel daarvan verzwijgen om sommigen in hun veiliger en rustiger bestaan, met gemakkelijker zekerheden, niet te verontrusten? Mag hij op het forum staan en er vrij spreken, zijn stem verheffen tegen onrecht en leugen, of impliceert de onderworpenheid en eerbied, die hij aan gezagsinstanties is verschuldigd, een eerbiedig zwijgen? Mag hij de stem verheffen tegen ziekten als schijnheiligheid, egoïsme, hardvochtigheid en andere onwaardigheden van de christen, of moet elke uiting van auto-critiek als een tekort aan nederige volgzaamheid of als ondermijning van het geloof vermeden worden? Ziedaar zovele vragen die de meest vooraanstaande katholieke romanschrijvers van onze eeuw bezig houden, en die vooral door talrijke moralisten, die het terrein der letterkunde onder hun controle willen houden, voortdurend worden behandeld. Zij zijn ten slotte alle terug te voeren tot dat éne centrale probleem: moet de katholieke schrijver stichten door het onderwerp en de helden van zijn keuze (opwekkende en
stichtende verhalen, handelend over dorpslieden, brave zielen, kinderen, heiligen enz.) en door de behandeling ervan (uitschakeling van alle levensmoeilijkheden), of mag hij onbevangen de krachten en rechten van onze natuur en het vraagstuk van het kwaad onder de loep nemen?
Laten wij hier een paar hoofd-thema's van de moderne katholieke roman, waarin zijn problematisch karakter vooral tot uiting komt, bondig belichten. Daar is vooreerst: het probleem van het kwaad.
| |
Het probleem van het kwaad
Het thema dat boven alle andere de katholieke schrijver van deze tijd geboeid houdt, is inderdaad het onpeilbare mysterie van het kwaad. Er is in de katho- | |
| |
lieke literatuur van deze tijd, vergeleken met die van sommige vorige perioden, een opvallende crisis van het levensoptimisme, van de zonnige blijheid in het Godsvertrouwen. Zij wordt dieper dan ooit verontrust door het angstig geheim van de zonde, door het abyssale vermogen tot zondigheid van de mens, en door de ontelbare verschijningsvormen van het kwaad in deze moderne wereld. De moderne katholieke schrijver concentreert zijn aandacht zelden nog op het simpel geloofsgeluk van dorpslieden en zonnige zielen, of op de geloofsjubel van heiligen, maar veeleer schenkt hij zijn meewarige aandacht aan de zondige afwijkingsmogelijkheden van de mens, zijn onwil en daemonisch verzet tegen God.
Baudelaire heeft er enorm toe bijgedragen om in de religieuze lyriek van deze tijd een climaat van zonde-walg en zonde-angst te scheppen, dat de dichter verleidt tot de onbeschaamde, openhartige biecht der intiemste zonden en der geheimste duivelsheid. Vanzelfsprekend is zulke kunst van aard om ergernis te geven aan gelovige zielen, die zulke verwikkelingen van het zieleleven niet kunnen aanvoelen, begrijpen, inleven. De publieke biechtelingen zijn in de hedendaagse lyriek zeer talrijk. Men denke slechts aan Verlaine, die in Sagesse zijn liederen van berouw zong na een leven van losbandigheid, aan Francis Thompson, die in zijn Hound of Heaven het leven uitbeeldt van een ziel, die zich tot het uiterste tegen God verzet door involging van haar onuitputtelijke zinnendrift en daemonische hoogmoed, tot zij aan de laatste grens van haar vermogens voor Hem capituleert, aan Karel van de Woestijne en zovele anderen. Deze belijdenissen van menselijke afdwaling tot in de zedeloze abjectie of de luciferische opstand, die met volkomen non-conformisme door de dichters worden gepubliceerd - zij het soms wat verhuld achter symbolen - zijn een der meest treffende aspecten van de moderne katholieke lyriek. Tegenover de soms daemonische zondigheid, die openhartig wordt beleden, stelt zij het mysterie van Gods oneindige liefde, en de spanning tussen beide - zonde en genade - wordt met uiterste bitterheid uitgestreden tot zij slechts op het einde wordt opgelost door de menselijke capitulatie tegenover Gods liefderijke oppermacht. Niet de mens, die als kind van God gelukkig wordt geboren en zijn leven in religieuze vrede slijt, niet de mysticus die jubelend opstijgt naar de aanschouwing van Gods geheimen, leveren de meest kenmerkende thema's van de moderne religieuze lyriek, maar wel de ‘modderen man’, de koppige minnaar van eigen lust en vrijheid, de radeloos verscheurde, die zich slechts ten leste uitgeput en wanhopig in Gods armen
werpt.
Ongetwijfeld reveleert de katholieke lyriek door deze voorkeur een neiging tot eenzijdigheid. Het is even opvallend dat zij zich steeds verder van de stichtelijke tendenz heeft verwijderd. Voor vele eenvoudig-gelovige zielen is zij zelfs - zo kan ik me voorstellen - in menig opzicht aanstootgevend geworden en voor de apologetica werd haar betekenis eerder gering.
| |
| |
De hedendaagse katholieke romankunst heeft zich evenals de lyriek vooral verdiept in het mysterie van het kwaad. Dit is vooral geschied sinds de opkomst van het naturalisme in de letterkunde. Wie de hedendaagse katholieke roman van formaat, met zijn kenmerkend realisme, vergelijkt met de strevingen van het christelijke romantisme, met zijn optimistische levensbevestiging of zijn jubelende religieuze transcendentie-drang, wordt getroffen door de bitter-Danteske waarheidsdrift die in de hedendaagse roman bij het doorvorsen van de menselijke zonde en lijdensmogelijkheden tot uiting komt. Hij zoekt bij voorkeur de weg naar God langs een openhartige, soms vreselijke confrontatie met de Boze. Geen personnage is zo centraal in de moderne katholieke literatuur als hij, die Claudel ‘le singe de Dieu’, heeft genoemd.
