| |
| |
| |
Bijlage van Roeping, No. 1, April 1950
Bibliografie door de Benedictijnen van de St. Paulus Abdij, Oosterhout
P.F. Ceuppens, O.P., Theologia biblica, I, de deo uno, Turijn Marietti 1949, 307 blz. 22 × 45 cm., 950 lires.
Eenieder weet, dat de theologische handboeken hun schriftuurcitaten dikwijls te pas maar even vaak te onpas aanvoeren: hoe zij soms geheel uit den samenhang gelicht worden en bij een enigszins nauwkeuriger onderzoek iedere deugdelijke bewijskracht blijken te missen. Zo lezen wij b.v. bij den profeet Malachias: ‘Ik ben Jahveh en verander niet.’ Kan men een duidelijker bewijs wensen om het goddelijk attribuut der Onveranderlijkheid uit de H. Schrift te staven? De tekst is helaas tegen een critisch onderzoek niet bestand: ‘Neen, ik Jahveh, ben niet veranderd, maar ook gij, kinderen van Jacob, hebt u in niets gewijzigd. Bekeert u tot mij, en Ik zal Mij weer tot u keren, zegt Jahveh der heerscharen.’ Pater Ceuppens heeft dus wel een groten dienst aan de theologie bewezen door de uitgave zijner Theologia Biblica, eerst aan het Angelico, en nu bij Marietti. Alle schriftuurargumenten werden door hem grondig onderzocht, en eventueel verwijderd of door betere vervangen. Dit opsporen van wat Paus Pius XII den theologischen zin der H. Schrift genoemd heeft, is de voornaamste en edelste taak der exegese. Dat er aan dit pionierswerk nog onvolmaaktheden kleven, zal slechts hem verwonderen, die de zwaarte der opgenomen taak in het geheel niet beseft. De meeste theologen zijn echter zo ondankbaar niet, anders zou dit eerste deeltje niet nu reeds in tweeden druk verschijnen. Mogen de andere weldra in hetzelfde nieuwe kleed volgen.
| |
S. Thomas Aquinatis, Quaestiones quodlibetales. Turijn. Marietti. 1949. XXIII-269 blz., 25 × 17 cm., 900 lires.
S. Thomae Aquinatis, Quaestiones disputatae. T.I. p. XXX. 594, T. II, p. 950. Turijn. Marietti. 25 × 17 cm. 4500 lires.
St. Thomas d'Aquin Somme theologique (éd. Revue des Jeunes) Les passions de l'ame. T.I. Tournai, Desclée. 1949, 301 blz. 17×10 cm. fl. 4.
De bekende Marietti-uitgaven van St. Thomas worden momenteel geheel herzien. Reeds is de Summa volgens de Editio Leonina gecorrigeerd, thans zijn de Quaestiones quodlibetales en de Quaestiones disputatae aan de beurt. Wij bezitten daarvan nog geen critischen tekst, maar in den loop der jaren heeft het Bulletin Thomiste meermalen op enige voorname aan te brengen correcties gewezen. Wij vinden die nu in den tekst, terwijl een voetnoot de verantwoording geeft (zo b.v. De Veritate Q. 4, art. 2 ad 7). Bovendien zijn beide hier aangekondigde delen van een uitvoerige inleiding en van verschillende Indices voorzien. Tenslotte is ook de typografische presentatie, veelal ten goede, geheel gewijzigd.
Desclée schijnt thans ook enigen spoed achter de voltooiing der kleine Franse Summa te zetten. Les Passions de l'Ame geeft de Questies 22-30 der Ia IIae. P. Corvez O.P. houdt zich in zijn talrijke aantekeningen bij de vertaling en in de uitvoerige verhandelingen (‘Renseignements Techniques’) die het deeltje zoals gewoonlijk sluiten, aan de klassieke thomistische philosophie, en hij laat duidelijk uitkomen, dat de neo-thomisten die deze leer verouderd vinden, er nog steeds niet in geslaagd zijn, er iets beters voor in de plaats te stellen.
| |
Jos. Duhr s.j. La glorieuse assomption de la mere de dieu. Paris, Bonne Presse. 1949, 143 blz. 19 × 12 cm.
Een interessant werk door een theoloog geschreven voor hen die geen tijd of zin hebben een meer uitgebreide studie ter
| |
| |
hand te nemen en toch meer wensen te weten over de Hemelvaart van Maria. Alhoewel dit mysterie door de Kerk nog niet als dogma geproclameerd is, wordt het toch door ieder katholiek aanvaard. Schr. zet eerst de theologische princiepen uiteen over het tot stand komen van de proclamatie van een dogma, om dan tot een uitvoerige geschiedenis van het geloof in de Hemelvaart van Maria over te gaan. De conclusie is eens te meer: Het ware te wensen dat de Paus de Hemelvaart van O.L.V. als geloofspunt zou verklaren. Als aanhangsel vinden we een interessante studie over de iconographie van O.L.V. Hemelvaart. Een nuttig boek, alleszins aan te bevelen.
| |
Simon-Prado C.SS.R. Praelectiones biblicae Turijn. Marietti. 1949, 21 × 14,5 cm., Vet. Test. 2 dln. XVI-716, XX-488 blz., 2700 lires. Nov. Test. 2 dln. XL-1064, XXXVI-552 blz., 3000 lires.
Deze uitstekende handboeken die sinds lang hun sporen verdiend hebben, bevatten de bijzondere inleiding op de boeken van het Oude en Nieuwe Testament. Niet alleen de boeken worden er in besproken, maar ook een uiteenzetting gegeven van het historisch kader, waarin zij geschreven werden of waarover daarin gesproken wordt. Schr. heeft met grote zorg naar volledigheid, nauwkeurigheid en objectiviteit gestreefd; de argumenten voor of tegen een bepaalde oplossing van de vele problemen worden duidelijk uiteengezet; zelf neigt Schr. het liefst over naar de traditionele opvattingen, waar deze gehandhaafd kunnen worden. Speciale aandacht heeft hij gewijd aan de Messiaanse profetiën en de theologische vraagstukken; zeer terecht ook wijst hij vaak op den dieperen zin der H. Schrift, heden ten dage helaas te veel verwaarloosd. Voor verdere studie geeft de uitgebreide bibliographie alle gewenste inlichtingen.
| |
Roger Verneaux. Lecons sur l'existentialisme et ses formes principales. Paris, Téqui. 1950, 22, 5 × 14 cm., 229 blz. 600 fr.
Dit boek is ontstaan uit vijf conferenties gegeven aan het Institut Catholique te Parijs gedurende het schooljaar 1947-48. Wie weten wil wat het existentialisme inhoudt kan hier terecht. De Fransman en de thomist heeft klaarheid weten te brengen in datgene wat bij opzet en definitie duister is, zoals een wijze dokter of psychiater verband weet te brengen in het onsamenhangende relaas van een patient. ‘Enkele heldere, dus vereenvoudigde en zelfs simplistische overzichten’, zegt de schrijver zelf, ‘maar die daarom nog niet vals zijn.’ De inleiding geeft een algemeen overzicht: Mode in de wijsbegeerte; Op en neer in de wijsbegeerte: Genealogie van het existentialisme, en hier spijt het me dat het Oude Testament, het Evangelie en Augustinus genoemd worden; wel zegt de Schr. dat Maritain volkomen gerechtigd is om Thomas een existentialist te noemen, maar hij bewaard dien naam liever voor Augustinus, en noemt aanstonds na dezen Pascal en Blondel. De opvolger in rechte lijn van de bijbelse wijsheid en van Augustinus is ongetwijfeld Thomas, en niet Pascal, Blondel of Kierkegaard. Augustinus was wellicht meer verknocht aan de rede en het redeneren dan Thomas.
Het eerste deel: de grondleggers, bestudeert de leer van de existentie bij Kierkegaard en de phenomenologie van Husserl. De bladzijden over Kierkegaard zijn van de mooiste uit dit boek, zo niet de nuttigste; want dat zijn die van het laatste hoofdstuk. Het tweede deel tracht licht te brengen in de systemen van Heidegger en Jaspers; het derde deel in die van Sartre en Marcel. De Conclusie geeft een zeer scherpzinnige critiek in vijf hoofdstukjes: Het zijnde en het phenomeen; de rede en het bestaan; letterkunde en wijsbegeerte; trekken van de menselijke natuur: de ogen van het geloof. Verneaux is nooit polemisch, maar vernietigend voor Hegel en Marcel. Wie wil ondervinden dat zuiver wijsgerige lessen boeiender kunnen zijn dan een roman, leze dit verblijdend nuchtere en puntige, en tegelijk zo milde werkje van den fransen professor, keurig uitgegeven in de bekende blauwe cahiers van Téqui, een feest voor het oog. Een boek, een Institut Catholique waardig.
| |
| |
| |
H. Collin. Manuel de philosophie thomiste. Paris, Tequi. 1950, 22,5 × 14 cm. de twee eerste delen: 239 en 488 blz., 1220 fr.
Een van de gewraakte handboeken, die echter op vele plaatsen onmisbaar zijn, die veel voordelen bieden en nagenoeg al hun nadelen verliezen in de handen van een goeden meester. En zelfs wanneer iemand op eigen houtje deze boeken doorneemt met den wil om te begrijpen wat hij leest is er geen kwaad voor zijn geest en hart te vrezen, alleen maar goed. Het handboek van kanunnik Collin bestaat uit drie delen:
I. | Logica. Ontologie. Esthetica. |
II. | Psychologie (voor het merendeel experimentele). |
III. | Criteriologie. Methodologie. Ethica. Theologia naturalis. |
De Cosmologie is in de Ontologie verwerkt. De Logica is uitgebreid met enkele beschouwingen over de analogie, de inductie, de logistiek, meestal ontleend aan erkende thomistische autoriteiten. De Ontologie is niet altijd even diep; de ‘essentia concreta’ komt nog al eens op de proppen, hetgeen op zijn minst verdacht is en bezwaren kan uitlokken zowel van thomistische als tegengestelde zijde. Men heeft gebruik gemaakt van de laatste werken van Gilson, en de uitstekende lessen van Roger Verneaux zijn benut voor een appendix over het existentialisme. Hier voelt men aan den lijve de onvermijdelijke tekorten van een handboek, dat alles moet (?) behandelen, maar niet alles kan zeggen. Téqui heeft dit werk met zijn bekende vakmanschap uitgegeven, op helaas zeer slecht papier. Het was misschien de enige manier om het goedkoop te houden. Er zijn verschillende goede handboeken, maar geen enkel heeft een zo uitgebreide experimentele psychologie. Velen zullen het zich daarom gaarne aanschaffen.
| |
A. Darquennes S.J. De juridische structuur van de kerk volgens s. Thomas v. Aquino. 1949, Vlaamse Drukkerij. Leuven. 25, 5 × 16,5 cm., 225 blz., 150 fr.
