Roeping. Jaargang 28(1951-1952)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 384] [p. 384] Jan Engelman Aan een wijnhandelaar WANNEER de wijn het leven kleurt is alles van de most doorgeurd, doorstoven met een gouden Rijn en fonkeling van oud robijn. Zie, waar de hals geopend wordt is ied're avondstond te kort voor 't loven van de volle lucht die aan de trouwe flesch ontvlucht. Men ruikt zoo fel als 't dorstig hert dat, zijn gewende baan versperd, verdoolt en niet meer raken kon aan laafnis van de waterbron. Men ruikt zoo gretig als het ros dat, van de verre kudde los, gedreven in een zandwoestijn, op grazig weideland wil zijn. Dan gulpen scheuten in het glas en al wat op den bodem was van eed'le gaarde stort zich uit op het kristal van kom of fluit. Daar ligt de gele zomerzon die groot gerezen druiven won, daar schommelt perlemoeren vlies dat aan het fonkelroode wies. Zet nu Gods gave aan uw mond en drink het zeere hart gezond; drink langzaam, ieder lustbegin van wijze menschen houdt zich in. De tong, geoefend instrument voor wie bedwongen vreugden kent en in 't begin het einde voelt, wordt van een hoog genot bespoeld. Het smaakt naar rozen en naar kruid, naar honing, gember, feestbeschuit, olijf en dadel, merg van palm, naar ananas en versche zalm. En toch, dat alles klinkt te flauw: de wijn is aarde's diepste dauw; een wijnloos leven heet gemis, omdat hij onvervangbaar is. [pagina 385] [p. 385] Men heeft hem noodig als het brood, zóó zeker, dat het wonder groot van Jezus' neerkomst ongeschied zou blijven, had men druiven niet. 't Mystieke woord, de kelk omhoog, en als de zilv'ren bel bewoog wordt brood met wijn ons hoogste goed: het heilig Lichaam, 't kostbaar Bloed. Nooit lof genoeg den rijken drank waaraan ik scheppend leven dank! Een leven zonder wijnstok is gelijk op 't droge is een visch. En u gedenk ik, ongezocht, die - toen wij bijna overmocht ons voelden door des vijands haat - bij 't roode vuur, des avonds laat, geledigd hebt tot aan de ziel zoo meen'ge flesch, naar het geviel een simp'le of de hoogste crême: Chêteau Latour, Chêteau Iquême. Wij dronken, dronken met het lot, bevalen ons getroost aan God en sliepen in. Den vijfden Mei, de cauchemar ineens voorbij, geen snede brood meer op de plank, van bloembolpap gespierd en slank, wij dronken, toen het land herrees, champagne met een Canadees. Dit was te veel, heb ik het mis dat toen een reus gesneuveld is? Waar vrijheid steeg op leed en haat was iedereen een kameraad. Maar nu de schade is begroot: drink voort tot aan uw verren dood en schenk weer in zooals het was, fluweelen weelde traag in 't glas. Wanneer de wijn het leven kleurt is alles liefelijk doorgeurd, want hij verzoent met 's levens pijn en 't eeuwig raadsel van het Zijn. Vorige Volgende