Het probleem van het kwaad werd een ware obsessie bij een schrijver als Barbey d'Aurevilly, wiens exceptionele figuren (in: Diaboliques, Le Prêtre marié, e.a.) diep doorwoeld worden van onreine driften, beladen met vervloekte liefde en bezeten door de geest van het kwade, waaruit de genade hen slechts langzaam en pijnlijk loutert. Ook zijn tijdgenoot J.K. Huysmans, die zich eveneens als schrijver vanuit het naturalisme ontwikkelde, is in zijn katholieke romans zijn hevige drang naar waarachtigheid bij de uitbeelding van het leven niet ontrouw geworden. Ook na En Route (1895) bleef hij tot het uiterste oprecht in de weergave van het wrede, brutale leven, met zijn passies, zonden en ellenden.
De drang naar totale waarachtigheid bij de uitbeelding van het kwaad hebben de katholieke romanschrijvers van onze eeuw echter vooral geerfd uit van het werk van Dostojevski. Meer dan het naturalisme en het Freudisme heeft de grote Rus vele moderne schrijvers gestimuleerd tot ontraadseling van de menselijke zondigheid en van geheel Satans werk. De schrijver van Schuld en Boete en De Gebroeders Karamazoff heeft, van christelijk standpunt uit, het instinct van het kwade, de slavernij der passies, het luciferiaanse ‘non serviam’ zo gruwelijk uitgebeeld als wellicht voor hem slechts door Dante werd gedaan. Zijn meedogenloze penetratie van 's mensen geheime verdorvenheid, van zijn passiviteit in de strijd tussen goed en kwaad, van zijn verslaafdheid aan leugen, zelfbedrog, zonde en ziekte, brengt zoveel aspecten aan het licht van de eeuwige strijd tussen God en de Boze. De belangstelling voor al deze aspecten heeft de moderne katholieke roman zeer ver geleid buiten de beminnelijke sfeer van de bondieuserie en de veilige binnenkamers van het tendentieuze optimisme.
De meedogenloze waarheidsdrift van de moderne katholieke roman schrijver werd door niemand treffender geformuleerd dan door François Mauriac toen hij schreef: ‘la vertu essentielle de l'écrivain réside à nos yeux dans une attitude devant le réel, faite d'honnêteté, de scrupule et de candeur dans l'acharnement à creuser le roc d'un être jusqu' à la nappe d'eau, jusqu' à la source profonde’.
| |
| |
Het geldt hier dus geen romantische kunst, die in verbeelding van de mens wegzwerft naar de oneindigheden van oceanen en sterrenhemels, die het religieuze beleeft in de symbolen van natuur en cosmos, geen religieuze gemeenschapskunst die zich verdiept in de ervaringen van sacramenteel leven en liturgie, geen mystisch-gerichte kunst die zich rechtstreeks inspireert aan de mysteriën der Openbaring, maar een realistische, die verbeten doordringt in de geheimste plooien van ons concrete bestaan. Voor wie een parallel wil getrokken zien met de richting der hedendaagse filosofie, zou men kunnen zeggen, dat zij ‘une métaphysique qui travaille dans le concret’ beoogt, zoals Mauriac eens over haar schreef.
De bedoeling van deze kunst is niet de uitzonderlijke heiligheid van enkele bevoorrechte zielen tot voorbeeld te stellen, noch de enthousiaste geloofstriomfen uit te zingen, die in vroegere tijdperken van de geschiedenis door de brede religieuze massa's werden beleefd, maar wel het drama van zonde-drift en moeizame loutering te beschrijven, de concrete tragedie van zwakheid en angst, zoals ze zich afspeelt in de zielen van millioenen mensen van onze tijd. ‘Le drame de votre vie tiendra dans cette résistance que vous opposerez au travail patient du Christ sur votre destinée’ schreef Mauriac, en in onvergetelijke gestalten heeft hij deze wanhopige aanvoeling van verlossingsnood en dit weerbarstig verzet tegen God uitgebeeld in een mensheid, die met wellust en miserie in de ban ligt van het kwaad, tot zij uiteindelijk, moegeleefd en uitgeput, zich overgeeft aan de genade van God. Mauriac heeft deze miserabele zielen, opterend in passies van gierigheid of wellust, bezeten door de daemonen van trots en lust, achtervolgd tot in de moerassen van hun bederf, de donkerste holen hunner eenzaamheid. Eenzijdig is deze opvatting ongetwijfeld, even eenzijdig als die van Pascal wanneer hij het menselijk hart een holte noemt van modder en bederf.