In de Kerk van Christus kan men een dubbele structuur onderscheiden: een inwendige, de pneumatische, welke berust op de graad van genade aan ieder toebedeeld, en welke voleind zal worden in de hemel volgens ieder graad van glorie; en een uitwendige, de juridische, welke bestaat in de verscheidenheid van ambten en waardigheden. De eerste is blijvend, voor heel de eeuwigheid, en daarom de voornaamste; de andere is tijdelijk en geheel ondergeschikt aan de eerste, hoewel niet door haar vervangbaar. De twee structuren kunnen niet van elkaar gescheiden worden; er bestaan geen twee kerken, een liefdeskerk en een rechtskerk, maar slechts één, met een dubbel element. Heel deze leer over de Kerk is bij St. Thomas terug te vinden; al heeft dan de Doctor Angelicus geen speciaal traktaat over de Kerk geschreven, uit hetgeen hij op verscheidene plaatsen van zijn werken er over zegt, is heel wel zulk een traktaat op te stellen. Wij moeten Sch. dankbaar zijn, dat hij dit met zoveel zorg en meesterschap gedaan heeft. St. Thomas was niet alleen theoloog; hij was ook uitstekend op de hoogte van het kerkelijk recht, gelijk zijn talrijke aanhalingen daaruit bewijzen. Daarom had Sch. ook beter gedaan direct aan de bronnen te putten voor de rechtstoestanden in St. Thomas' dagen, dan afgeleide boekjes daarover te raadplegen, hoe uitstekend deze ook mogen zijn. In de lijst der aangehaalde werken komen noch het Corpus Juris Canonici voor, noch een der grote commentatoren. De zinspelingen van St. Thomas hadden dan in een vollediger kader geplaatst kunnen worden.
| |
Léon Baudry. Guillaume d'Occam sa vie, ses oeuvres, ses idees sociales et politiques. tome I. l'homme et les oeuvres. Paris, Vrin. 1950, Serie Etudes de Philosophie Médiévale. 25,5 × 17 cm., 316 blz.
De schrijver stelt zich ten doel de politieke geschriften van Willem van Ockham in hun historische omlijsting terug te plaatsen; in de omstandigheden die hem tot schrijven brachten een middel te zoeken om zijn gedachte beter te begrijpen: zijn begrip van de christenheid dieper te doorgronden; en dit alles voor te stellen zó dat het een levensbeschrijving van Ockham wordt. Baudry heeft reeds een reeks andere werken aan de studie van Ockham gewijd en is met diens ge- | |
| |
schriften vertrouwd, nochtans blijft hij stipt bij hetgeen Ockham zelf geschreven heeft, zorgvuldig vermijdend zijn eigen opvatting te stellen in plaats van de opvatting van Ockham. Het is een wetenschappelijke en gewetensvolle studie.
Willem van Ockham werd geboren tussen 1280-90. Heel jong heeft hij, franciskaan geworden, de logica reeds gestudeerd en verschillende tractaten geschreven want in 1319-20 treed hij te Oxford op als commentator van de Sententiën. Door zijn kritiek op Duns Scot en sommige van zijn theoriën maakt hij zich vele vijanden, en in 1324 zien wij hem zelfs te Avignon voor de pauselijke inquisitie verschijnen. Tot nu toe is hij steeds een verdediger geweest van het Pausdom, maar zijn proces en al wat daarmee in verband staat, brengen hem er toe met Michaël van Cesena, de Paus als ketter te beschouwen. Hij kiest dan ook partij voor Lodewijk van Beieren in diens strijd tegen Johannes XXII en zijn opvolgers. Zodra hij beseft dat de Keizer verslagen is, geeft Ockham te kennen dat hij zich verzoenen wil, maar hij sterft vooraleer hij dit heeft kunnen verwezenlijken.
Bij Ockham vinden wij al de theoriën die de XIVe eeuw zo woelig maakten, samengevat. Sch. geeft ons hier geheel de geschiedenis van de strijd van Willem van Ockham rond de gedachte van de christenheid; in een volgend deel zal hij meer de nadruk leggen op de philosophische strevingen zelf. Een waardevolle studie, zowel voor de wijsbegeerte als voor de geschiedenis en voor de ecclesiologie.
| |
Henri de Lubac. Paradoxes. Paris, Edit, du Temps présent. 68 r. de Babylone 19 × 12 cm., 123 blz.
Paradoxen zijn meningen in strijd met de heersende mening. Al wat hier geschreven is, is geen paradoxe, Goddank! Op blz. 40 leest men: ‘La souffrance est le fil dont l'étoffe de la joie est tissée. Jamais l'optimiste ne connaîtra la joie.’ De eerste zin is waar; de tweede zin is paradoxaal en... niet waar, dunkt mij! Interessante oefeningen voor na-denkers.
| |
Jérôme Hamer O.P. Karl Barth. l'occasionalisme theologique de Karl Barth. etude sur sa methode dogmatique. Brugge, Desclée de Brouwer. 1949, 297 blz., 24.5 × 16,5 cm., 165 fr.
Dit voortreffelijk boek geeft een uiteenzetting van Barth's theologie, zo helder en rustig als wij nergens hebben aangetroffen. Toch is de schrijver geen ogenblik het slachtoffer van den schonen schijn van rhetoriek die bij Barth de afwezigheid van elk fond van waarachtigheid moet bedekken. Integendeel, het woord ‘occasionalisme’ in den titel houdt een vernietigende critiek in. Barth aanvaardt den Bijbel als ‘getuigenis van Gods woord’, maar deze aanvaarding is een ‘geste de pur désespoir’. Wij hebben geen enkel waarborg dat God bestaat, en nog veel minder enigen redelijken grond om aan wat de Bijbel ons leert en in het bijzonder aan Christus te geloven. Het geloof van Barth is ‘un saut dans le vide absolu’. Het credo quia absurdum wordt bij hem in den letterlijken zin bewaarheid (p. 169). De Bijbel is dus voor hem geen werkelijk middel om te geloven, maar slechts een gelegenheid om in het wilde weg een volmaakt onverantwoorde daad van vertrouwen te stellen. Vandaar dat men zijn theologie het best als ‘occasionalisme’ kan definieren (p. 170).
Van bijzonder belang zijn de besprekingen die de schrijver geeft aan de stromingen en figuren van de protestantse wereld der laatste drie eeuwen. Luther, Calvijn, Schleiermacher, Hegel, Kierkegaard en nog enige anderen worden hier in hoofdstukken behandeld die tot het beste behoren wat in de jongste tijd over de geschiedenis onzer beschaving is geschreven. Het is te hopen, dat er ook een Nederlandse uitgave van dit belangrijk werk moge verschijnen, die in vele verwarde geesten licht zou kunnen verspreiden.
| |
Prof. Mr. Dr. G.H.A. Feber. De impasse van den geest. Den Haag, Nijhoff, 1949, 20 × 13,5 cm. 184 blz. fl. 3,90.
Dit boek is een ernstige poging om een karakteristiek en een verklaring te geven van de verlegenheid waar de mensheid thans in verkeert. De Sch. heeft zich
| |
| |
grote moeite getroost om de beschouwingen van talrijke onderzoekers over de ontwikkeling van ons geslacht, en de tegenwoordige wereld als resultaat daarvan, objectief weer te geven, en zijn eigen opvattingen aldus in verband met die der bekendste geleerden van onzen tijd voor te dragen.
Wat mij echter belet onverdeelden lof aan den sch. te brengen, is dat hij, in zijn streven om zijn meningen voortdurend met beschouwingen van anderen te schragen, min of meer zijn eigen persoonlijkheid prijs geeft, hetgeen ook in zijn stijl uitkomt. Zijn fout is, dunkt mij, dat hij hen die hun gedachten over onze in een impasse geraakte wereld laten gaan en er de verkeerdheid van vaststellen, reeds alleen daarom als niet in de verkeerdheid der wereld delende beschouwt. Hij nodigt, bij het geding dat hij tegen de moderne wereld voert, zovele moderne geesten uit als getuigen naast hem te komen zitten, in stede van hun een plaats in de bank der beschuldigden aan te wijzen, dat zijn eigen pleidooi er een modern aanzien door krijgt. Het is niet tot hem doorgedrongen, dat elke goede opmerking niet noodzakelijkerwijs door een goeden geest is ingegeven. Dat er bijvoorbeeld tussen den ‘onderbouw’ en den ‘bovenbouw’ der moderne psyche een disharmonie bestaat (p. 180) is één der talloze wijzen, waarop men onzen verdraaiden tijd kan karakteriseren; maar wat baat het een modernen schrijver die gedachte te ontwikkelen, als hij geheel onbekwaam blijkt zich van haar te bedienen om zijn eigen bovenbouw op orde te brengen? Op drie vierde der meningen, waar Prof. Feber zich bij aansluit, laat zich een soortgelijke opmerking toepassen. Dat hij in dit bonte gezelschap, waar hij zijn opvatting dat alleen in het katholicisme de oplossing van de noden van onzen tijd gelegen is, slechts nu en dan even mag laten doorschemeren, tot een zeer pessimistische conclusie komt, is niet te verwonderen. Maar vele lezers zullen de bezwaren die ik tegen dit boek heb ingebracht, misschien niet delen, en ik erken gaarne dat het op uitgebreide en grondige studie berust en getuigt van een oprechte bezorgdheid voor de toekomst, die ons te wachten staat.
| |
Prof. Dr. L. Bender O.P. Het recht, rechtsphilosophische verhandelingen. Bussum, Paul Brand 1948, 21 × 15 cm., 317 blz. geb.
Op de hem eigen heldere wijze zet Prof. Bender hier de grondbeginselen van de rechtsphilosophie uiteen. Het boek is allereerst voor niet philosophisch geschoolde juristen of anderen die vaak het recht hanteren, geschreven; voor dezen is het immers bijna noodzakelijk niet enkel bij de toepassing van het recht te blijven stilstaan maar door te dringen tot de eerste beginselen om daaraan de vele toepassingen te kunnen toetsen. De woorden die Z.H. de Paus onlangs tot de juristen sprak, kunnen hen slechts tot deze studie aanmoedigen. De schoolse toon en wijze van behandelen zal een of ander wellicht wat hinderen, maar zij bevorderen de helderheid van de uiteenzetting, zodat het inzicht erdoor wint. Wij wensen dit goede boek een talrijken lezerskring toe.
| |
Docteur L.L. Heller. Les ages de l'homme. Paris, Editions Alsatia. 19 × 14 cm. 317 blz., 500 fr.
De reclameband om dit boek citeert zeer misleidend het mooie voorwoord van Gustave Thibon, als zou deze kijk op den mens vanuit zijn klieren, die dit boek is, ‘een straal van bevrijding en vrijheid’ betekenen voor beklemde gewetens. De lezing van dit boek stemt eer melancholiek. Vriendschap, liefde, idealen, dadendrang, alles zien we in verband met de klieren. Niettemin, van zijn beperkt standpunt, een knap en goed boek, maar het is moeilijk uit te maken wie het eigenlijk lezen moet. De dokter zelf draagt het op aan zijn pasgeboren zoontje. Geloof, genade, geest, maagdelijkheid weten beslist niet waar ze in deze beschouwingen binnen kunnen komen. Er wordt geen rekening mee gehouden. Dat is het goed recht van een arts, maar van den anderen kant wordt er zeer veel aan psychologie gedaan aan de hand van romanschrijvers. Enkele grapjes zijn voor niet-fransen ongenietbaar.
| |
Mgr. St-M. Gillet O.P. Thomas d'Aquin. Collection ‘Les Constructeurs’
| |
| |
Paris, Dunod. 12 × 18 cm., VIII-284 blz., 360 fr.
