Roeping. Jaargang 28(1951-1952)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Harriet Laurey Lorelei Hoe draag ik nog, wat niet meer is te dragen? Een schoot vol rozen en een hart vol pijn. Een bijna-dood temeer, waaraan de dagen verwelken, en geen nacht het eind wil zijn. De schepen van mijn zaligheid ontsprongen aan verten, door geen hunkering gepeild. Alles, waarvan ik heimlijk had gezongen, woei helder open in het hoge zeil. O blinde klip, waarop de schepen stranden, en dood getij, waarin het lied verstomt, en onmacht van mijn tevergeefse handen. O hart, dat nimmer aan zichzelf ontkomt. Zo uit een zee van zaligheid geheven, nog glinst'rend van het licht, dat mij genas, op deze dode rots teruggedreven, veel troostelozer dan ik vroeger was, vraag ik de regen, die is blijven ruisen: kam nu de treurnis uit mijn hangend haar; vraag ik de hoge winden: voer nu kuise, voer ingetogen, kleine schepen naar de zomen van het dromeloze slapen, waarin ik langzaam weer tot lied geraak, de dag, zonder herinnering geschapen, waarin ik dàn misschien voorgoed ontwaak. Vorige Volgende