In die eenzijdigheid ligt een grond van de critiek, die ze in sommige katholieke milieus moest ontvangen. Een nog meer fundamentele grond van bezwaar tegen deze kunst ligt evenwel in het feit dat dit christelijk realisme, met zijn onverbloemde uitbeelding van menselijke zwakheid en bederf, niet stichtend is en dus sommige zielen, die de simpele eenvoud des harten mochten bewaren en beschikken over een onverstoord optimisme, veeleer kan ergeren. Er zijn nog steeds in het katholieke milieu mensen, die de mening voorstaan dat een katholiek boek door de massa moet kunnen genoten worden en bij allen opbeurend moet werken om een katholiek kunstwerk genoemd te worden. Deze mening is onjuist en veel te eng. Juister is te zeggen dat de visie van Mauriac, met haar beperking, waarachtig en diep-menselijk en diep-christelijk is, maar niet voor alle christenen zonder gevaar.
Ook een andere groot katholiek romanschrijver als Georges Bernanos toont zich in al zijn werken verontrust door de onpeilbare machten en listen van het
| |
| |
kwaad. Evenmin als Mauriac heeft hij interesse voor het simpel geloof der eenvoudige zielen, of is hij bekommerd om de welvaart der Kerk op het tijdelijk plan. Zoals Mauriac wordt hij bijzonder geschokt door een bizonder aspect van het leven in deze tijd: de haast grenzeloze veelzijdigheid van het zedelijke en stoffelijke lijden, en de afgrondelijke slechtheid van de mens in Satans greep. Ook hij zweemt dus naar een Jansenistische opvatting van onze menselijke natuur in haar verhouding tot de genade.
Met een psychologisch indringingsvermogen dat soms gruwelijk en geniaal moet worden genoemd, toont Bernanos hoe de mens, na zijn eerste vrije stap, op de weg naar de zonde meegesleurd wordt tot in een afgrond van daemonische slechtheid, en ten slotte ondergaat in waanzin of zelfmoord. Het kan volstaan een enkele misstap te begaan, zoals de instructie-rechter van Un Crime opmerkt, om in een duister labyrint van zonde en criminaliteit te belanden, waaruit men zelden losraakt. De zondaars van Bernanos, als bv. Cénabre in L'Imposteur, zijn monsterachtige travestis van de eeuwige Satan die in deze wereld zijn verschrikkelijke orgiën van bederf uitviert met die duizendvoudige grimassen van lafheid, hypocrisie, rotheid en berekening. Zijn heiligen zijn dan ook geen brave en rustige uitverkorenen, geen onschuldige kinderzielen, geen juichende optimisten, maar menselijke wormen - zoals Christus volgens het Profetenwoord moest zijn -, die vertrapt worden door de duivel, gekweld in vreselijke bekoringen en beproevingen. Zo zijn Donissan van Sous le Soleil de Satan, en de held van het Journal d'un Curé de Campagne. Bernanos ziet de heiligheid bij voorkeur als een hel op aarde, die tot uitputtens toe moet worden doorstreden. Het Christendom is voor hem, zoals zijn Journal getuigde, een ononderbroken deelname aan de eeuwige doodstrijd van Jezus in deze wereld, waarvan Pascal spreekt, een opstapeling van kruisen, ziekten, armoede, herediteit, eenzaamheid, angst, onmacht, en honderdmaal roept de mens opdat deze kelk des lijdens zou voorbijgaan, maar zoals Christus vergeefs.
Het hoeft geen betoog dat een kunst die naar zulke eenzijdige maar felle uitbeelding van het religieuze leven streeft, die door zulke onbewimpelde waarheidsdrift bij de weergave van de lijdende en zwakke mensheid wordt meegesleept, niet bij alle katholieke lezers instemming kan vinden. Niet iedereen is rijp om open te staan voor de dramatische spanningen in het christelijk leven en niet iedereen is verplicht met ruim hart en onverschrokken ogen te leven in deze miserabele tijd. Van dat standpunt uit gezien is het zeer nuttig dat er naast deze ‘problematische’ kunst, een katholieke literatuur bestaat die ‘idyllischer’ is, probleemloos, stichtend en ontspannend. Vooral de ongevormde jeugd en de massa der gelovigen hebben er behoefte aan.
Er is een belangrijk punt waarop de religieuze visie van heel wat grote katholieke schrijvers van vandaag verschilt van de opvatting van een deel der gelovi- | |
| |
gen en vooral van een gedeelte van de clerus. Dit verschil van mening betreft de vraag: of een katholiek schrijver al de spanningen van het christelijk-menselijk bestaan (de zinnelijkheid, de vrijheidsdrang, en al de driften van de christelijke mens) mag ‘op straat brengen’, ze openhartig avoueren in hun reële omvang, ofwel of dit alles moet verborgen blijven in de biechtstoel?