In een brief die als voorwoord in dit boek staat afgedrukt, zet de schrijver zijn bedoeling kort uiteen: Het is niet een leven van den H. Thomas, maar een studie aan dezen groten theoloog gewijd, een studie die wil trachten uiteen te zetten waarin de H. Thomas een ‘constructeur’ geweest is. Het antwoord in enkele woorden: de verdienste en oorspronkelijkheid van S. Thomas, die met de theologen van zijn tijd brak, bestaat hierin, dat hij n.l. de rede in de theologie heeft binnengeleid om er een wetenschap van te maken; daarin heeft hij zich een groot theoloog en tegelijkertijd een perfect humanist getoond. Iedereen, die enigszins bekend is met de theologische stromingen van onze tijd, zal begrijpen, dat er niemand meer gezag heeft om deze these uiteen te zetten dan juist Mgr. Gillet. Men herinnert zich nog zijn magistrale brief van 1942 aan zijn ordegenoten over dit onderwerp. Dezelfde gedachten komen in dit boek terug. Achtereenvolgens behandelt de Sch.: de Dominicaanse roeping van S. Thomas en diens intellectuele vorming, S. Thomas als philosooph, als theoloog, S. Thomas als moralist, socioloog en opvoeder, dat alles van uit het geheel eigen standpunt van den Doctor Communis. Zoals van dezen eminenten auteur wel te verwachten was, is zijn exposé vaardig en helder. Een uitstekend boek voor theologen en Philosophen.
| |
J.b.l. Tolhurst, F.S.A. The customary of the cathedral priory church of Norwich. Ms. 465 in the Library of Corpus Christi College. Cambridge. London, 1948. Henry Bradshaw Society.
Het is uiterst merkwaardig, dat sinds de evangelisatie door St. Augustinus van Canterbury de gehele middeleeuwen door aan de Engelse kathedralen een Benedictijnerklooster was verbonden. De liturgische gebruiken van zulk een kapittel van monniken wordt aan de hand van het hierboven aangegeven 13e eeuws handschrift nauwkeurig beschreven en verklaart door Tolhurst die o.m. wijst op de invloed van Cluniacenser gebruiken uit Fécamp. Een onmisbaar werk voor hen die met het kerkelijk leven van Middeleeuws Engeland grondig bekend wil zijn.
| |
Pierre Le Brun, ‘Explication de la messe’, (Collection ‘Lex Orandi’ 9), Editions du Cerf, Paris 1949, 20 × 13 cm., 635 blz., 800 fr.
Van dit standaardwerk, dat in 1716 voor het eerst verscheen, was sinds 1860 geen herdruk meer verschenen, hoewel het tot in de jongste tijd als om strijd geprezen werd, en gezaghebbende geleerden op een nieuwe, herziene uitgave hebben aangedrongen. Dank zij het Centre de Pastorale Liturgique, welks werkzaamheid ons bewonderend respect afdwingt, is thans deze wens vervuld.
Enkele lezers zullen zich afvragen, waarom deze ongetwijfeld in vele détails verouderde commentaar niet werd omgewerkt en aangepast aan de huidige stand van de liturgie-wetenschap. Daarvoor echter kunnen wij hen verwijzen naar vele moderne werken, die een dergelijke moeilijke en delicate herziening overbodig maken. Het boek van Le Brun bezit een geheel bijzondere waarde. Wij moeten het rangschikken onder de documenten, die de basis vormen van iedere andere ernstige studie over de Misliturgie. Als zodanig zal het nog onschatbare diensten bewijzen, met de ouderdom als een sieraad, waarin de lezer het geheim zal ontdekken van de ware geest van de Liturgie.
| |
Sacris Erudiri. Jaarboek voor godsdienstwetenschappen. II, 1949. Uitgave van de St. Pietersabdij, Steenbrugge, België. 's-Gravenhage, Nijhoff. 25 × 16,5 cm., 420 blz. fl. 29,10.
Het Jaarboek van Steenbrugge is door zijn gevariëerde bijdragen de belangstelling overwaard. Dom A. Verheul weet op interessante wijze het karakter van het apostelbegrip bij St. Paulus te belichten. Diens tegenstanders te Corinthe blijken valse pneumatici te zijn, met aanbevelingsbrieven van elders gekomen, en er niet tegen op ziend het werk van den groten Apostel afbreuk te doen. Aem. Peters wijst op de betekenis van Serapion's tractaat tegen de Manicheeën,
| |
| |
waarin de ontkenning van menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid, in de vierde eeuw reeds, afdoende werd weerlegd. Dom Brou brengt o.m. de misgebeden naar voren die Paus Gregorius de Grote voor zijn eigen bisschopswijding samenstelde, terwijl Dom Huyben in een zeer belangrijke studie over de eerste levensbeschrijving van Sint Adelbert bewijst, dat behalve legendarische trekken, deze Vita ook menig waardevol historisch gegeven bevat. Daaruit blijkt afdoende dat Prof. Oppermann geheel ten onrechte in zijn uitgave der Fontes Egmundenses ‘alles falsch’ verklaarde. Dom Andriessen doet mededelingen over de oudsten apologeet Quadratus, bisschop van Athene: Dom Botte over het Theotokos feest; Jg/Sterck over het ontstaan der Biënkorf van Marnix terwijl nog andere verrassingen den lezer van dit Jaarboek wachten.
| |
G. Bardy. Les religions nonchretiennes. Tournai, Desclée. 1949. 17 × 10 cm., 362 bl. 40 fr.
Ook buiten het christendom bestaan vele godsdiensten; zij leggen getuigenis af van de behoefte van de mens naar God, en door vergelijking, doen de verhevenheid van den waren Godsdienst beter uitkomen. Kanunnik Bardy heeft de taak op zich genomen deze godsdiensten in enkele trekken weer te geven. Op aangename, onderhoudende wijze geeft hij ons een overzicht van een dertiental godsdiensten, met als aanhangsel diverse teksten en documenten welke van die godsdienstzin een uiting zijn. Schr. heeft de verdienste en eenvoud gehad, zijn gegevens te putten uit de beste schrijvers, en daarvan geen geheim te maken. Aan hen die in het kort iets over deze godsdiensten willen weten, bewijst dit boekje de beste diensten.
| |
René Draguet. Les peres du desert. Paris, Plon. 1949. 20,5 × 14,5 cm., 333 blz.
Schr., die hoogleraar is in de Oosterse talen aan de Leuvense Universiteit zegt ons in een levendig en vlot geschreven inleiding het doel van zijn werk: de teksten doen kennen welke verhalen van de eerste monniken. De geschiedenis van het vroegste monnikendom is nog erg ingewikkeld en onvolledig bekend, maar hetgeen wij er van weten is meer dan voldoende om onze volle belangstelling te rechtvaardigen. Vooraleer de teksten te geven, doet onze gids ons de schrijvers van die teksten en de bekendste uitgaven daarvan kennen. Het zou een droge opsomming kunnen zijn maar Schr. heeft de gave van alles te doen leven: geheel zijn boek getuigt ervan. Na de schrijvers en de uitgaven volgen enige bladzijden over de egyptische monniken, hun leven, hun gewoonten, hun geest. Daarna vinden wij het leven van de H. Antonius door St. Athanasius en dat van de H. Paulus van Thebe door St. Hieronymus. Deze twee levens zijn in hun geheel weergegeven, in de vertaling van Arnaud d'Andilly en de Soligny (XVIIe eeuw). Dan komen lange uittreksels van het leven van St. Pachomius, van de Historia Lausiaca, van Theodoretus, van de Apophtegmata en van de Collatiën van Cassianus. Schr. onderstreept het verschil tussen die twee laatsten; de eerste wijzen op veel minder fijngevoeligheid dan hetgeen Cassianus ons vertelt. Volgens Draguet zou Cassianus, die een twintigtal jaren na zijn reis naar Egypte schrijft - (men beweert ook dat hij er nooit geweest is) - de feiten sterk geinterpreteerd hebben en omgevormd door zijn eigen fijnere, Alexandrijnse geestesvorming. Deze interpretatie is misschien wel juist. In ieder geval het boek is van harte aanbevolen. Het is te rangschikken onder de interessantste vulgarisatie-boeken over dit onderwerp.
| |
Henri Chirat, ‘L'assemblee chretienne a l'age apostolique’ (Collection ‘Lex Orandi’ 10), Editions du Cerf, Paris 1949, 20 × 13 cm., 282 blz., 400 frs.
Een beknopte doch rijk gedocumenteerde synthese van het christelijke gemeenschapsleven ten tijde van de Apostelen. Op grond van talrijke teksten uit het Nieuwe Testament en enkele andere oudchristelijke geschriften, waarnaar in de noot verwezen wordt, beschrijft de Auteur de godsdienstige gebruiken en riten van de eerste christenen, hun oorspronkelijk contact met de Joodse eredienst,
| |
| |
hun primitieve zelfstandige bijeenkomsten, gemeenschappelijk gebed en gezang, voorbereiding en plechtigheden van het Doopsel en de andere Sacramenten. De H. Eucharistie en de Agape vormen het onderwerp van een afzonderlijk, belangrijk hoofdstuk. Tenslotte schetst de schrijver de sociale verhoudingen in het nieuwe milieu. Enkele appendices bevatten een keuze van gebeden en teksten uit de eerste eeuw en een uitwijding over de kerkelijke hiërarchie en de plaats der leken in de Kerk. De Auteur heeft gebruik gemaakt van de meest recente gegevens van de Nieuw-Testamentische exegese, zodat zijn beschrijving ons een alleszins betrouwbaar beeld geeft van het kerkelijk leven in de eeuw der Apostelen. Velen die belang stellen in de hedendaagse ontwikkeling van het liturgische leven, vinden in dit werk de juiste basis voor hun reflectie, en tevens een prachtige initiatie in de geschriften van het Nieuwe Testament.
| |
F. Dvornik. ‘The photian schism. history and legend’. Cambridge, University Press, 1948, 24 × 16 cm., XIII, 504 p., geb. 35 sh.
Dit boek is de waardige bekroning van een jarenlange studie van de byzantijnse 9e eeuw. F. Dvornik, Professor aan de Karel IV Universiteit te Praag, is oorspronkelijk theoloog, doch heeft zich hoofdzakelijk toegelegd op het historisch onderzoek, waarvan hij het belang voor de theologie aantoonde in zijn brochure ‘National Churches and Church Universal’ (Westminster 1944). Gedurende de voorbereiding van zijn ‘Les Légendes des saints Constantin et Méthode, vues de Byzance’ (Prague 1933) werd hij er zich meer en meer van bewust dat de geschiedenis van de Patriarch Photius volledige herziening verdiende, daar sinds de twaalde eeuw de legende zich van deze persoonlijkheid had meester gemaakt. Onder invloed daarvan gaf de moderne geschiedschrijving vanaf Baronius (en vooral vertegenwoordigd door Hergenröther en Hefele) een vals beeld van deze belangrijke episode van de Byzantijnse geschiedenis, zij het dan vermengd met de waarheid, voornamelijk waar het de theologische opinies van Photius betreft. Het herstel van de oorspronkelijke toedracht der kwesties is echter niet alleen een eis van de historische betrouwbaarheid van de wetenschap, maar tevens een zaak van groot gewicht voor de alom verlangde hereniging van Oost en West.
