vreemdeling er bij reflex de beneficies van geniet. In Frankrijk hebt ge kernen van haast intacte provinciale beschaving - een verarmde, verzande provincie, zwijgender en verstorvener dan de Italiaanse, wat vadsig, zinnelijk, dood om negen uur 's avonds, een haast endemische beschaving die haar actieve waarden grotendeels heeft verloren, maar die desondanks niet is verbasterd. De vreemdeling vindt er, wat hij in de Europese provincie zoekt, een samenstel van mooie landschappen, antieke stenen, fantasie, zoetheid, verveling, veren kussens en gastronomische specialiteiten. Het aantrekkend epicurisme is dat terloopse en anonieme, waaraan de hele bevolking deel heeft.
Ik ga, in welk Provence-stadje ook, onverschillig welk restaurant binnen. Maar ik weet dat ik het menu van drie gangen krijg, voorgerecht met de pâtés en de warme saucisse ‘en feuilleté’, dan omelet of soufflé, en de plat de viande; ‘vin en bouteille’. Ik weet dat hetzelfde menu de eigenaar van het restaurantje eet, de rechter, de sous-préfet, allen die maar kunnen, want zij vinden het normaal. Deelhebben aan dit gemeenschappelijk epicurisme wordt ook een middel tot kennismaking. De Provence is bovendien een lichte reuk van knoflook, pittig, haast bedwelmend, verwant met de lavendel en niet zwaar als in Spanje. De Provence kennen is verder: de brandade van schelvis eten in de Camargue, de beekforellen en de met jeneverbes gevoede lijsters van de heuvels van Avignon, en eindelijk het jonge everzwijn uit de vlakte van Aix. Men eet buiten, met links de heuvels van Cézanne en rechts een pijnenbos, met het geruis van een nog levende maar eveneens verwilderde Romeinse fontein, een kasteeltje op de hoogte, en daar-rondom de kinders van de kasteelheer die voor herders spelen, terwijl de echte herders ze in de gaten houden. De Franse provincie, en speciaal de Provence, houdt de reiziger aldus in een staat van euphorie die goeddeels gemaakt is van behagen-voor-de-zinnen; allengs worden ook de monumenten, ja het landschap zelf deel van die ‘commodité’.
Ze zeggen dat de Franse provincie een deel van haar aloude saveur heeft verloren. Voor mij is het veeleer een wonder dat zij ze in zulk een mate heeft behouden...
Klooster en kasteel, zei ik, zetten hun stempel op dit landschap. Laat ik er het restaurant aan toevoegen. Dit is een kloosterlijk-militaire beschaving, en al is het militaire deel van de Franse beschaving de laatste jaren haast verdwenen, het laat residuën achter van stijl, gewoonte en gezinsleven.
De kloosters: ik noem ze zonder enig opzet. Welk een gewicht heeft het klooster in het Zuid-Europese landschap! Dat is een ontdekking die men alleen doet komend uit streken waar het niet bestaat of onopvallend is. Speciaal, herhaal ik, de kloosters in de Provence, die van de middeleeuwse contemplatieve orden, die de horizont bezetten. Hoevele heb ik er in de Provence gezien, meest verlaten, maar steeds middelpunt van het landschap! Zelfs hebben hier, méér nog dan in Italië, de dorpen dikwijls het aspect van de conventuële gemeenschap.
En de kiezerslijsten dan, zult ge zeggen? ‘Le Midi qui bouge’? het rode Zuiden? Natuurlijk, er is een ander gezicht van dit Frankrijk, het Jacobijnse. De Fransen zijn een zó verintellectualiseerd volk, en zó diepgeworteld en duidelijk zijn er thans de tradities van, dat zijn contrasten fijntjes ingeschreven staan in het landschap zelf en in het leven. De vertolking van dit nationale leven in de cultuur is thans voldongen, is volmaakt, en nu gebeurt het omgekeerde: dat leven en dingen de trekken aannemen van ideeën. Zo, in de Provence reizende, beleven wij bij elke stap de stoot tussen de geest der kastelen-