Die vraag wordt nog scherper gesteld wanneer sommige katholieke romanschrijvers de mening voorstaan dat een openhartige doorleving van al de problemen in het menselijk bestaan de voorkeur verdient boven de onverstoorde simpelheid des gemoeds en dat een onrustig, getormenteerd en onvredig christenhart veel meer waard is dan dat van de millioenen ‘brave’ burgers. Laat ik me hier beperken tot één typerende uitspraak in dit verband, die Daniel Rops in de mond legt van een zijner personnages in zijn roman L'Ame Obscure, Abbé De Vries: ‘Je n'aime pas ceux pour qui le calme signifie facilité. Cette inquiétude qui était en vous, cette nature portée volontiers aux extrêmes, je savais qu'elle pouvait vous conduire sur les chemins les plus divergents. Ce sont là les ferments que je tiens pour indispensables. Je n'ai ni affection, ni estime pour les religions faciles qui ne sont qu'accoutumances et le trouble, le tragique secret de l'âme, je les juge comme vous, comme la marque d'un sceau divin’. Steeds zal er onder de gelovigen tegenstelling bestaan tussen deze opvatting en die van hen die menen dat in het openbaar-gelovig leven alle spanningen van het menselijk bestaan, de zinnelijkheid, de vrijheidsdrang, het zelfbewustzijn enz. moeten worden verzaakt, niet mogen worden geavoueerd en in 't licht gesteld tenzij in de biechtstoel. Daniel Rops drijft de integrale levensuitbeelding zo ver dat hij de held van zijn boek, Blaise Orlier, na zijn geloofsverlies niet tot bekering voert, maar hem vereenzaamd en in hard verzet tegen God laat sterven. Wanneer de trappist Dom Bernard en het zuivere meisje Marie Claire hem pogen te redden, en hij niettemin zijn weg van losbandigheid en Nietzscheaanse trots tot de ondergang doorzet, schenkt hij het levensbeeld van millioenen tijdgenoten die in deze tragische tijd van God afdwalen naar het Niet.
Tegenover deze levens- en kunstopvatting moet noodzakelijk de mening staan van vele christenen en vooral van vele priesters die zich met recht afvragen of die visie geen schadelijke verontrusting kan scheppen bij de massa der gelovigen, daar zij problemen kan oproepen waar er geen bestaan en niet tot stichting of optimisme kan bijdragen. Deze bedenking lijkt ons zeer belangrijk. Indien men echter de voornaamste katholieke schrijvers van dit ogenblik niet als slechte of halve katholieken wil uitbannen, moet men uit deze tegenstelling der meningen wel besluiten dat er een katholieke literatuur voor de massa moet zijn en een voor de rijp-gevormde intellectuele elite, en dat het bijzonder gevaarlijk zou zijn deze laatste haar recht te miskennen omdat zulke exclusie practisch de katholieke cultuur zodanig zou nivelleren dat ze niet meer bestaat. Men ziet inderdaad
| |
| |
moeilijk in hoe een katholieke letterkunde, die in zake zedelijke ‘gevaarloosheid’ en intellectueel gehalte uitsluitend op het geestelijk begrips- en zedelijk weerstandsvermogen van de massa, ook van de gedoopte schoolkinderen, is afgestemd, zich nog enigermate in de letterkundige wereld van deze tijd zou kunnen doen gelden. Ieder katholiek moet echter met fijn geweten voor zich zelf uitmaken wat hij verdragen kan.
Eenzijdig pessimistisch, maar grondig-levenswaar, sluit deze kunst aan bij het sombere woord van Arnauld: ‘Lorsque Dieu nous abandonne à nous mêmes et à la perversité de notre coeur, il n'est point d'excès ou nous ne puissions nous porter, même en les détestant’. Ook bij de jongere schrijvers als Julien Green vindt men voortdurend deze bezetenheid door het kwaad, zoals hij in Epaves getuigt: ‘Il y a peut-être des âmes qui reçoivent la vocation du mal et qui suivent son appel avec autant d'innocence que la religieuse accomplit ses voeux’. Graham Greene heeft dit type uitgebeeld in de figuur van Raven uit Tueur à gages, in de mexikaanse officier van The Power and the Glory, en vooral in Pinkie van Brighton Rock. Pinkie, de jonge gangster, is in dit laatste boek de tragische belichaming van de luciferische opstand, maar toch zo menselijk in zijn menselijke miserie, in zijn ressentiment tegen het leven, zijn verzuurde haat tegen de evenmens, zijn satanische haat tegen God, die tot alle bezetenheid door het kwade leidt. Zoals zijn heidense tijdgenoten Malraux en Camus tekent Greene deze mens in een wereld van bederf en terreur, egoïsme en genotzucht. Al is Pinkie van jeugd af aan katholiek, en weet hij dat zijn misdadig leven, in zelfmoord voltooid, een zware zonde betekent, toch gaat hij zijn weg met hilariteit en sombere trots. Zo illustreert Graham Greene, wars van een happy-end, een acuut mysterie van het christelijke leven, dat hierin bestaat dat de mens tot het uiterste in vrijheid kan kiezen voor het absurde en de eeuwige negatie en tegen het mysterie van Gods almachtige goedheid.
Nooit sinds Dante heeft de katholieke literatuur van een tijdperk zo onbeschroomd als het onze de verstening der zielen uitgebeeld in de poolnacht van zwarte haat, luciferische trots en eenzaamheid, met een woest verlangen naar het Niet! Ook waar zij niet het daemonische kwaad uitbeeldt in grote zondaars, schildert zij bij voorkeur het zieleleven van de mens zonder grote deugden maar zwak en krank in een verheidenste wereld. Zo bv. Evelyn Waugh in zijn Brideshead Revisited.