De eerste geleerde die afweek van het traditionele standpunt der geschiedkunde t.o.v. Photius was de Jezuîet A. Lapôtre (‘Jean VIII’, Paris 1895). Zijn mening vond onder de geleerden tegenstanders als Jugie en Zlatarski, maar ook aanhangers als J.B. Bury en E. Amann (D.Th.C. art. Photius). De laatsten echter hadden de algemene opinie tegen zich. De exhaustieve studie van Dvornik heeft deze tegenstand voorgoed gebroken. Het boek werd oorspronkelijk in het Frans geschreven. Bij het uitbreken van de oorlog bevond de schrijver zich in België, kon uitwijken naar Engeland, waar hij het voltooide in het British Museum en in het Engels uitgaf. (Een Franse vertaling is in bewerking).
Het eerste deel reconstrueert de geschiedenis van Photius, steunend op een tekst-critisch onderzoek van de bronnen. Ieder detail wordt aan een zorgvuldig onderzoek onderworpen, de meest verwarde complicaties voorzichtig ontleed. De belangrijkste conclusies zijn wel: de demissie van de Patriarch Ignatius, de wettige verkiezing van Photius, en het legendarisch karakter van het tweede schisma van Photius, dat ‘A Historical Mystification’ genoemd wordt. De betrekking tussen Photius en de Pausen wordt met minutieuze objectiviteit beschreven en beoordeeld.
In het tweede deel behandelt de Auteur de wording en ontwikkeling van de legende, ontstaan rond de persoon van Photius en het achtste concilie. Twee geheel tegengestelde opinies waren er de vruchten van, de verdoeming van Photius in het Westen, zijn verering als heilige in het Oosten. Dvornik heeft beide tradities tot hun ware proporties teruggebracht.
Men mag natuurlijk uit dit alles niet afleiden dat Photius van alle smetten vrij gepleit zou zijn. Dvornik heeft alleen de rechtstoestand van kerk en Patriarch zuiver willen omschrijven, zoals deze
| |
| |
blijkt uit de authentieke documenten, ontdaan van alle legendevorming. Hij is hierin volkomen geslaagd, ook al constateert men dat andere geleerden het niet in alles met hem eens zijn. (V. Grumel A.A. bestudeerde de kwestie onafhankelijk van Dvornik en wijkt van hem af o.m. waar het betreft de wettigheid van Photius' verkiezing. Binnenkort zal een samenvattende studie over Photius van deze Auteur verschijnen.)
In grote lijnen is het werk van Dvornik definitief, en dat is de hoogste roem die een historicus kan oogsten.
| |
Athanase d'alexandrie, ‘contre les paiens et sur l'incarnation du verbe’. Introduction, traduction et notes de P.Th. Camelot O.P. (Collection ‘Sources chrétiennes’ 18) Editions du Cerf, Paris 1947, 20 × 13 cm., 317 blz.
Hoewel de titel twee geschriften zou doen vermoeden vormen beide delen, ieder met eigen titel, toch één geheel, dat P. Camelot niet aarzelt te dateren vóór 323, zodat wij met een jeugdwerk van S. Athanasius te doen hebben. Het draagt er dan ook duidelijk de kenmerken van, wat de stijl betreft. Een zekere langdradigheid en vertoon van kennis verraden de schoolse invloed. Van de latere Ariaanse controverse is nog geen spoor te bekennen. Toch staat de authenticiteit, rond 1900 bestreden, onomstotelijk vast, en vinden wij in dit tractaat reeds de grote themas van de theologie van S. Athanasius, waarin de ‘Incarnatio Verbi’ de centrale plaats inneemt. Het mysterie van de Menswording van het Woord Gods is de basis van de christelijke godsdienst. Deze apologie van S. Athanasius is er een warme, overtuigde belijdenis van. De lezing van zijn getuigenis deelt ons mee de geest van onze Vaderen in het geloof.
P. Camelot geeft een aangenaam te lezen vertaling van de Griekse tekst, zoals de benedictijnen deze hebben uitgegeven, hier en daar echter aangevuld met de varianten van een later ontdekt Athoshandschrift. De inleiding bevat enkele gegevens over de schrijver en het vertaalde geschrift, gevolgd door een langere doctrinaire uiteenzetting, waarvan enkele punten worden gedétailleerd in de noten. Voorwaar een rijke bijdrage tot de kennis van S. Athanasius en zijn werk, een ware ‘source chrétienne.’
| |
Ptolemee. lettre a Flora. Texte, traduction et introduction de G. Quispel. in de serie ‘Sources chrétiennes’ Paris, Editions du Cerf. 20 × 13 cm., 100 blz. 280 fr.
Prof. Quispel, te Leiden, had reeds een publicatie gedaan van zijn studies over de oorspronkelijke leer van den groten gnostischen ketter Valentinus, in Vigiliae Christianae. Een van de wegen om daartoe te geraken is de bestudering van een belangrijk werkje van Valentinus' leerling, Ptolemaeus, diens brief aan Flora. Om den waren zin hiervan goed te kunnen doordringen, leek het den Leidsen professor dienstig, van de mogelijkheid, een beteren tekst te leveren, gebruik te maken, daar men, reeds sinds 1915, beschikt over Karl Holl's doorslaggevende conclusies ten opzichte van de beste bron: den Codex Vaticanus, tot aan Holl nog door niemand geconsulteerd. Prof. Quispel meent, na Holl, een nieuwe poging te moeten ondernemen, daar het hem voorkomt, dat in meerdere gevallen toch meer aan de traditie kan worden vastgehouden, en ook enkele fouten verbeterd. Tegenover den tekst bevindt zich een franse vertaling (de eerste in deze taal, en met medewerking van Prof. H.Ch. Puech te Parijs tot stand gekomen). Daarachter een commentaar, dat evenals de analyserende inleiding het noodzakelijk tableau wil geven van de tijd en de omgeving, waarin de Brief aan Flora geplaatst is. Wij kunnen dit werk slechts aanbevelen.
| |
Sancti irenaei, episcopi lugdunensis, libros quinque adversus haereses. Latijnse vertaling met Griekse, Syrische en Armeense fragmenten. Edidit W.E. Wigman Harvey, S.T.B. 1857 2 Vol., 22,5 × 15 cm., Cambridge, Deighton, Bell & Co, LTD. 1949 21 s.
Een keurige herdruk van deze overbekende tekstuitgave. Het is wellicht nuttig te herinneren aan de bijzondere waarde van deze editie, naast die van de benedictijnen (herdrukt in de Patrolo- | |
| |
gia Graeca van Migne VII). Harvey heeft namelijk gebruik kunnen maken van de in 1851 op de berg Athos ontdekte Philosophoumena van Hippolytus, leerling van Irenaeus, die zijn meester vaak citeerde. Deze citaten zijn alle zorgvuldig aangegeven (zie index). Bovendien heeft hij een aantal syrische en Armeense fragmenten opgenomen van vertalingen waarin de oorspronkelijke tekst tot ons gekomen is, en hierbij beperkte hij zich niet tot de Adversus haereses maar voegde er uittreksels van andere boeken van S. Irenaeus bij.
Hoewel er sindsdien nog vele andere fragmenten gevonden en gepubliceerd werden, blijft deze uitgave nog de meest bruikbare en dus onmisbaar voor de studie van de christelijke oudheid. Een belangrijke bijdrage daartoe vormen reeds de voorstudie van Harvey over het gnosticisme, in het bijzonder dat van Basilides en Valentianus, en over leven er werken van de bestrijder ervan S. Irenaeus, benevens de kostbare noten ter toelichting van de tekst, en de indices. Kortom een zeer verdienstelijke en welkome heruitgave, die zeker in elke theologische bibliotheek aanwezig moet zijn.
| |
Clement d'alexandrie. le protreptique. Introduction, traduction et notes de Claude Mondésert S.J. Deuxième édition revue et augmentée du texte grec. (Sources chrétiennes 2) Paris, Editions du Cerf, 1949, 20 × 13 cm., 215 p. 780 fr.
De grote nieuwigheid van deze tweede uitgave is wel de bijvoeging van de Griekse tekst die men node miste. Als tekst heeft de bewerker niet zonder meer die van Staehlin gevolgd, maar zich meer aan de lezing der handschriften, vooral van de Parisinus graecus 451, gehouden. De vertaling zelf is grondig herzien en verdient alle lof. Ook de leerzame inleiding waarin M. ons een schets tekent van Clemens van Alexandrië en een analyse geeft van bovengenoemd werk, draagt de duidelijke sporen van een nauwkeurige herziening. Ten slotte zijn er nog enkele registers van bijbel citaten, personen, namen, griekse woorden en een zaakregister aan toegevoegd.
| |
Dom David Amand. L'ascese monastique de saint Basile. Essai historique. Editions de Maredsous. 1949, 24 × 16 cm. XXVI- 364 blz.
Men kan de rijke persoonlijkheid van de H. Basilius van verschillende kanten belichten. Zo kan men in hem voor alles de godgeleerde zien, de verdediger van de godheid van den H. Geest of van het concilie van Nicea; een ander zal wellicht getroffen worden door de grote invloed die hij op de H. Kerk uitoefende, of door zijn grote sociale werken. Dom Amand heeft het licht willen laten vallen op de vader der oosterse cenobieten, op de patriarch van de monniken van het Oosten. Hij wil voor alles de voornaamste beginselen van de monastieke ascese van de H. Basilius beschrijven, en dit wel in een zuiver historische geest. Hierin verschilt zijn werk grondig van het soortgelijk werk van Humbertclaude: ‘La doctrine ascétique de saint Basile de Césarée’, verschenen in 1932, en waaraan men terecht heeft verweten dat het de leer van de H. Basilius wringt in het wambuis van een te logisch en vooropgezet kader. Na in de inleiding in grote trekken het leven van Basilius te hebben geschetst en de christelijke zedeleer aan de hand van diens werken te hebben uiteengezet, onderzoekt hij de bronnen van de monastieke ascese van Basilius, dat is de verschillende invloeden die hij heeft ondergaan. Daarna geeft hij een eerste schets dier ascese volgens de 2e en de 22e brief. Aan de hand van de Grote en de Kleine Regels beschrijft Dom A. vervolgens uitvoerig het monastieke ideaal van Basilius en de monastieke ascese zowel van haar negatieve als van haar positieve zijde bezien. Tenslotte vat hij in zeven punten zijn bevindingen over de meest karakteristieke trekken van deze leer samen. Het werk van D.A. is zeker een verdienstelijk essai. Toch vragen we ons af of hij niet te eenzijdig het ascetisch rigorisme van Basilius heeft benadrukt; er zijn in de Regulae ook verschillende uitspraken die reeds aan de mildheid en discretie van S. Benedictus doen denken. We hebben ook de indruk dat hij de leer en praktijken der Oosterse monniken te veel ziet met de
ogen van de moderne mens. Wellicht is bij nader beschouwen de invloed der hellenistische philosophie
| |
| |
op de ascetische leer van Basilius niet zo groot als Schr. het doet voorkomen. Maar dit zijn bezwaren die niets afdoen aan onze grote waardering voor deze synthese.
| |
Maurice Vloberg, ‘La vie de Marie, mere de dieu’, 28 × 22 cm., 320 blz., 250 lichtdruk-illustraties. Uitgave Bloud & Gay, Paris 1949, 2600 fr.
