Comedie
De Amsterdamse Gemeenteraad heeft zich weer met de Kunst moeten bemoeien, naar aanleiding van de toe te kennen Gemeentelijke Subsidies. De krantenlezer heeft zich dus weer volop kunnen vermeien in de enormiteiten die de vroede vaderen, als zij zich op dit spiegelgladde ijs wagen, ten beste plegen te geven. De Protestants Christelijke heer Van Rij heeft zich, gezien zijn uitlatingen in de Raad, in het wijze hoofd gezet, dat de belangstelling voor het toneel sterk aan het tanen is en meende op die grond een goede poging te moeten wagen de extra-subsidie voor het Amsterdamse Toneelgezelschap, het allerzwartste schaap onder alle andere min of meer vuile schapen, te torpederen. Inmiddels is de subsidie toch toegekend, maar het is wel aardig de redenen die deze heer voor zijn handelwijze meende te moeten naar voren brengen, wat nader te bezien. Een van die redenen lag in het feit, dat des Heren Van Rij's godsdienstige gevoelens zijn gekwetst bij een opvoering van Christopher Fry's toneelspel: ‘Gelieve de Dame niet te verbranden’. Na zijn rede van de tiende October jongstleden is het wel duidelijk geworden, dat de gewezen procureur-generaal van het Bijzonder Gerechtshof - zaliger gedachtenis - nu niet bepaald de man is, wiens evolutiën op dit kunstijs het behagelijk is gade te slaan. Hoogstens kan hij in deze revue met vele, al te vele sterren, fungeren als clown en wel speciaal als August de Domme, in die zin dat deze figuur in het circus altijd met de beste bedoelingen bezield is, maar dat in de realiteit der levenspiste zijn goedbedoelde meningen alleen maar lachwekkend zijn.
Het toneel is geenszins een kunstvorm, die de belangstelling van het publiek niet meer vermag op te leveren. De kunstkringen en personeelsverenigingen vragen steeds meer naar goede toneelstukken. Wanneer een niet-gesubsidieerd gezelschap als ‘Het Vrije Toneel’ onder leiding van Cor Ruys, goede toneelspeelkunst levert voor vrijwel altijd volle zalen, wanneer een klassiek werk als Gogol's ‘Revisor’ en een modern werk van de door de heer Van Rij gewraakte schrijver Christopher Fry, ‘Venus bespied’ in den Haag en het gehele land een groot, ook financieel succes is, als men in Rotterdam met de hand op het hart kan verklaren dat de grote trekpleister en geldmaker wordt gevonden in Shakespeare's ‘Othello’, dan blijkt overduidelijk dat de publieke belangstelling voor goede prestaties en stukken geenszins tanende is.
Er is in die Raadszitting ook aanmerking gemaakt op zogenaamde ‘experimenten’, waarmee het Amsterdams Toneelgezelschap zich onledig zou houden. Indien het gezelschap dat, als vaste bespeelster, het eerste theater des lands bewoont geen experimenten meer mocht brengen, zelfs als die niet gelukken, wie in onze theatermaatschappij dan wel? En wat die verbrande Dame betreft: er zijn mensen wier gevoelens worden gekwetst, en zwaar gekwetst ook, door welke prent van welke balletdanser of -danseres dan ook, omdat zij ‘a priori’ aannemen dat balletdansen ‘in se’ niet fatsoenlijk is. Iedere weldenkende burger kan dan ook zien dat, waar Nederland nog lieden herbergt die niet alleen niet gebaat zouden zijn met godsdienstige spelen van welke auteur dan ook (laat ons voor het gemak zeggen Martin Nijhoff) maar stukken van dit soort zelfs niet zouden wensen te zien in de Stadsschouwburg, het de heer Van Rij er alleen maar om te doen is, de adder van het wereldlijk toneel uit te roeien.
Dat het Amsterdams Toneelgezelschap beleidsfouten maakt is, ook in de boezem van de zeer speciale vriendenkring van deze troep, overbekend en wordt door ieder die het uitstekende tableau de la troupe kent en het miserabele repertoire, grif toegegeven. Het driemanschap Van Dalsum-Defresne-Sternheim leunt zo hevig tegen elkaar aan, dat ieder stootje van buitenaf toegebracht in de vorm van, laat ons zeggen, een dramaturg die zijn vak verstaat en een zakelijk doorkneed administrateur van grote persoonlijkheid (dit laatste is uiterst belangrijk) hen als directie zou doen omvallen. Eventuele commissies die het repertoire zouden moeten gaan kiezen, zouden door hun ondeskundigheid het geheel alleen nog maar miserabeler maken.
Graag wil ik het Amsterdams Toneelgezelschap verdedigen tegen een uitlating van een VVD-er. Deze man voelde zich geroepen om te zeggen dat hij het nodig vond dat Albert van Dalsum cum suis aangespoord moesten worden, beter hun best te doen. Dit nu is alleen maar belachelijk. Alsof van Dalsum niet vier-en-twintig uur van de dag zijn best doet om van die zaak te redden wat ervan te redden valt. Zelfs Sternheim kan men niet aanwrijven dat hij zijn best niet doet en niet ijverig de zaken wil behartigen. De zaak is alleen dat zij hun taak niet aan kunnen.
Men heeft sedert geruime tijd moeten constateren dat van Dalsum de macht die hij