De persoonlijke existentie is elk ogenblik een drama waarvan het mysterieuze slot alleen door God wordt gekend. De gedachte dat het zieleleven van ieder mens voor de evenmens, zelfs de zieleleider, mysterie blijft, en dat dus aan God alleen het oordeel toekomt, werd in de jongste jaren door vele katholieke auteurs vooropgesteld. Men vindt ze in diverse belichting bij Gabriel Marcel, Graham Greene, Elizabeth Langgässer, Gertrud von Le Fort enz. Zo wordt het christelijk
| |
| |
leven, in een verheidenste wereld, een persoonlijk avontuur, een confrontatie tussen het mysterie van de mens en het mysterie van God, een hijgend-hulpeloze roep van uit de grondeloze diepten onzer natuur naar het mysterie van Gods barmhartigheid: een strijd tussen Satan en God, waarvan het begrip ons te boven gaat; het christelijk bestaan wordt zwak, schamel, vertwijfeld, tragisch uitgebeeld. Geen tijd heeft dan ook met zoveel voorkeur het thema van de verloren zoon behandeld, de zondaar die zijn individualisme, zijn eenzaamheid, zijn passie, zijn trots ten volle uitleeft, alvorens hij ten slotte op het allerlaatste ogenblik door het uitputtende lijden wordt gelouterd. Al wordt in deze visie een belangrijk aspect van de werkelijkheid gereveleerd, toch mist zij volgens zekere gelovigen een optimistisch en moreel-stichtelijk karakter. Zij is ook beladen met een somber pessimisme, dat méér dan wenselijk de blijheid om geloof en leven, het levenszekere vertrouwen ontbeert. Misschien is zij een kenmerk van onze cultuur in deze angstige, overrijpe tijd.
| |
Het zinnelijke leven in de katholieke roman
Een der treffende kenmerken van de katholieke roman in de jongste halve eeuw is dat hij met nadruk pleit voor de rechten van het natuurlijke leven, en ook het geslachtsleven openhartig behandelt als een der krachtigste openbaringen van onze natuur. Het zou naïef zijn te menen dat de grenzen der openhartigheid van de moderne katholieke roman hier verder liggen dan bij katholieke auteurs van vorige eeuwen. Dante en Vondel, om slechts die twee te noemen, hebben over het zinnelijk leven, zijn rechten en ook zijn verschrikkelijke ontsporingen met grote openhartigheid gehandeld. Nochtans zijn er vele factoren die kunnen verklaren waarom het sexuele element een belangrijk motief in heel wat katholieke literatuur is geworden. Zovele factoren als de verbastering en verdringing van de natuurlijkheid in onze hypergeciviliseerde tijd, de repressie van de meest elementaire gezonde rechten der zinnelijke natuur in sommige puriteinse milieus, daarbij de grote waarheidsdrift van de moderne schrijver, de invloed van het Freudisme en de opdringende macht van de erotiek in onze tijd kunnen de groeiende aandacht van de katholieke schrijver voor de sexuele verhoudingen helpen verklaren.
Ook in dit opzicht heeft de katholieke roman in katholieke milieus spanningen gewekt die sommigen hem doet beschouwen als ‘een probleem’ en anderen als een ‘gevaarlijk’ verschijnsel. Bij sommige gelovigen kan men inderdaad een houding van angstig afwijzen en zelfs misprijzen tegenover de mens in zijn zinnelijk-natuurlijke uitingen aantreffen, een mentaliteit die zich over al het geslachtelijke, ook in zijn natuurlijkste en discrete openbaringen, ergert en schaamt. Tussen deze puriteinse en supernaturalistische tendenzen enerzijds en anderzijds
| |
| |
de moderne roman, die het zinnelijke leven openhartig bespreekt, moest het noodzakelijk tot botsingen komen, vooral wanneer de moderne romanschrijver er ook niet voor terugschrok de noodlottige excessen van het puritanisme - hypocrisie en psychische ontreddering - bijwijlen scherp te belichten. Wij staan hier voor een der meest praegnante aspecten van de emancipatie der leken in het kerkelijk milieu. Het zijn de leken inderdaad die de roman als letterkundig genre in de meeste katholieke milieu's hebben geïntroduceerd, zijn bestaansrecht - niet zonder moeilijkheden - hebben verzekerd, en die hem ook vaak gebruiken ter uiteenzetting van hun opvattingen over de relaties van het religieuze en het natuurlijke leven, welke van die van heel wat priesters verschillen. Spanningen zijn hierdoor ontstaan waarbij men zich wederzijds wel eens aan overdrijving heeft bezondigd. Zeker is dat door de opene behandeling van het zinnelijk liefde-leven in de katholieke roman deze vaak niet als voor alle gelovigen, inzonderheid de kinderen, geschikt kan worden beschouwd.