Wij zouden niet aarzelen dit wondermooie boek een plaats in elk katholiek huisgezin toe te wensen, ware het niet dat de Franse taal, waarin het werd geschreven hiertoe een beletsel vormde. Doch een ruime verspreiding verdient het ook in ons land. De welbekende Auteur heeft in dit Marialeven de rijkdom ten toon gespreid van de glorie die vele eeuwen Maria hebben toegezongen in de schone letteren en beeldende kunsten. Hij verzamelde een keur van teksten uit de Kerkvaders en middeleeuwse schrijvers en een overvloed van meesterwerken uit de iconographie van de H. Maagd, als een veelkleurige inslag ingeschoten in de kostbare schering van Maria's leven. Hierin schildert ons de Schrijver de Moeder Gods in de achtereenvolgende phasen van haar gezegende leven. Hij toont ons Maria als kind, als bruid en Moeder, in het huis van Nazareth en onder het kruis, en bezingt haar tenslotte in haar hemelse glorie. Overal heeft de Auteur voordeel weten te trekken uit de gegevens van de hedendaagse wetenschap en zich verantwoord door de ‘Notes bibliographiques’ achter in het boek. Wij mogen ons daarom misschien wel veroorloven te constateren dat hij in de ordening van de hoofdstukken ook slachtoffer is geworden van de moderne exegese, die ten onrechte de Annunciatie laat voorafgaan aan het Huwelijk van Maria. Het verheven onderwerp wordt overal met dezelfde religieuze eerbied behandeld, die alleen maar inspirerend werken kan op de Mariaverering van de velen voor wie dit werk met de grootste zorg werd uitgegeven. De druk is boven alle lof verheven en de hoogstaande inhoud volkomen waardig. Hier zingt de techniek een eigen loflied op de Maagd der Maagden.
| |
Anne de S. Barthelemy, uitgegeven door Couvent de Chèvremont, Vaux-sous-Chèvremont, België, 20 × 15 cm., 108 blz. geill., 50 fr.
Ter gelegenheid van het vierde eeuwfeest van de geboorte der Gelukzalige Anna van St. Barthelemy heeft men in de collectie ‘Spiritualité Carmélitaine’ een boekje over haar uitgegeven. Het bevat zes artikelen waarin wij de grote lijnen vinden van een levensschets en van het zieleleven van de gelukzalige Carmelites. In Spanje geboren werd zij werkzuster in de Carmel van de H. Theresia welker verpleegster zij werd. Na enige malen geweigerd te hebben moest ze toch koorzuster worden en tegelijkertijd priorin van een nieuwe stichting in Frankrijk. In 1612 komt ze te Antwerpen een nieuwe Carmel stichten waar zij verblijven zal tot aan haar dood in 1626 na tot driemaal toe de stad wonderbaar bewaard te hebben tegen nachtelijke aanvallen van de protestantse troepen van Maurits van Nassau (1622-24). Zij wordt dan ook te Antwerpen als beschermster der stad vereerd. Een boekje dat ons doet verlangen naar een wetenschappelijke en gedocumenteerde studie over deze interessante Theresiaanse figuur.
| |
Donald Attwater. Lives of the saints (Butler) First Supplementary Volume. London, Burns Oates. 22 × 15,5 cm., 200 blz. geb. 15 sh.
Het werk van Butler's Lives of the Saints is genoeg bekend en algemeen gewaardeerd zodat het overbodig mag heten het opnieuw aan te bevelen. Het werd tussen 1926 en 1938 uitgegeven. Wij vinden er korte maar kritische levensbeschrijvingen van de heiligen van den dag. Nu heeft Donald Attwater een eerste aanvullend deel doen verschijnen dat over een honderdtal heiligen en gelukzaligen handelt. Sch. was de aangewezen persoon om dit werk voort te zetten daar hij met Father Thurston s.j. de delen VII-XII van The Lives of the Saints uitgegeven heeft. Door zijn bijzondere kennis van de Oosterse kerken werd zijn aandacht speciaal getrokken naar de Oosterse heiligen: wij vinden inderdaad een aantal russische heiligen die ons tot nu toe vrijwel onbekend waren en toch opgenomen zijn in de onlangs door Rome voor de Russische katholieken goedge- | |
| |
keurde kalender. Attwater geeft ons ook het leven van 23 nieuwe heiligen of zaligen. Alles heel levendig verhaald zonder het minst te vervallen in de zoetsappige toon welke lang de mode was voor dat soort geschrift. Het is ook wetenschappelijk verantwoord; na ieder artikel geeft schrijver een kort overzicht van de bronnen.
Sommige van die levensbeschrijvingen zijn boeiende verhalen, bv. het leven van de Zalige M.Th. de Soubiran stichteres van de zusters-congregatie van Marie-Auxilliatrice die tot aan haar dood toe, uit haar eigen congregatie verbannen was door het intrigeren ven een kloosterzuster welke later bleek gehuwd te zijn en haar man verlaten te hebben!
| |
Mgr. Francis Trochu. Ste. Jeanneantide thouret. Paris-Lyon, Emm. Vitte 20 × 13 cm., 511 blz.
Mgr. Trochu staat in Franse lezerskringen bekend om zijn talrijke levensbeschrijvingen. Zijn boeken over den H. Pastoor van Ars hebben zijn naam ver buiten Frankrijk doen kennen. Hij geeft ons hier een leven van een heilige die bij ons zo goed als onbekend is en die een heel moeilijk leven heeft gehad. Geboren in 1765 niet ver van Besançon trad zij na veel weerstand ondervonden te hebben van haar familie, in bij de Filles de la Charité, dochters van S. Vincentius a Paulo. Maar enige jaren later kwam de Revolutie en Zuster Thouret moest de verschrikkingen ondergaan van de Terreur en werd gelaïciseerd. Zij ontsnapte aan de vervolging en vluchtte naar Zwitserland vanwaar zij na enige jaren terug kwam met de verplichting die haar door een vicaris generaal opgelegd was een nieuw klooster te beginnen en te vormen. Zo werd zij stichteres, maar de moeilijkheden waren niet gedaan en de grootste moest nog komen: er kwam een splitsing in haar eigen congregatie, zij zelf werd verbannen uit haar eigen huis door den bisschop, gedwongen bij haar zusters te Napels te verblijven waar zij in 1826 stierf. Geheel het leven van de H. Jeanne-Antide heeft zich afgespeeld in bewogen tijden; het is geen klein verdienste van Mgr. Trochu dat hij ons alles zó weet te vertellen dat wij met de heilige ook haar tijd leren kennen.
| |
‘Die briefe des sir Thomas More’, übertragen von Barbara von Blarer, 256 blz., in linnen 13,80 Zw. frs. Einsiedln-Keulen, Benziger & Co., 1949.
Wanneer het Voorwoord van een vertaling zegt dat een poging is gedaan ‘das etwas schwerfällige Humanistenlatein und das langatmige Englisch der damaligen Epoche in leicht lesbares Deutsch zu übertragen’, dan komt onwillekeurig de vrees op dat men weer met een van die gemakkelijke, paraphraserende vertalingen te doen zal krijgen, die onder het voorwendsel hedendaagse taal te spreken in deze eeuw een soort burgerrecht verworven hebben, doch die in werkelijkheid vaak slechts worden aangewend ont een gebrek aan kunde of toeleg te verbergen.
Gelukkig blijkt deze vrees hier ijdel, de vertaling is voldoende getrouw, zonder stug of slaafs te zijn. Slechts een enkele maal constateert men dat de vertaalster kleine passages, die haar blijkbaar wat galant voorkwamen, heeft weggelaten, zonder daarvan rekenschap te geven. Gezien de bedoeling van deze vertaling kan men daar vrede mee hebben.
De hier gedrukte brieven en de uitvoerige inleidingen daarop geven een kijk op het grote en eenvoudige karakter van den bij uitstek beminnelijken heilige en humanist Sint Thomas Morus. Zij die zich van de Duitse taal bedienen kunnen de vertaalster dankbaar zijn voor deze gelegenheid met de geschriften van den Heilige zelf kennis te maken.
| |
Dom Ch. Poulet O.S.B. Histoire de l'eglise de France. III epoque contemporaine. (1789-1914) Paris, Beauchesne. 1949, 20 × 15 cm., 443 blz.
Dit deel van het werk van D.P. omvat buitengewoon bewogen tijdperken van welker religieuse geschiedenis men bijgevolg, afgezien van haar algemene trekken, gewoonlijk slechts een zeer vaag begrip heeft; o.a. de godsdienstige strijd tijdens de Revolutie met haar nieuwe vormen van eredienst, als ook de katholieke en gallicaanse vernieuwing van de Restauratie, de liberale strijd, de vervolging onder de derde Republiek. Zoals in de andere werken van den schr. vindt men ook hier weer dezelfde welbekende
| |
| |
hoedanigheden van den geschiedschrijver, zijn duidelijkheid, een uiteenzetting doortrokken van de feiten en de leerstellingen, een juist oordeel; en dat alles in een stijl die sommigen misschien nu en dan zelfs een beetje al te dartel zullen vinden. De eruditie is even wijds als betrouwbaar, en al worden de bronnen niet genoemd, toch merkt men aan de vele aanhalingen waarmee de beweringen of beschouwingen doorspekt zijn dat ze wel degelijk aanwezig zijn. Het boek wordt trouwens besloten door een bibliographie van twee en een halve bladzijde die de belangrijke werken aangeeft. Bijzondere aandacht verdienen ongetwijfeld de twee laatste hoofdstukken over de jongste moeilijkheden der Kerk, de bijbelkwestie en het modernisme, het apostolaat van Frankrijk, apostolaat van het Gebed en de missies; onderwerpen die alle voortreffelijk behandeld worden.
| |
Dom P. Schmitz. Histoire de l'ordre de st. Benoit, T. VI. Maredsous 1949. 25 × 16,5 cm., 332 blz.
Met dit deel besluit de schrijver zijn werk, dat ongetwijfeld veel zal bijdragen tot de kennis der Benedictijnse geschiedenis. Hij behandelt hier de artistieke werkzaamheden en de bijdragen der monniken op het gebied van spiritualiteit en liturgie. Het deel bezit dezelfde hoedanigheden als de voorafgaande; een uitstekende, uitgebreide informatie, die zelfs de allerlaatste litteratuur niet onbenut laat, maar daarnaast een te veel aan namen en opsommingen en een tekort aan geschiedkundig inzicht. Zodoende wordt dit laatste te veel aan den lezer gevraagd, hetgeen jammer is, want in onze tijden zal aan velen een dieper inzicht in de geschiedenis der Kerk of der mensheid ontbreken. Dit standaardwerk, want dat is het ongetwijfeld, blijft jammer genoeg meer een verzameling van historisch materiaal dan een geschiedenis.
| |
Marcel Sabler. Les grands ordres monastiques, des origines à 1949. t. I les abbayes en France. 27 × 21 cm., 126 blz., voor Nederl. bij Coebergh, Haarlem.
