hij allen om zich verenigen kon en allen kon leiden met de geestdrift van een enkele, als men wil: vereenvoudigde bezieling.
Zo stond de zaak er een paar jaar geleden voor; zo staat zij er over het geheel genomen nòg voor, ook al beginnen zich enkele lijnen duidelijker af te tekenen en is (voorzichtig) een bepaalde groei waarneembaar. Eist men nu van een tijdschrift - het is overigens een eis, die ik persoonlijk graag stel - dat het een scherp afgebakende koers vaart en een geheel eigen, zo mogelijk ‘nieuw geluid’ wekt of laat horen, dan is een situatie als de hierboven geschetste natuurlijk allerminst gunstig. Dan zou men kunnen zeggen: het zou verstandig zijn geweest nog wat te wachten en de verduidelijkende groei van bepaalde facetten te laten doorzetten. Over een paar jaar had men dan kunnen komen met een tijdschrift dat wellicht begrensder was, maar in bepaalde opzichten duidelijker, zo men wil: positiever.
Misschien zou voor deze opinie wat te zeggen zijn, maar er is nog iets anders. Kán het, nationaal cultureel gesproken, worden toegestaan, dat het huidige letterkundige leven in ons land zo lang zonder een specifiek katholiek tijdschrift blijft? In zekere zin is het antwoord hierop kinderlijk simpel: natuurlijk kan het, de cultuur draait wel door. Maar màg het? Niemand kan ontkennen dat op de algemene, literaire markt in ons land de katholiek slechts een zeer bescheiden plaats en invloed wordt gegund. Verwerven zij die, dan doen zij dat ondanks het feit dat zij katholiek zijn. Er zouden over deze situatie, haar oorsprong, haar hardnekkige handhaving en haar politiek boekdelen vol te schrijven zijn, maar daardoor verandert zij vooralsnog niet. Hoofdzaak is dat zij bestaat. Er is geen katholieke schrijver of uitgever in ons land, die haar niet eens of meermalen pijnlijk ervaren heeft. Binnen de bestaande, literaire verhoudingen is zij moeilijk te doorbreken. Het vooralsnog enige is: een eigen, katholieke tribune. En vooral: een tribune, die in de eerste plaats literair-kwalitatief haar bestaan naar buiten rechtvaardigt. Die door haar artistiek peil kan getuigen van een werkelijkheid, die zonder haar in het Nederlandse, artistieke leven onvoldoende tot gelding komt.
Ik geloof de mening der redacteuren over het algemeen wel weer te geven, wanneer ik zeg: wij vonden, dat deze tribune niet langer mocht ontbreken. Daarenboven: wilde zij kwalitatief zo goed mogelijk zijn dan moest zij in zekere zin - men vergeve mij het afgrijselijke modewoord - overkoepelend werken. Zij mocht géén der bepaalde stromingen binnen het katholieke kamp uitdrukkelijk poneren, maar zij moest - wilde zij kans van slagen hebben - uit die verschillende kampen het belangrijkste trachten te verenigen. Zij moest - met verontschuldiging voor de vreemdsoortige vergelijking - in literair-cultureel opzicht een zelfde heksentoer verrichten als de K.V.P. in politiek opzicht onderneemt: eenheid in verscheidenheid. Een moeilijk, veelszins ondankbaar werk, maar in de huidige situatie scheen het niet anders mogelijk.
Dit program, zo men het al een program wil noemen, vindt zijn persoonlijke uitdrukking in de samenstelling der redactie. Noord en Zuid zijn erin vertegenwoordigd; daarenboven bestaat zij uit representanten van verschillende stromingen en generaties. Misschien zon de samenstelling nóg gedifferentieerder kunnen zijn, maar - zoals in het eerste nummer van de nieuwe jaargang werd medegedeeld - over de uitnodiging van een zevende redacteur wordt nog beraadslaagd.
Over het algemeen lijkt mij in het bovenstaande de situatie duidelijk genoeg geschetst. Niet alleen de situatie van ‘Roeping’, maar ook hetgeen men van het tijdschrift in de huidige constellatie verwachten kan en verwachten mag. In zekere zin is de taak der redactie in dit verband uitermate bescheiden: zij belooft geen geheel nieuw, eigen geluid. Dat kàn zij niet beloven. Hoogstens kan zij beloven de belangrijkste der bestaande geluiden naast en met elkaar te laten klinken in de