Men kan gelukkig, parallel met deze opene verhouding tot het sexuele probleem in de moderne katholieke roman, ook in heel het katholieke cultuurleven een opener en positiever houding tegenover de waarden van het natuurlijke leven aantreffen. Door de stijgende invloed der intellectuele en religieus-bewuste leken in de katholieke milieu's werd ook in de jongste jaren geijverd voor een gezonde en open verhouding tot de sexualiteit als natuurlijke waarde in het levens-geheel. Open probleemstellingen als die over de voorlichting der jeugd, de waarde der physische liefde in het huwelijk, de aard der specifieke lekenspiritualiteit in de huwelijksstaat waren daarvan het verheugend resultaat. Zij hebben er toe bijgedragen om het zinnelijke liefde-leven als positief opbouwende functie te valoriseren in het geheel van het katholiek gezinsleven en het katholiek leven überhaupt. De katholieke roman heeft naar deze positieve integratie van het zinnenleven in de christelijke wereldbeschouwing met niets ontziende eerlijkheid gestreefd. Zo wil hij weer aanknopen bij vroeger eeuwen, waarin de katholieke kunst in menselijk en godsdienstig opzicht door integrale eerlijkheid en gezonde levenstotaliteit werd gekenmerkt. En ook waar hij deze integratie van de lichamelijkheid in een harmonische menselijke-religieuze beleving nog niet steeds bereikt, is het toch zijn bedoeling openhartig te getuigen voor de ingrijpende macht, zij het ter zegening of ter ontreddering, van wat de katholieke prozadichter Jac. Biebuyck noemde: ‘l'amour qu'on n'ose point nommer, parce qu'il est la racine même de l'être, plongé dans l'esprit et le sang de la dernière demeure’.
Het veelzijdig genie van Claudel heeft er veel toe bijgedragen om in de katholieke literatuur een ruimer en eerlijker begrip van de zinnelijke liefde tussen man en vrouw te doen groeien en zelfs een religieuze metaphysiek van de lichamelijke liefdebeleving te ontwikkelen. Claudel heeft niet enkel de natuur en de
| |
| |
cosmos als sacramentele waarden verheerlijkt, hij heeft ook de lichamelijke drift een mysterieuze betekenis geschonken als de weg naar een genaderijke participatie met het eeuwig plan van zonde en verlossing. ‘Il n'est pas d'action de notre vie quotidienne et banale’, schrijft hij, ‘qui ne soit en invitation et en participation au grand drame de notre salut... et specialement toutes ces actions poignantes et mysterieuses auxquelles donnent lieu nos relations avec les femmes’. Weinigen hebben zo prangend als hij de driftige macht en tevens de metaphysische geheimenis van de lichamelijke hunker in de mens gesuggereerd als diepe mysteries van bloed en ziel. Deze ervaring wordt bij hem verruimd tot een stem van het cosmische rhythme der Schepping en een deelname aan 't mysterie van Gods liefde. Hij is er niet voor teruggeschrokken de erotische spanningen in zijn stukken op te drijven tot een hyper-intense zwoelte en broeiende wildheid, die echter in de grote harmonie van zijn spiritualistische levensvisie wordt opgenomen. Sommigen, die Racine, Rubens en Vondel als wellustelingen zouden weren indien ze in onze eeuw hadden gewerkt, hebben hem deze temperamentvolle sensualiteit en deze openhartigheid zeer ten kwade geduid. Ten onrechte, al is het ook een feit dat de geweldige zinnelijke levensdrift, die door het werk van de Rubensiaanse Claudel giert, niet door ieder zedelijk gemoed kan worden meegeleefd zonder schade. Dit werk is dan ook in moreel opzicht vooral niet voor kinderen geschikt.
In stukken als Le Soulier de Satin en Le Partage de Midi laat hij de zinnelijke liefde met haast dionysische wildheid losbreken; de mens wordt er in meegesleurd, gedreven door zijn obsederende passie naar het overspel. In het wilde hijgen van zijn somptueuze rhythmen en de grootse duizelingen van zijn droom, roept Claudel menselijke figuren op, die behekst worden door de troebele en vurige lustverlangens van de zinnelijkheid. Camille, Rodrigue, Mesa zijn zulke bezetenen.
De opvatting van Claudel schijnt te zijn dat de mens langs deze weg der lichamelijke hartstocht ten slotte de loutering in God moet vinden. Waar de dichter in Le Soulier de Satin een conflict laat ontstaan tussen Gods gebod en de sexuele liefde bij twee mensen die niet kunnen samenkomen zonder te zondigen, aarzelt hij niet hun buitenechtelijk liefde-gevoel, zo diep en waarachtig, heilig te noemen als Gods gebod zelf, en hij situeert de tragiek dan ook juist in het conflict dat deze twee zielen verscheurt: ‘quand ces deux forces, je n'hésite pas à le dire, toutes deux sacrées, se trouvent en opposition’. Terwijl in Le Soulier de Satin het gebod van God zegeviert, heeft in Partage de Midi het overspel plaats; het rukt de zondaars Mesa en Ysé los uit de gemeenschap, het muurt hen in, het stelt de wreedheid van Gods gebod én de vreselijkste vernietigingskracht der zonde als verschrikkelijke wetten op tegenover de onverwoestbare geluksdrang in de mens. Het standpunt van Claudel als Christen tegenover de grote betekenis van
| |
| |
de zinnelijke passie én haar metaphysische rol werd treffend belicht toen hij schreef: ‘Il n'y a pas de region dans l'âme humaine qui ne se prête à l'evangelisation, et ne mérite pas étude et attention, fut-ce sous la forme d'une peinture d'expérience. Les passions ne sont pas seulement pour l'homme une source d'erreur, un esclavage et un châtiment mais aussi un moyen de purgation, suivant l'expression d'Aristote, et de guérison. Je me résumerai en disant que nulle part une passion ne doit être séparée de la Croix. Il manque quelque chose à la passion si la douleur ne s'y est mêlée, si elle n'a pas une croix à embrasser. Et d'autre part il manque quelque chose à la Croix et au Crucifié, si cette Madeleine aux épaules nues et à la chevelure éparse ne figure pas dans ce tableau où elle est entrée pour l'éternité. Le Christ et Madeleine sont pour toujours inséparables’.