We hebben hier een soort ‘Wie is dat’ voor de kloosterwereld: met inlichtingen over de hedendaagse abdijen en priorijen van Frankrijk. Wij moeten dus in dit boek geen nauwkeurig wetenschappelijke geschiedenis zoeken; het zou onmogelijk zijn in 125 blz. Schrijver geeft ons als het ware een zicht in vogelvlucht van een vijftigtal franse monniken-kloosters toebehorende aan twee benedictijnse families (Solesmes en La-Pierre-qui-vire), aan de cisterciënsers of Bernardijnen, aan de Karthuizers, de Norbertijnen en van een drietal alleen staande munsters. (Waarom is er niets over de 3 abdijen van de Olivetanen waaronder de beroemde ‘Le Bec’?) Voor ieder klooster heeft hij een artikel; wij vinden er algemene gegevens over de oorsprong, de geschiedenis, de voornaamste feiten van deze eeuw, een beschrijving van de gebouwen, enz. Het boek is interessant voor hen die iets verlangen te weten over die kloosters, hun verleden, hun heden, en geen te grote eisen stellen op geschiedkundig gebied. Hier en daar is de schrijver wel een beetje oppervlakkig te werk gegaan; bv. blz. 17 waar hij ons vertelt van de komst der benedictijnen van Wisques naar Oosterhout: hij vergeet het jaartal (1907) er bij te voegen zo dat men den indruk krijgt dat het in 1903 is geweest; hij geeft als datum 18 April, in plaats van 10 April. Soms heeft hij het ook een beetje te gemakkelijk genomen met de stijl, bv. ‘la seule salle qui nous soit parvenue’ (blz. 95) en wat is ‘un clocher carré genre bénédictin’? Drie mooie foto's geven ons als het ware een kijk op het verleden en het heden. De stoere romaanse absis van Fontgombault, de fijne gothische refter van Bellefontaine, en de moderne kloostergang van Wisques van den hier te lande goed bekende bouwmeester Dom Bellot.
| |
Jean Verrier. Vitraux de France aux XIIe & XIIIe siecles. Paris. Histoire des Arts plastiques, 29 rue du Louvre. 28 × 38 cm. 2600 fr.
Kostbaar uitgegeven album, op fraai papier, met 10 platen, waaronder 2 dubbele, in kleuren gedrukt door de beste vaklui. De reproducties op ware grootte zijn buitengewoon treffend. Glazeniers en architecten zullen er hun voordeel mee doen, temeer daar de beschrijvingen zeer ter zake zijn, en ieder detail in zijn
| |
| |
geheel wordt geplaatst. Men zal in al deze voorstellingen geen enkel zwak punt ontdekken: zij dateren uit een tijd waarin de kunstenaars volkomen zeker waren van hun zaak, en met zeer eenvoudige middelen konden en wilden volstaan. Onopzettelijk genuanceerd kleurig glas, waar de tekening haast geometrisch, vlot op gepenseeld is. En de realiteit is schoon als de blauwe hemel zelf, maar dit is op reproducties hoe volmaakt ook, niet te zien.
Jean Verrier is ons al bekend uit de prachtige uitgave: La Cathédrale de Bourges et ses vitraux, waarvan de kleurenreproducties de doorschijnendheid beter doen uitkomen. Maar de meer nuchtere weergave van de lithographie die in het onderhavige werk gebezigd is, heeft ook zijn voordelen. Men krijgt een kijk op den boom van Jesse, dit schoonste raam van Chartres, die zelfs ter plaatse niet mogelijk is. Dit eerste album, dat reproducties geeft van ramen uit de XIIe en XIIIe eeuw, zal binnenkort door twee volgende worden aangevuld, waarin de tijd van de XIVe en XVe eeuw tot aan onze dagen aan de beurt komt, met ramen niet alleen uit Frankrijk, maar ook van elders. Wij wensen deze kostbare collectie het succes dat zij verdient. Ook onze goede glasramen staan nog altijd ver van het feilloze en objectieve werk uit het begin, dat wel eenvoudig, maar tevens volmaakt was, en waarvan de gloeiende en frisse intensiteit iederen kunstenaar jaloers maakt.
| |
Bruno B. Heim. Coutumes et droit heraldiques de l'eglise. Paris, Beauchesne, 1949, 22 × 14 cm. 200 blz.
Een uitstekend werk, geschreven door Mgr. Heim, secretaris van den nuntius te Parijs, over een onderwerp waarvan zelfs de specialisten in de wetenschap der heraldiek gewoonlijk slecht op de hoogte zijn. De schrijver geeft alle gewenste inlichtingen over kerkelijke wapens, de regels die er voor gelden, de decreten die er over zijn uitgevaardigd, hun karakter uit juridisch oogpunt. Dit boek is van een bewonderenswaardige nauwkeurigheid en uitstekend gedocumenteerd. De blz. 152 tot 155, die ‘raad geven voor het ontwerpen van nieuwe wapens voor prelaten’ zijn waarlijk uitstekend en dienen gelezen te worden door alle prelaten die zich een wapen moeten kiezen. Mogen wij in het voorbijgaan een lapsus calami aanwijzen op blz. 18, waar emails gesteld worden tegenover metalen, terwijl de laatste ook emails zijn in de heraldieke betekenis van het woord. En, wat de inleider er ook van zegge, men mag sommige van de buiten-tekst-platen wel wat buitenissig vinden voor wat betreft de proporties van versieringen en wapens. Doch dit zijn slechts zaken van ondergeschikte betekenis, die het ongemeen belang van dit werk niet vermogen aan te tasten.
| |
J.A. van der Veldt. Le Vatican. son historie et ses tresors. Bruxelles, Editions de la Paix, I rue de l'Arbre-Bénit. 1949, 250 blz., 18,5 × 14 cm. geill.
Een Amerikaans boek! En Amerikaans op zijn best! Het geeft ons op een zo oorspronkelijke als onderhoudende wijze de beschrijving van de Vaticaanse Staat en al wat er in is. Gidsen zijn meestal iets dor en saai; zij zijn nodig of ten minste nuttig, maar zeer zelden een aangename lectuur. Hier in tegendeel hebben wij een boek dat aangenaam leest en tegelijker tijd een soort gids is. Het leidt ons rond langs de schatten van het Vaticaan en hun geschiedenis zowel als in zijn kerkelijke plechtigheden; in de gewoonten van zijn traditionele dagelijkse leven zowel als in zijn geschiedenis. De schr. vertelt ons hoe Franciscus Angelos, zoon van den onbestaanden gezant van Amerika bij den H. Stoel de oorlogsjaren in het Vaticaan doorbracht, daar hij in Italië niet mocht blijven. Franciscus wandelt overal rond en bekijkt alles. Hij is sympathiek en vindt gemakkelijk gidsen die juist ‘the right man’ zijn om hem grondig in te lichten. Hij komt overal, en wij, gelukkig, met hem: zowel in de Vaticaanse bibliotheek waar hij veel te horen krijgt over handschriften en inkunabelen, over munten en archieven, als in de musea's, waar hem een ware les over de kunstgeschiedenis gegeven wordt. Geheel het Vaticaan, het oude paleis, de musea's, de officiële gebouwen, zowel als het moderne gedeelte waar men een voedselwin- | |
| |
kel, een apotheek, een café, twee drukkerijen, een post- en telegraafkantoor, een garage met 250 auto's, enz. enz. aantreft. En natuurlijk over alles een uitvoerige uitleg met levendige details die men in geen ander boek vinden kan. De foto's die het boek rijk illustreren komt men maar zelden in andere boeken tegen. Het is een boek dat elkeen zal interesseren en dat aan iedereen iets kan leren. Wij mogen het dan ook aan allen warm aanbevelen.
| |
René Crousset. L'Inde. Collect. Les Civilisations de l'Orient. Paris, Plon. 1949. 24 × 18 cm. 172 blz. Rijk geill.
Het Westen dat door zijn wetenschap en techniek aan de gehele wereld zijn moderne geesteshouding opdringt, begint zichzelf al meer en meer af te vragen of er in die geesteshouding nog wel iets van zijn eigenlijke beschaving is over gebleven. Onze missionarissen menen zelfs goed te doen de aan hun zorgen toevertrouwde volkeren tegen den Westersen invloed als zodanig te waarschuwen, en sporen hen aan om de uitwendige vormen van hun religieus leven, ook na hun bekering, niet aan het Westen te ontlenen, maar uit hun eigen beschaving of resten van beschaving te putten.
Dit streven is voortreffelijk, maar wij moeten ons wachten van de nood een ondeugd te maken en te gaan beweren dat de Kerk, geheel in het algemeen, bereid moet wezen om, bij de uitbreiding van het Geloof, van de beschaving die zij in den loop der eeuwen in zich heeft opgenomen, afstand te doen. Het adaptionisme, aldus op de spits gedreven, zou, in plaats van een zegen voor de vreemde volkeren te zijn, een gevaar voor onze eigen beschaving opleveren. Nog onlangs heeft de Paus er op gewezen, hoe het Antieke Romeinse Recht een middel tot eenheid is geweest, en dat steeds zal blijven, voor de volkeren die er de zegeningen van hebben ondervonden.
Met de Westerse beschaving kan zich, wat kracht van expansie aangaat, enkel die der Hindoes meten, en daarom is het juist nu de invloed der Indische wijsheid in het Westen zelf zich steeds sterker doet gevoelen, van groot belang zich een goed begrip van die beschaving eigen te maken. Het rijk geillustreerde boek van Grousset (een autoriteit op dit gebied) dat helder en overzichtelijk de geschiedenis der Indische beschaving verhaalt is dan ook de algemene belangstelling ten volle waardig. In het voorwoord wordt ‘le secret de l'histoire indienne’ zeer juist medegedeeld. ‘C'est que l'histoire indienne - comme la spiritualité indienne du reste - ne se met en marche que mue par des considérations de pure spiritualité.’ Hoe beschamend is zulk, een uitspraak voor ons, moderne Europeanen!
En nog veel beschamender (maar daarom de kennisneming te meer waardig) is voor ons, Hollanders, het hoofdstuk over den Indischen invloed op Java, waar de Indische beschaving een uitermate bewonderenswaardigen vorm heeft aangenomen. Geen lezer van dit boeiende hoofdstuk zal nog langer beweren, dat men, wanneer men met andere volkeren in aanraking komt, zijn beschaving thuis moet houden. Integendeel, wanneer men de grote dingen, op cultureel gebied door de Hindoes in Oost-Azië verricht, uit dit boek heeft leren kennen, dan kan men niet anders dan vurig wensen, dat het eens aan het Westen moge gegeven worden, inplaats van zijn zielloze techniek, een herwonnen beschaving, doordrongen van het ware Geloof aan alle volkeren te brengen, die nog in geestelijke dwaling verkeren, het volk der Hindoes daarbij inbegrepen.
| |
Randoll Coate, Mont athos - la sainte Montagne. Avec la collaboration de Simonne Jourdan-Laforte. Ouvrage orné de 64 héliogravures. B. Arthaud, Grenoble - Paris, 1949. 25,5 × 20 cm., 750 fr.
‘Een photographische pelgrimstocht’ noemt de auteur dit boek. En dat is het inderdaad. Een serie prachtige opnamen van de berg Athos en de beroemde monnikenkloosters voeren ons over dit mysterieuse, heilige eiland, waar de verhevenste vormen van het religieuse leven als het ware gecristalliseerd zijn temidden van een ongeëvenaard schone natuur. Randoll Coate schetst ons in gevoelige woorden zijn even gevoelige indrukken, en wekt aldus een onweerstaanbare belangstelling op voor land en leven van de ‘black angels’.
| |
| |
Uitgever B. Arthaud heeft met deze publicatie zijn traditionele vermaardheid op het gebied van photo-reproductie op waardige wijze bevestigd.
| |
Paul Claudel. Ausgewahlte prosa. Einsiedeln, Benziger & Co., 24,5 × 16 cm., 383 blz. geb. 22,79 Zw. fr.