Onder de katholieke romanschrijvers van onze eeuw heeft Sigrid Undset met ongewoon geweld de lichamelijke hartstocht van mannen en vrouwen uitgebeeld. Reeds voor haar bekering was zij de opvatting toegedaan dat de eros het ernstigste is wat op aarde bestaat. Na haar bekering meende zij dat de sexuele passie, omdat zij met al haar wild fanatisme en totaliteitsdrang de man en de vrouw in hun intiemste eenheid onvoldaan laat, een religieuze oneindigheidsdrang impliceert. In Christine Lavransdatter en elders ziet zij de eeuwige honger van het menselijk hart, met zijn wilde dromen en tomeloze passies en eindeloze ontgoochelingen, vooral tot openbaring komen in de sexuele liefde, die alle wetten en compromissen doorbreekt en naar grenzeloosheid streeft. De loutering tot religieuze vrede is voor hartstochtelijke naturen een weg van vereenzaming, angst en bitterheid, en meermaals laat zij de opvatting doorschemeren dat de grootste zielen slechts de vrede in God kunnen vinden wanneer zij de roes en de wrange pijnen van de menselijke passies volledig hebben doorleefd. Evenals François Mauriac, die zoals zij de onverzadigbare honger van het menselijk hart onverhuld heeft beschreven, kreeg zij meer dan eens het verwijt te horen dat haar werk te pessimistisch en te bitter is, dat het te openhartige en ruime aandacht schenkt aan de zondigheid van de mens. Zeker is haar werk niet als lectuur voor àlle gelovigen geschikt, maar het is toch weer een fenomeen dat de verre afstand typeert, die de beste katholieke romankunst dezer eeuw van de tendentieuze moralisatie scheidt.
Het werk van Sigrid Undset is een belangrijke mijlpaal in de groei van de katholieke romankunst naar een christelijk realisme dat open staat voor de hele mens, eerlijk staat tegenover het hele leven en met hartstochtelijke eerbied de integrale waarheid nastreeft.
Er is tijdens de jongste decennia in sommige katholieke milieu's een hoopgevend streven merkbaar om de metaphysische en religieuze betekenis van het zinnelijke leven in de liefde te ontdekken. In plaats van deze lichamelijke erva- | |
| |
ringen openbaar te verstoten als een schade of schande, ze te verstoten in de donkere sferen van het instinct, of ze te verhullen in beschaamde verzwegenheid, willen sommige katholieke denkers ze doorlichten om ze waarlijk menselijke waarde te schenken en ze zelfs te verheffen tot een metaphysisch-religieuze functie in het christelijke wereldbeeld. Het werk van Gabriel Marcel is bijvoorbeeld in dit opzicht belangrijk. In zijn toneelstukken ziet hij de ervaringen van de lichamelijke liefde als een mysterie der natuur, dat door de geest moet worden doorlicht om een hoge menselijke zin te verwerven. Dán wordt deze lichamelijke ervaring immers een persoonlijk contact met de ‘andere’, een mysterieuze communie met het ‘gij’. Zo krijgt een door velen als animale en misprijzenswaardige functie beschouwde ervaring de betekenis van een grote taak der persoonlijkheid en van een grondwaarde in het christelijk-humanistische wereldbeeld. In dezelfde zin streeft Gustave Thibon in zijn essays en bespiegelingen naar een religieuze metaphysica van de sexualiteit waarin de religie niet langer het sexuele wordt uitgespeeld noch het sexuele tegen de religie, maar alle spanningen worden versmolten tot: ‘un élargissement des voies du Seigneur, un mouvement de descente du sacré dans le profane, de l'éternel dans le temporel, de l'esprit dans la vie, encore inédit au cours de l'histoire’ zoals hij schrijft in Ce que Dieu a uni.
Maar, hoe belangrijk ook in het moderne katholieke denken de poging zij om een gezonde beleving en waardering van de zinnelijkheid, of elders van de geestelijke vrijheid, in het christelijk levensbeeld van deze tijd te integreren, toch blijven dit ten slotte détail-problemen, gezien in het perspectief van de gehele katholieke levensbeschouwing. Groter is dan ook het belang van de metaphysisch-religieuze situatie van de mens. En hier staan we voor een belangrijk motief dat in de moderne katholieke roman meer en meer domineert: de absolute transcendentie van God.
| |
De absolute transcendentie van God
De belangrijkste katholieke literatuur van de jongste decennia verraadt een diepgeschokte ervaring van de tragische verwikkelingen in het menselijk bestaan. Er is daarin weinig natuurlijk optimisme of rustig geloof in de Voorzienigheid te bespeuren. Waar het hedendaagse denken en voelen zo vaak belandt in het nihilisme, zoekt de katholieke literatuur haar religieuse verlossing, uit de bestaansnietigheid en de menselijke verwording, in het verre mysterie van God. Zovele factoren als het naturalisme, de moderne psychologie, de grenzeloze uitdeining der kennis van het heelal en van de menselijke geschiedenis, en vooral de moderne verschrikkingen van oorlog en barbarij, hebben er vele gelovige schrijvers toe geleid de mens als een broos-nietig en zwak-verdorven wezen te beschouwen. Zij zien hem dwalend door een woestijn van armoede en geestelijke
| |
| |
verlatenheid. Al pleit de katholieke literatuur in sommige opzichten voor de rechten van de natuur en wil zij vertrouwend medebouwen aan de aardse conditie van de mens, toch is zij in deze tijd, in haar hoofdlijnen beschouwd, pessimistisch. Haar afwijzende scepsis tegenover het geloof in de vooruitgang, tegenover de hoop op de natuur, tegenover het al te optimistisch vertrouwen in maatschappelijke welvaart en orde, tegenover de eerbied van de rede, verraadt in menig opzicht een anti-humanistische stemming. In plaats van haar grote hoop te vestigen op de vooruitgang, de wetenschap, de beschaving, de uiterlijke welvaart der Kerk, affirmeert de katholieke roman het universele menselijk tekort. Zoals Dante laat zij een niets ontziende blik boren tot in de naaktste nietigheid van de menselijke existentie, met al haar ellende en vulgariteit, om van daaruit de weg naar God te zoeken. Zo beleeft zij de verhouding van God en mens als een van uiterste afstand nml. tussen het onpeilbare mysterie van menselijke angst en nietigheid en het onpeilbare mysterie zijner Almacht en Goedheid. In wezen tracht de belangrijkste katholieke romankunst van ons tijdperk de grenzen van het classiek-harmonische mensenbeeld voortdurend te doorbreken, naar onder toe in het afgrijzende mysterie der ontmenselijking, en naar boven toe in het mysterie van God. Het Christelijk leven wordt dan een uiterst gespannen paradox van onmacht en geloof. De katholieke romancier laat bij voorkeur de mens in het armste de profundis de onzegbare rijkdom van God ontdekken, in het uiterste lijden de vreugde, in de angstwekkende redeloosheid de eeuwig-mysterieuze zin, in de opperste eenzaamheid de eenheid met God. In het teken van deze paradox staat het werk van Dostojewski, Bloy, Mauriac, Bernanos, Graham Greene, Julien Green, Stefan Andres en zovele anderen.
Het is geen wonder dat deze literatuur het geestelijke vaderschap van Pascal erkent. Geen tijd van menselijke verschrikking en nietigheidsbesef was ooit meer geschikt dan de onze om de naakte bestaansangst en het somber natuurpessimisme van Pascal zo acuut te beleven. De beleving van de arme mens, die zich in de kille verlatenheid van de grenzeloze en donkere poolnacht van het leven vereenzaamd voelt ‘abîmé dans l'infinie immensité des espaces que j'ignore et qui m'ignorent’, moet sterk spreken tot vele moderne gelovigen. Scherper dan voorheen dringt in het pessimistisch en dramatisch mensenbeeld der moderne katholieke literatuur het bewustzijn door van de volkomen contingentie van het bestaan, van zijn nietigheid in een grandioos en uitzichtsloos heelal, van zijn geworpenheid in een gevaarlijke wereld, van zijn verontrustende irrationaliteit, van zijn beklemmend mysterie. Hieruit groeit het scherper bewustzijn van de absolute gratuïteit van Gods scheppings- en verlossingsact, en van het mysterie dat Zijn zwijgen is tegenover de ellende en het kwaad van ons bestaan. De qualitatieve incommensurabiliteit van het menselijke en het goddelijke, de afgrond van mysterie tussen zonde en genade - die door Kierkegaard en Pascal zo fel
| |
| |
werden benadrukt - zijn grondmotieven van de moderne katholieke literatuur.
De God die in haar leeft schijnt niet vooral de God te zijn van de rede, van de zekerheden door het kerkelijk magisterium geschonken, maar de God van Mysterie en vooral de Deus Absconditus, die tegenover het raadsel van een gruwelijke en verdorven mensheid in Zijn geheim opgesloten blijft. Veel van Kierkegaard's opvatting, die de radicale onmacht der rationele wijsbegeerte om het concrete feit der geloofsbeleving te vatten heeft geaffirmeerd, schijnt in de moderne katholieke roman op te leven; ook iets van het fideïsme, dat de rede uitsluit om de absolute waarde van het geloof te poneren, en heel wat van Pascal's bittere natuurvijandigheid, van zijn exaltatie van het geloof als wanhopig mysterie. De verlatenheid in lijden en natuurbedorvenheid drijft vaak de mens zoals hij in de moderne katholieke literatuur wordt voorgesteld [denken we slechts aan Bloy, Papini, Mauriac, Bernanos, Greene e.v.a.] tot in de noche oscura van St Jan van het Kruis, tot in de wanhoop van Christus in de Olijfhof, waar alle menselijke vertrouwen of aardse troost zijn weggevallen, en nog slechts een kreet van opperste angst naar de verborgen Vader opklinkt. Gods tussenkomst wordt raadsel en mysterieus teken. Het menselijk gebed wordt wanhopige invocatie, lijdende kreet. Het geloof wordt een laatste ‘sprong’ uit de nietheid naar het Al. Zo wordt de katholieke kunst van heden vaak geïnspireerd door de scherpe pascaliaanse paradox van de ‘misère et grandeur de l'homme’, zichtbaar-nietig in de wereld, geheimzinnig-groot in God.
[wordt vervolgd]
|
|