Het is eigenaardig om in een Nederlands tijdschrift een bespreking te geven van een Duitse vertaling van een Frans werk. We hebben hier niet te doen met een Duitse bloemlezing uit Claudel, hetgeen in een bepaald opzicht interessant kon zijn, maar met de Duitse vertaling van de Franse bloemlezing van André Blanchet. Maar wie het Frans niet machtig zou zijn, kan misschien in het Duits terecht. Claudel is in alle talen de moeite waard, en heeft over den Kosmos, de poëtische kennis, het dichterschap, litteratuur, kunst en godsdienst behartenswaardige dingen gezegd, zoals dit keurig uitgegeven boek in zes opeenvolgende artikelen laat zien.
| |
1. Dr. Th. Piket S.J. De vereniging met god. 65 blz.
2. Prof. J.D. Maes O.P. Godsdienstfilosofie van het communisme. 54 bl.
3. Prof. Dr. L. Bender O.P. Het geweten. 142 blz.
Brochurenreeks ‘Waarheid en Leven’. Uitg. Paul Brand, Bussum, 18,5 × 12 cm.
1. | Een van de voornaamste redenen, waarom het Katholiek Geloof de moderne mensheid niet met die kracht tot zich roept, waarover het toch krachtens zijn goddelijke oorsprong beschikt, is ongetwijfeld gelegen in het feit dat verreweg de meeste, en zelfs vaak de ijverigste katholieken niet weten, waartoe zij zelven door het Geloof zijn geroepen. De vereniging met God, in haar wezing beschouwd is de hoogste vorm dien het geloofsleven kan aannemen, en toch is deze vorm het, met behulp der genade bereikbare, ideaal, dat ieder gelovige zich behoort te stellen. Pater Piket brengt met klem van redenen gegrond op de leer van St. Thomas, St. Jan van 't Kruis en Ste. Theresia van Avila, deze zo belangrijke waarheid onder het oog zijner lezers. Moge dit boekje dat een zo belangrijk onderwerp op overtuigende wijze behandelt vele van zulke ernstige lezers vinden! |
2. | Geen betere aanbeveling is voor dit posthume geschrift denkbaar dan wat de uitgever, de thans reeds zelf overleden Prof. J.P. Verhaar, in het Woord vooraf zegt: ‘Spoedig ontvingen wij van meerdere zijnen het dringend verzoek om deze gedegen artikelen te bundelen en als brochure uit te geven... Moge deze diep-doordachte studie over het Communisme ook nù nog rijke vruchten dragen’. |
3. | Welke der vele dwalingen, waarin de andersdenkenden betreffende de katholieke opvattingen verkeren is meer verspreid dan die, dat de Kerk een ‘dwang’ op het menselijk geweten zoude uitoefenen. In waarheid maakt, voorzover mij bekend is, geen enkel moderne wijsgeer zo zeer ernst als de katholieke Kerk met het onaantastbare beginsel ‘dat het geweten voor ieder mens de hoogste norm van het handelen is... de mens moet handelen zoals zijn geweten hem dit voorschrijft’ (blz. 136). Maar de toepassing van dit beginsel, vooral waar het zaken betreft die onder het gezag der Kerk vallen, is niet zo eenvoudig als het beginsel zelf. In de brochure van Pater Bender vindt men een streng wetenschappelijk en toch heldere uiteenzetting van wat de moraaltheologie over deze voor ieder hoogt belangrijke materie leert. |
| |
Kirchenmusikalische gesetzgebung. Die Erlasse Pius X, Pius XI, und Pius XII über Liturgie und Kirchenmusik. Pustet, Regensburg, 1949, 19 × 11 cm., 46 blz. DM. 1,50.
De monniken van de abdij Grüssau bieden ons hier in Duitse vertaling die door de H. Congregatie der Riten is goedgekeurd, het motu proprio van Pius X over de Kerkmuziek, de apostolische Constitutie Divini Cultus Sanctitatem van Pius XI, en grote stukken uit de encycliek Mediator Dei van Pius XII. Een register der voornaamste zaken en personen verhoogt de praktische bruikbaarheid van het boekje.
| |
| |
| |
Goossens W. L'eglise corps du Christ, d'apres st. Paul. Etude de théologie biblique. Parijs, Gabalda. 1949. 18,5 × 12 cm., 110 p., 125 fr.
De magistrale studie over ‘Les origines de l'Eucharistie, sacrement et sacrifice’ heeft aan den inmiddels overleden kanunnik en professor Goossens een zeer verspreide bekendheid gegeven. Een nauwgezet onderzoek der teksten, en een degelijke kennis van de Griekse wereld, stelden hem in staat de moeilijkste problemen op te lossen. Deze nieuwe studie brengt aan het licht, dat de leer over het mystieke lichaam bij St. Paulus een bepaalde groei heeft doorgemaakt, maar tevens dat, hoewel hij door zijn hellenistische opvoeding enigszins bekend geweest moet zijn met de metaphoor corpuslichaam, hij hoogstens deze spreekwijze aan de klassieke litteratuur heeft ontleend om er een totaal nieuwe en veel diepere betekenis aan te geven. Misschien is Dr. Goossens wat te ver gegaan met de hellenistische opvattingen, omdat S. Paulus zelf meerdere malen schrijft niets meer te doen te willen hebben met die menselijke kennis, daar komt vooral nog bij, dat deze leer over het mystieke lichaam door Christus zelf aan zijn Apostelen werd gegeven, zoals S. Jan dit in latere jaren heeft opgetekend, al moeten wij erbij bemerken, dat dit onder andere beelden geschiedde.
| |
Léon Baudry, La querelle des futurs contigents (Louvain 1465 -1475), textes inédits. Etudes de Philosophie Médiévale t. XXXVIII, Paris, Vrin, 1950, 480 p., 26 × 17 cm.
Aristoteles ontkent dat de contingente gebeurtenissen der toekomst voor een waarachtig oordeel vatbaar zijn: ik kan niet met waarheid zeggen dat de zeeslag morgen plaats zal hebben, maar ik kan het ook niet met waarheid ontkennen. Was het oordeel voor waarheid vatbaar, dan was de gebeurtenis niet contingent meer maar noodzakelijk. St. Thomas is het hiermede eens, met het uitdrukkelijk voorbehoud, dat het futurum contingens, zonder zijn contingentie te verliezen, zeker en waarachtig door God gekend wordt, en dat wij het zeker en waarachtig kunnen kennen als God ons de toekomst openbaart. Hoe God die toekomst kent, door welk ‘medium’, zoals de theologen zeggen, is weer een heel andere kwestie, die in de Leuvense controverse waaraan dit boek gewijd is, nauwelijks ter sprake is gekomen. Toch ligt daar de eigenlijke moeilijkheid, in vergelijking waarmede de oplossing van het eerste probleem slechts kinderspel is. Pieter van Beken had natuurlijk ongelijk met de absolute waarheid der geloofsartikelen die de toekomst betreffen - de Paroesie en de Verrijzenis des vleeses - te ontkennen en begrijpelijkerwijze bezorgde die leer hem een veroordeling van Rome. Maar was Hendrik van Zomeren wat minder bekrompen en wat minder voortvarend geweest, had hij wat meer eerbied en begrip voor de leer van St. Thomas aan den dag gelegd, dan zou hij er gemakkelijk in geslaagd zijn, de aristotelische stelling met het geloof overeen te brengen. Een ‘storm in een wijwatersvat’ heeft een harer historici deze controverse dan ook niet geheel ten onrechte genoemd. Maar van historisch standpunt beschouwd is de publicatie dezer onbekende documenten zeer belangrijk, want zij geeft ons een beeld van de mentaliteit van drie universitaire centra op het eind der vijftiende eeuw, Leuven, Keulen en Parijs, en men hoort er de laatste klanken der stervende scholastieke philosophie.
| |
P.H. Höpfl & P.B. Gut, Introductio generalis in sacram scripturam. Napels, d'Auria, 1950, 23 × 15,5 cm., XXIV, 635 blz., 1800 lires.
Het bekende spreekwoord zegt: ‘Goede wijn behoeft geen krans’. Inderdaad is het de ondervinding van het dagelijks gebruik, die ten gunste van dit werk van de Benedictijnen Höpfl en Gut getuigt, waarvan bovenstaand werk nu reeds de vijfde, opnieuw bijgewerkte uitgave meemaakt. Het is dan ook overbodig om de zeer gefundeerde verdiensten van dit typografisch goed verzorgd werk op te sommen. De ingrijpende gebeurtenissen van de laatste jaren op het gebied van de H. Schrift zijn geenszins door de bewerkers veronachtzaamd, in het bijzonder zijn de richtlijnen en ophelderingen van de laatste Bijbel-encycliek van Pius XII trouw gevolgd, zoals de inleiding het reeds belooft. Eveneens de reeds uitgebreide bibliografie is zo veel mogelijk bijgewerkt. Op
| |
| |
sommige punten echter is er werkelijk te weinig aandacht geschonken aan de laatste stromingen, die toch tenminste aangegeven hadden moeten worden vanwege haar grote betekenis voor de vernieuwing van practische Bijbelkennis. Wij denken hier speciaal aan de nieuwe studies over de zin van de H. Schrift, die voor den toekomstigen priester practisch toch het meest van nut kunnen zijn. Deze opmerking wil in niets aan de voortreffelijkheid van dit werk te kort doen.
| |
Léon Homo, De la Rome paienne a la Rome chretienne, Paris, Robert Laffont, 1950, 19 × 14 cm., 326 blz., 600 fr.
Een meesterlijke samenvatting van acht eeuwen geschiedenis, waarin zich de dramatische tweestrijd afspeelde tussen heidendom en christendom in de hoofdstad van de wereld, Rome. Hier concentreerden zich de laatste krachten van een stervend paganisme. Hier groeide op uit het bloed der martelaren het onsterfelijke Rome, de priesterlijke en koninklijke stad, de zetel van Petrus, wiens vaderlijk gezag zich verder uitstrekt dan het imperium van weleer en geheel de mensheid omvat. De gezaghebbende Auteur beschrijft ons de verschillende étappen van deze ontwikkeling en geeft er telkens een waardevolle karakteristiek van aan de hand van tekenende feiten. Het is ‘Geschiedenis’ in de volste zin van het woord, overzichtelijk doch met aantrekkelijke détaillering, en up to date. Het onderwerp is hoogst actueel in dit Heilig Jaar. Een beknopte bibliographie oriënteert de meest belangstellende lezers naar bronnen en speciale litteratuur.
| |
Alb. Dufourcq, Le christianisme moderne et contemporain de la renaissance féodale à nos jours. Paris, Hachette. 1949, 19 × 12 cm., 252 blz., 275 fr.
Albert Dufourcq die wel bekend is door zijn werken over de geschiedenis van het Christendom geeft ons hier het vervolg van zijn ‘Le Christianisme antique des origines à la féodalité’. Dit boek is als het ware een groot schilderij vol kleur en leven. Geboren in het Oosten waar ook zijn eerste groeitijd plaats had, leeft het moderne Christendom in het Westen. Het is de Kerk die er de volkeren opvoedt en die hen op de weg naar de beschaving brengt. Zij wijst altijd naar haar hoge ideaal; alleen een klein gedeelte van haar kinderen kan dat ideaal bereiken; de mensen zijn zwak en misschien worden zij steeds zwakker. Maar wanneer, in de vorige eeuw, overal de Kerk genoopt schijnt een verdedigingsstrijd te voeren, dan juist begint zij een aanval en wel in al de werelddelen te gelijk. Van het Oosten was de Kerk naar het Westen gekomen, sinds de vorige eeuw breidt zij zich uit tot de gehele wereld. De mooie bladzijden van Dufourcq doen dit goed uitkomen; het is een boek dat moed geeft: portae inferi non praevalebunt! Misschien nu en dan een tikje chauvinistisch; hij vergeet niet dat Frankrijk, la fille ainée de l'Eglise is! Hij zegt niet alles, maar wat hij zegt is interessant en lijkt ons juist gezien.
| |
Jean Babelon, ‘Charles-quint’, Societé d'Editions Françaises et Internationales, Paris 1947, 22 × 14 cm., 366 blz., 330 fr.
De naam van Karel de Vijfde blijft in de geschiedenis omgeven met het aureool der keizerlijke glorie, der militaire successen, overschaduwd ook door zijn moeilijkheden met de protestanten. M. Babelon stelt deze verschillende gezichtspunten in het licht en tracht ze zowel psychologisch als politiek te benaderen. In aangenamen stijl, versierd met schilderachtige details en smakelijke anecdotes, wekt zijn werk de herinnering aan den keizer, die in 1500, op het feest van Sint Matthias (en niet van Sint Matheus, p. 35) in Vlaanderen geboren werd, begaafd met een bespiegelend en voorzichtig temperament, dat reeds in zijn kinderjaren aan den dag treedt en dat hem veroorloofd in volle bewustzijn den geweldigen last op de schouders te nemen die hem wacht en waaraan hij de 30 jaren zijner regering zal wijden, in onafgebroken arbeid, en die zo goed het verlangen van den vóór zijn jaren versleten vorst begrijpelijk maakt zich voor zijn dood terug te trekken in Yuste, ontgoocheld over de wereldse grootheid. De S. laat de godsdienstige overtuiging van Karel V uitkomen, die hem er toe brengt op het eind zijner dagen een soort kloosterleven te leiden en die ook in andere om- | |
| |
standigheden tot uiting komt, o.a. op het ogenblik dat hij de gevangenneming van zijn vijand Frans I, koning van Frankrijk, verneemt, wiens karakter, sluw op het oneerlijke af, duidelijk geschilderd wordt. Heeft Karel V ten opzichte van de protestanten voldoende energie aan den dag gelegd? De S. schetst ons den strijd en toont ons met de feiten aan dat zijn held op sommige punten gelaakt kan worden omdat hij zich niet weet te verheffen boven een evenwichts-politiek tussen katholieken en protestanten, die natuurlijk in het voordeel van de laatsten was, die er in glorieerden bij de besprekingen allerlei moeilijkheden op te werpen, en die niet tot reden gebracht werden, of onderworpen aan het leerstellig oordeel van den Paus.
| |
Mgr. Bressolles Dr. Théol., Saint Agobard, evêque de Lyon (760-840) Paris, Vrin. 1949, 25 × 16,5 cm., 135 blz. 450 fr.
Een heilige die voor ons volk zo goed als onbekend is maar die een grote rol gespeeld heeft in de geschiedenis en aan wie men de verantwoordelijkheid gegeven heeft voor de troonsafzetting van keizer Lodewijk de Vrome in 834. Doel van de Sch. is het politieke karakter van de loopbaan van Agobardus aan te tonen. Het leek hem nodig eerst een algemeen overzicht over Agobardus en zijn werk te geven: dat is het doel van het hier besproken boek; twee volgende delen zullen gewijd zijn aan de politieke geschriften en handelingen van A. Sch. stelt ons al de gegevens ter hand waarmee wij ons een oordeel kunnen vormen over de rol van Agobardus tegenover Lodewijk de Vrome; zij die den bisschop beschuldigen en zij die hem verdedigen krijgen beurtelings hun kans. Wij kunnen zelf oordelen want Mgr. Bressolles geeft ons een volledige lijst van de geschriften van Agobardus, welke meestal in Migne te vinden zijn. Maar Agobardus is ook, is zelfs eerst bisschop en wij moeten zijn doen en laten als kerkvorst kennen. Zes hoofdstukken zijn er aan gewijd: theologische controversen, liturgische polemieken met Amalarius, strijd tegen bijgeloof, strijd tegen de Joden, enz. Een laatste hoofdstuk: ‘De persoonlijkheid van Agobardus. De heilige’, geeft ons een samenvatting die misschien wel een beetje te ‘neutraal’ is. Wij mogen echter niet vergeten dat dit eerste deel alleen bedoeld is als een kennismaking met Agobardus en dat de politieke loopbaan in de volgende delen uitgewerkt zal worden. Een interessante en ernstige studie over een zeer betwiste persoonlijkheid van een bewogen tijdperk.
| |
Commandant lH'erminier, Casabianca. Paris, Editions France-Empire. 1950, 19,5 × 14,5 cm. 316 p. geill. 390 fr.
Dit is het boeiend relaas van de heldendaden van de 1500 ton metende franse onderzeeër Casabianca onder de laatste oorlog sinds zijn ontvluchting uit Toulon, 27 Nov. 1942, toen hij in handen van de Duitsers viel, tot 15 Sept. 1943, datum waarop zijn bevelhebber, de schrijver van dit boek, een andere taak kreeg. Deze onderzeeër werd gebruikt om de patriotten van Corsica van wapens en mannen te voorzien onder de Duitse en Italiaanse bezetting. De verhalen zijn buitengewoon boeiend, en wij mogen er bij voegen: veredelend. Commandant l'Herminier is een mooi en edel karakter, zeer sympathiek; in zijn verhaal maakt hij zich gemakkelijk verstaanbaar voor lezers die niet ingewijd zijn in de techniek van een onderzeeër. Een boek dat waard is veel lezers te vinden. Het 2de aanhangsel dat de kenmerken geeft van de Casabianca zou beter in 't begin van het boek op zijn plaats zijn.
| |
E.E. Nemmers, 20 Centuries of catholic church music. The Bruce Publish. Cy. Milwaukee I. Wisconsin. U.S.A., 1949, 22 × 15 cm. 213 p., geb. 4 doll.
Het boek begint met een overzicht van de vroegste kerkmuziek tot het jaar 400. Dan volgen drie capitale hoofdstukken over het gregoriaans, de polyphonie en de moderne kerkmuziek; een hoofdstukje over het orgel en tenslotte een overzicht van de amerikaanse katholieke kerkmuziek. Het boek is duidelijk en vakkundig; goed geillustreerd: geeft een vertaling van het Motu proprio van Pius X en een lijst van bladen over kerkmuziek. De rythmische theorie van Mocquereau is niet goed uitgelegd: een ternaire groep kan geen twee thesissen bevatten: de ictus geeft altijd de thesis aan in het elementaire rythme; geen wonder dat Nemmers de ictus
| |
| |
iets zeer duister vindt, en het is toch zo eenvoudig: ze is even makkelijk te begrijpen als iedere andere deelstreep. ‘Something of a tradition in the Ambrosian chant’ bij de Cisterciënsers zal wel fantasie wezen: slaat misschien op de hymnes van Ambrosius, die Benedictus in het Officie heeft ingevoerd. De oorsprong van de Cisterciënser zang is tamelijk wel bekend! Een te veel verwaarloosd punt is dat kerkzang gregoriaans, polyphoon of modern, niets van een uitvoering behoort te hebben, maar metterdaad in de actie van de liturgie opgenomen moest zijn. Daarvoor bestaat nog niet genoeg begrip, ook niet bij de componisten.
| |
F. van Kalken. Leraar aan de Vrije Universiteit van Brussel. Historie du peuple belge des origines à nos jours. Bruxelles, Office de Publicité, 1949, 20 × 13 cm., 279 blz.
Een geschiedenis van onze Zuiderburen, in vogelvlucht, hetgeen niet te vermijden is wanneer men de geschiedenis van eeuwen in een paar honderd bladzijden moet weergeven. Het lijkt ons toch dat de Sch. wel een beetje te vlug gaat wanneer hij de kerstening van België in een onbeduidend zinnetje afhandeld: ‘In de 3de en 4de eeuw van onze tijdrekening, deed het christendom vlugge vooruitgang bij ons’. (p. 15) Wij moeten dan tot de 8ste eeuw wachten om daar nog iets over te lezen: ‘de bevolking zoekt veiligheid bij de bisschoppen, erfgenamen van de romeinse tradities; dezen verdedigden haar, onderhielden en steunden haar. Een tweede kerstening van onze gewesten vond plaats in de 7e eeuw. Belangrijke kloosters werden gesticht...’ (p. 18) Van zuiver geschiedkundig oogpunt uit is dit een jammerlijke tekortkoming. Het geeft ons de tendens waarin héél de geschiedenis van België opgevat is.
| |
E. Rochedieu & anderen, Le problème de la philosophie chrétienne. Paris. Presses Universitaires de France. 1949. 22,5 × 14 cm., 185 p., 400 fr.
Een protestants boekje. De inleiding van Jean Boisset is op zijn zachtst uitgedrukt naief: de katholieke Kerk rust op bewijzen die nog altijd geleverd moeten worden - (Jezus heeft allerduidelijkst noch met de Synagoge, noch met de Kerk iets te maken) - de protestant heeft geen bewijzen voor de openbaring nodig, maar doet het met convergerende probaliteiten en een innige overtuiging. Volgt een naar redelijkheid zoekend, maar helaas modernistisch artikel van E. Rochedieu: ‘De geopenbaarde waarheden moeten geapprecieerd worden volgens normen, en deze normen kunnen verschillen in den loop der tijden. Het scheppen en het zuiveren van deze normen is het creatieve werk van godsdienstige hervormers en geniale theologen, die de oude affirmaties transformeren en nieuw leven ingieten, daar ze vervallen raakten en niet meer beantwoordden aan de huidige criteria’. ‘De geopenbaarde waarheden zijn trouwens meer oriëntaties dan eens en voor goed vastgestelde gegevens’. Zo is de Bijbel een veranderend en veranderlijk gegeven; de traditie eveneens: een christelijke leer als zodanig bestaat niet. Zekerheid is iets subjectiefs: het is een gevoel van veiligheid! Hier spreekt iemand die de philosophie en de logica verdedigt! De conclusie is wel zeer merkwaardig: ‘Een werkelijk heimwee naar ontologische affirmaties - dus realisme in thomistischen zin, heeft zich van de protestanten meester gemaakt, die wel antithomistisch zijn, maar toch genoeg krijgen van hun subjectivisme. Het nominalisme heeft met al zijn zwaarte op den geest van de Hervormers gewogen, vooral bij Luther. Zo is het gebleven, temeer omdat de katholieke oppositie gemene zaak maakte met het thomistische realisme. Maar het nominalisme maakt a priori enkele objectieve gegevens onmogelijk die geen enkel gelovige kan missen: de realiteit van God, de realiteit van Christus. Dat is het probleem waarmee de protestante theologie zit te kijken’. Men werpt zich wel vol
enthousiasme op het existentialisme, zoals vroeger op Hegel en Kant, maar waar zal dat toe leiden? Dat ziet men in het volgende artikel van P. Ricoeur: ‘Er is niets zo vals als een philosophia perennis en een theologia perennis: alles wordt steeds opnieuw uitgevonden door de wonderbaarlijke vernieuwing van beiden, of liever door het bestaan zelf van de levende philosophen en theologen’. Het is de gewone rimram waarmee we tegenwoordig verzadigd worden. Men zal mij vergeven dat ik het boekje verder niet heb opengesneden.
|
|